29 800 B
Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2005

29 800 C
Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2005

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2004

Met deze brief informeer ik u, mede namens de staatssecretaris van Financiën, over een aantal onderwerpen op het gebied van de Financiële Verhouding. Dit in het verlengde van hetgeen al is gewisseld met de Vaste Kamercommissies van BZK en van Financiën tijdens het Wetgevingsoverleg dat plaatsvond op 29 november jl. (kamerstuk 29 800 B-C, nr. 10). Ik heb toen toegezegd u deze brief na het overleg alsnog te doen toekomen.

Ik maak meteen van de gelegenheid gebruik om enkele in het wetgevingsoverleg gedane toezeggingen na te komen. Het gaat daarbij om:

• Nadere toelichting op de veronderstelde omvang van het fictief budget voor welzijn van € 3 miljard.

• Weergave van de inkomsten van de provincies uit opcenten motorrijtuigenbelasting over de laatste vijf jaar.

• Weergave van de samenstelling van de inkomsten van gemeenten en het effect van een eventuele afschaffing van de OZB daarop

• Toelichting op de financiële gevolgen bij Europese regelgeving.

Deze onderwerpen zijn in onderstaande tekst verwerkt.

In onderstaande ga ik eerst kort in op de financiële verhouding en op de bestuurlijke relatie met de VNG en het IPO. Zoals u reeds bekend is werden bij het Overhedenoverleg op 9 november jl belangrijke en positieve stappen gezet in de richting van duurzame verhoudingen. De inhoud van die afspraken hoef ik niet te herhalen, ik verwijs naar de brief die ik u hierover heb gezonden1. Een en ander is ook aan de orde geweest bij de behandeling van de BZK-begroting. In onderstaande zal ik niettemin nog aanvullende opmerkingen maken.

Vervolgens zal ik in paragraaf 2 de stand van zaken weergeven ten aanzien van een aantal concrete onderwerpen. In paragraaf 3 geef ik een vooruitblik op belangrijke onderwerpen uit het Periodiek Onderhoudsrapport (kortweg POR) 2005 en de voorjaarscirculaire.

1. Ontwikkelingen in de bestuurlijke en financiële Verhouding

Het afgelopen jaar heeft de bestuurlijke en financiële verhouding de nodige aandacht gehad, waarbij met name de kabinetsvoornemens rond de OZB en de discussie over het EMU-saldo aan de orde zijn gekomen. In de afgelopen periode zijn een aantal bepalende overleggen geweest met de VNG en het IPO.

Eind september heeft het kabinet, mede in relatie tot de Miljoenennota, besloten om de afschaffing van de OZB gebruikersheffing op woningen uit te stellen tot 1 januari 2006. Bovendien is recent afgesproken om samen met de VNG en het IPO een verkenning uit te voeren van het eigen inkomstengebied van gemeenten en provincies. Die verkenning zal onder leiding van een onafhankelijke voorzitter worden uitgevoerd. De uitkomsten van deze verkenning worden in het voorjaar besproken in het bestuurlijk overleg financiële verhouding. Aan dat overleg nemen de voorzitters van de VNG en het IPO deel.

Wat de EMU-problematiek betreft is in een bestuurlijk akkoord afgesproken dat het voldoen aan de EMU-norm een zaak is van alle overheden en dat gezamenlijk wordt opgetrokken om ervoor te zorgen dat in 2005 het vastgestelde maximum-tekort (voor gemeenten 1900 miljoen euro) niet wordt overschreden. Van groot belang daarbij is de verbetering van de informatievoorziening en het nauwlettend volgen van de ontwikkeling van het EMU-saldo.

Ter bewustwording zal deze macro-referentiewaarde worden doorvertaald naar de afzonderlijke gemeenten. Op macro-niveau zal de referentiewaarde (maximaal tekort) van de gemeenten strak worden gemonitord. In 2005 wordt op basis van de uitvoering over de eerste maanden van 2005 de balans opgemaakt. De noodzaak van maatregelen zal worden bezien in het licht van de recente inzichten over de uitvoering en het actuele beeld rond het totale EMU-saldo. Voor 2005 is afgezien van een boete-systematiek. De gemeenten, provincies en waterschappen zijn onlangs geïnformeerd via een specifieke EMU-circulaire.

Zoals reeds aangegeven is dit afgesproken in het Overhedenoverleg van 9 november jl. Het overhedenoverleg vond in 2004 driemaal plaats, op 29 januari, 23 juni en 9 november. Daarnaast vond in het afgelopen jaar tweemaal het bestuurlijk overleg financiële verhouding, kortweg Bofv, plaats, op 10 juni en op 27 oktober. Dit overleg bestrijkt de hele breedte van de financiële verhouding: naast het vaste agendapunt van de normering en de ontwikkeling van het integrale financiële beeld, komt ook een scala aan concrete dossiers en onderwerpen aan de orde, die de financiële verhouding betreffen. De fondsbeheerders geven zo invulling aan hun rol in het kader van artikel 2 Financiële Verhoudingswet. De onderwerpen kunnen worden aangedragen door het Rijk of door de VNG en zullen op een gezamenlijke werklijst worden gezet. In dat verband wil ik nog even iets rechtzetten in het beeld dat de VNG een «claim van 1 miljard» zou hebben ingediend. Het gaat hier om een aantal verschillende dossiers, waarover wij in de afgelopen tijd hebben gesproken of nog in discussie zijn. De dossiers zijn zeer uiteenlopend van aard. In sommige gevallen is de besluitvorming al afgerond, tot en met de Tweede Kamer aan toe. In andere gevallen loopt de discussie nog. Ook de financiële omvang verschilt en is lang niet altijd groot.

Het kabinet heeft de VNG toegezegd om binnen een maand met een standpunt hierover te komen, dat kan dan worden geagendeerd in het eerstvolgend Bofv in het voorjaar van 2005.

Een integraal beeld van de Financiële Verhouding

Bij alle discussies over verschillende onderwerpen is het van belang dat er een integraal beeld van de financiële verhouding bestaat waarbinnen deze vraagstukken kunnen worden geplaatst.

Belangrijke instrumenten om zo'n totaalbeeld te geven zijn het Periodiek Onderhoudsrapport (POR), dat een bijlage vormt bij de begroting (zie onderstaande paragraaf 3) en het Financieel Overzicht Gemeenten (FOG). Het FOG zal met ingang van 2005 niet langer als zelfstandig document worden uitgebracht, in plaats daarvan zullen de kerngegevens worden opgenomen in de begroting.

Eén van die kerngegevens is de totale financiële ruimte voor gemeenten. Om die ruimte te bepalen, wordt de inkomstenontwikkeling van gemeenten (accres algemene uitkering, specifieke uitkeringen en belastingen) afgezet tegen de kostenontwikkeling van gemeenten (hoe ontwikkelen zich de uitgaven, uitgaande van datgene dat naar het oordeel van het Rijk noodzakelijk is, dus exclusief de effecten van gemeentelijke beleidskeuzen). De financiële ruimte is dus een indicator van de toereikendheid van de financiële middelen voor gemeenten. Tot de kerngegevens uit het FOG behoren ook de ontwikkeling van de vermogens, uitgaven en inkomsten in recente jaren.

Het totale beeld voor 2004 was minder gunstig dan in de jaren daaraan voorafgaand. In het voorjaar bleek dat de nacalculatie van de Algemene Uitkering over 2003 tegenviel. Het werken met een behoedzaamheidsreserve bewees hierbij zijn nut, zodat er geen korting hoefde te worden toegepast. Maar de lagere uitkering over 2003 werkte wel structureel door in het meerjarig perspectief en had in die zin dus wel effect over 2004.

De VNG, hoewel van mening dat dit een «dieptepunt» was, heeft niettemin aangegeven deze ontwikkeling te aanvaarden als een gevolg van de normeringssystematiek. Dit is als zodanig ook in het Bofv van 27 oktober besproken. Overigens blijkt dat ook de gemeenten in het algemeen tevreden zijn over de systematiek en in het kader van hun begrotingsproces methoden hebben ontwikkeld om de fluctuaties van de algemene uitkering op te vangen.

Voor 2005 en verder is het accrès weer positief, hetgeen ook blijkt uit het overzicht dat ik tijdens het wetgevingsoverleg heb uitgereikt. Ik bevestig mijn toezegging om dit overzicht jaarlijks standaard in de begroting op te nemen.

In het Wetgevingsoverleg heb ik u mondeling geïnformeerd over de samenstelling van de gemeentelijke inkomsten, zowel vóór als na afschaffing van de OZB voor gebruikers van woningen. Hoewel ik de gegevens naar beste vermogen heb voorgedragen, kan ik mij toch voorstellen dat er behoefte bestaat aan een overzicht op schrift:

Huidige situatie:

Algemene Uitkering 12,6 miljard= 33% van de inkomsten

Specifieke Uitkeringen 19,1 miljard = 49%

Eigen Inkomsten 6,8 miljard (daarvan 3,4 miljard OZB) = 18%

Na afschaffing:

Algemene Uitkering 13,8 miljard = 36%

Specifieke Uitkeringen 19,1 miljard = 49%

Eigen Inkomsten 5,8 miljard (daarvan 2,4 miljard OZB) = 15%

Een gunstige ontwikkeling in het kader van de financiële verhouding zal naar verwachting ook uitgaan van de aanbevelingen van de stuurgroep Brinkman. In het eindrapport wordt verslag gedaan van een doorlichting van alle specifieke uitkeringen, die ten doel had deze zoveel mogelijk terug te dringen en te laten opgaan in hetzij een brede doeluitkering, hetzij het gemeentefonds. Dit in het kader van het programma «Andere Overheid». Eerst worden nu de VNG en het IPO in staat gesteld te reageren; daarna zal het kabinet in januari een standpunt formuleren. In dit kader zal ook aandacht worden besteed aan de eisen die worden gesteld aan de accountantscontrole, aan single audit en aan de administratieve lasten die met deze zaken verband houden.

Vanuit de commissie is gevraagd welke inkomsten de provincies in de afgelopen vijf jaar hebben gehad uit de opcenten op de Motorrijtuigenbelasting. Ik voeg een bijlage bij waarin deze gegevens per provincie zijn weergegeven over 1999 t/m 2003.

2. Specifieke onderwerpen

Regionale indicatieorganen

De overgang van de indicatiestelling van de gemeenten naar een centrale organisatie (het CIZ) is in de verschillende overleggen van de fondsbeheerders met de VNG en met VWS onderwerp van gesprek geweest. Met ingang van 2005 zal een bedrag van € 81,5 miljoen worden uitgenomen uit het gemeentefonds. Dit bedrag is in goed overleg tussen VNG, VWS en fondsbeheerders overeengekomen. Op dit moment is de nieuwe organisatie CIZ bezig met de gemeenten te onderhandelen over overname van de RIO's. De door de VNG gevraagde algehele vrijwaring voor de ontvlechtingskosten wil het kabinet niet geven. Wel is toegezegd dat het CIZ zoveel mogelijk gebruik zal maken van bestaande infrastructuur en deze alsdan zal overnemen en daarover met de betrokken gemeenten afspraken zal maken. Na afloop kan dan in het Bestuurlijk overleg financiële verhouding de balans worden opgemaakt.

C 2000

Over 2005 en 2006 zal een bedrag van 7,3 miljoen euro worden uitgenomen uit het gemeentefonds in verband met de financiering van het brandweerdeel van C 2000. In dat verband gaan er taken over van de gemeenten naar het rijk. Na 2006 zal worden bezien hoe hiermee verder om te gaan.

Wet Werk en Bijstand

De ontwikkelingen voor 2004 zien er gunstig uit. Naar verwachting zullen ca. 17 000 bijstandsuitkeringen minder worden verstrekt dan waar de CPB-prognose vanuit ging. Dat is een mooi resultaat. Conform de systematiek van de WWB mogen de gemeenten de budgettaire vrijval van € 200 miljoen behouden.

In 2004 is eenmalig een bedrag van € 80 miljoen aan het gemeentefonds toegevoegd in verband met koopkrachtreparatie voor chronisch zieken en ouderen. Door middel van de motie Weekers cs (TK 2003–2004, 29 200 XV, nr. 53) heeft de Kamer gevraagd om deze € 80 miljoen structureel te maken. Op 26 november heeft de staatssecretaris van SZW hierop uitgebreid gereageerd per brief (kenmerk W&B/URP/04/79577); ik verwijs naar de betreffende brief. De uitkomst van behandeling van de brief én van de SZW-begroting door de Kamer wachten de fondsbeheerders af. Mochten daaruit nog consequenties voor het gemeentefonds voortvloeien voor 2005, dan zullen die nog tijdig worden verwerkt.

Een punt dat ik in het wetgevingsoverleg van vorig jaar beloofde te zullen oppakken, betreft de kosten voor uitvoering van de Bijstand. Deze uitvoeringskosten zitten in het gemeentefonds en tot dusver groeiden deze, via het accrès, automatisch mee met een groei van de uitkeringslasten (nl. hogere uitkeringslasten leiden tot hogere netto rijksuitgaven en die tellen mee bij de bepaling van het accrès). Sinds echter met ingang van 2004 de uitkeringslasten Bijstand niet meer meetellen is ook de genoemde koppeling doorbroken.

In overleg met Financiën en SZW is het afgelopen jaar bekeken hoe dit kan worden opgelost. Daaruit zijn twee mogelijke voorstellen naar voren gekomen, beide zijn voorgelegd aan de VNG. Deze zal zich hierover op een later moment uitspreken.

Brede rioolheffing

Als gevolg van het Nationaal Bestuursakkoord Water staan gemeenten de komende jaren voor belangrijke opgaven op het gebied van het waterbeheer. Teneinde deze (nieuwe ) wateropgaven te kunnen financieren heeft VNG gepleit voor de verbreding van het huidige rioolrecht met retributiekarakter in een belastingheffing met een bestemmingskarakter. De regering heeft de noodzaak van een toereikend instrument voor de financiering van de gemeentelijke wateropgaven erkend. Dit is de aanleiding geweest voor mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 28 september jl. waarin ik heb aangegeven dat de regering de rioolheffing met bestemmingskarakter zo snel mogelijk wettelijk zal gaan regelen. De regering zal daartoe in het voorjaar van 2005 een voorstel tot wijziging van de gemeentewet bij de Kamer indienen. De VNG heeft hierop positief gereageerd.

Financiële gevolgen van naleving Europese Regelgeving

Tijdens het Wetgevingsoverleg is van de kant van de Kamercommissie gevraagd naar de kosten van naleving van Europese regelgeving. Deze kwestie is ook aan de orde geweest in het Bofv van 27 oktober jl. Ik zal ten aanzien van dat onderwerp handelen overeenkomstig hetgeen daarover in de Code interbestuurlijke verhoudingen is opgenomen. Dat houdt in dat er afspraken zullen worden gemaakt over de wijze waarop financiële consequenties van Europese regelgeving worden opgevangen. Daarbij wordt gekeken naar de aanbevelingen van de Rfv in diens jaarrapport 2004.

Spelregels uitname-systematiek

In het wetgevingsoverleg van vorig jaar heb ik aangegeven dat gesproken wordt over de bepaling van zogenaamde «fictieve budgetten» in het gemeentefonds, bijvoorbeeld in gevallen dat er een uitname aan de orde is. Er zijn verschillende methoden om een fictief budget te bepalen en elke methode heeft een andere financiële uitkomst. Bijgevolg kon al snel het verwijt van «selectief winkelen» worden gemaakt. Ik heb vorig jaar aan u toegezegd dat ik voornemens was hierover met de VNG afspraken te maken en u te informeren over de uitkomst.

Ik kan u melden dat in overleg tussen de fondsbeheerders en de VNG een aantal spelregels zijn uitgewerkt, die zijn vastgesteld in het Bofv van 27 oktober jl. Er is nu vastgelegd in welke omstandigheden welke methodiek wordt gevolgd. Als het gaat om duidelijk traceerbare toevoegingen aan het gemeentefonds die minder dan 10 jaar geleden zijn gedaan, dan wordt de accrèsmethode toegepast. Bij deze methode wordt gekeken welk budget er oorspronkelijk aan het fonds is toegevoegd en worden daarover vervolgens de jaarlijkse accressen toegerekend. Deze methode is eenvoudig en dus voor iedereen inzichtelijk; de relevante bedragen zijn tamelijk objectief vast te stellen.

Is er geen sprake van een duidelijk traceerbare toevoeging aan het gemeentefonds maar moet er toch een fictief budget worden bepaald, dan wordt dat gedaan volgens de begrotingsmethode of kostenmethode. Aan de hand van gemeentelijke begrotingen wordt dan gekeken naar de kosten die gemeenten voor de betreffende taak maken. Dat kan meer of minder diepgaand, afhankelijk van het geval. Belangrijk is wel, dat niet alle gevonden kosten/uitgaven ook hoeven te worden gehonoreerd.

Tot slot hebben de fondsbeheerders vastgesteld dat zij bedenkingen hebben bij het blijvend monitoren van fictieve budgetten voor taken die al een aantal jaren geleden zijn overgeheveld naar het gemeentefonds. Op zichzelf hebben de fondsbeheerders er begrip voor dat in de beginperiode vlak na overheveling van een taak naar de gemeenten, de behoefte bestaat om te volgen hoe het gaat. Maar wanneer na een één jaar of drie blijkt dat alles goed loopt, vervalt de noodzaak om te blijven monitoren. Monitors zouden dan moeten worden beëindigd. De fondsbeheerders kunnen dan via de Scan in het Periodiek Onderhoudsrapport de ontwikkeling op de verschillende clusters volgen. Hier ligt ook een relatie met de herijking van de clusters Bijstand en Zorg tot drie nieuwe clusters Educatie, Werk en Inkomen en Maatschappelijke Zorg (zie onderstaande).

Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Het kabinet en VNG en IPO hebben afgesproken het overleg over de wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) te hervatten. Als verantwoordelijk bewindslieden voor de financiële verhouding zijn wij het afgelopen jaar nauw betrokken geweest bij het WMO-traject, dat loopt onder voortrekkerschap van de staatssecretaris van VWS. Op het punt van de financiering zijn belangrijke vragen aan de orde. Zo dient de omvang en de groeivoet van de budgetten goed te worden geregeld. Het kabinet heeft reeds toegezegd dat de budgetten bij overdracht niet zullen worden gekort: het geld wordt «schoon aan de haak» overgeheveld. Voor wat betreft het meerjarig perspectief wil het kabinet nagaan of een objectieve indexatie van het budget mogelijk en wenselijk is, bijvoorbeeld als gevolg van demografische ontwikkelingen.

De vorm die het financieel arrangement moet krijgen is nog niet precies uitgewerkt. In de contourennota is het kabinet uitgegaan van storting van de middelen in het gemeentefonds. Dit kan al dan niet tijdelijk in de vorm van een integratie-uitkering. In het Overhedenoverleg van 9 november jl. is afgesproken om de mogelijkheid van een tijdelijke doeluitkering nader uit te werken. Hierover zullen wij ons dus nog buigen.

In het Wetgevingsoverleg van 29 november is gevraagd of het juist is dat er € 3 miljard in het gemeentefonds zou zitten voor het uitvoeren van huidige taken uit de Welzijnswet. Inderdaad heb ik ook opgemerkt dat dit bedrag de ronde doet; het is onder meer opgedoken in publicaties in Binnenlands Bestuur. Zo'n getal gaat al snel een eigen leven leiden, waarbij de toelichting wegvalt. Daarom ter toelichting het volgende: via het gemeentefonds wordt ca. € 1,5 miljard verdeeld op een wijze die een globale relatie heeft met welzijnsactiviteiten. Deze relatie is slechts globaal te geven omdat in het gemeentefonds geen één- op- één relatie bestaat tussen activiteiten en geld. Dat is immers de essentie van een algemene uitkering en dat acht ik dan ook cruciaal.

Ik heb dit bedrag dan ook bepaald door een deel van het cluster Zorg in het gemeentefonds in aanmerking te nemen. De uitkomst heeft een fictief karakter: er is sprake van een zogenaamd «fictief budget», zoals ik tijdens het Wetgevingsoverleg al heb aangegeven. Overigens is bij dit fictief budget voor Welzijn de veronderstelling dat de gemeenten zelf € 450 miljoen financieren. De totale uitgaven zouden dus fictief kunnen worden gesteld op ca € 1950 miljoen euro.

Ik zeg er overigens nadrukkelijk bij dat de voorstellen voor de herijking van de clusters Bijstand en Zorg dit beeld kunnen doen veranderen.

Ook de financiering van de Wet Voorzieningen Gehandicapten verloopt via het gemeentefonds. Het fictief budget hiervoor bedraagt ruim € 1 miljard, bepaald conform de systematiek die met VNG en IPO is afgesproken en die elders in deze brief is toegelicht. Ik zal deze gegevens nog eens expliciet afstemmen met collega Ross.

Motie Hoekema

In mijn brief van 2 maart 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 29 200 B, nr. 13) heb ik onderzoek aangekondigd naar de vraag of gemeenten in het gebied Midden-Holland – en eventueel vergelijkbare gemeenten – op toereikende wijze worden gehonoreerd voor hun slechte bodemgesteldheid c.q. drooglegging. Over de methode van onderzoek kon ik u op dat moment nog geen uitsluitsel geven. Inmiddels is de methode in overleg met het betrokken gebied vastgesteld. Het gebied heeft steeds aangevoerd door budgettaire krapte niet in staat te zijn het uitgavenniveau te hanteren dat «eigenlijk» noodzakelijk is. Daarom richt het onderzoek zich niet alleen op de feitelijke gemeentelijke uitgaven, maar ook op onderhoudsplannen en de budgettaire vertaling daarvan. Eindproduct van het onderzoek is niet alleen inzicht in de toereikendheid van het gemeentefonds, maar ook – bij gebleken ontoereikendheid – een concreet voorstel om deze op te heffen. Naar huidig inzicht zal het onderzoek in april 2005 worden afgerond. Het onderzoeksrapport en het kabinetsstandpunt daarop zullen u zo spoedig mogelijk daarna worden toegezonden.

3. Vooruitblik naar POR 2005 en voorjaarscirculaire

WOZ-waarden en aanpassing rekentarief

Met ingang van het 2005 wordt de gemeentelijke OZB gebaseerd op WOZ-waarden met peildatum 1 januari 2003. De gemeenten leggen op dit moment de hertaxaties vast met het oog op de aanslagen voor het komende jaar. Voor het gemeentefonds is dit van belang voor de berekening van de inkomstenmaatstaf. De nieuwe WOZ-waarden en de aanpassing van het rekentarief die daarmee samenhangt, wijzigen de verdeling van de algemene uitkering.

Tot op heden ontbreken feitelijke gegevens over het totaal van de hertaxaties per gemeente; wel zijn ramingen beschikbaar. Deze zijn gebaseerd op informatie over de marktontwikkeling per gemeente in de jaren 1999–2003, die in het afgelopen jaar door de Waarderingskamer is verzameld. Gemiddeld genomen wordt een stijging van de WOZ-waarden geschat van 50,3% bij de woningen en 20,0% bij de niet-woningen. De toename van het aantal waarde-eenheden dat relevant is voor het gemeentefonds wordt geraamd op 43,3%. Uitgewerkt per gemeente zullen deze ramingen het uitgangspunt vormen voor de bevoorschotting van de algemene uitkering in 2005. Gaande het uitkeringsjaar zullen zij vervangen worden door feitelijke gegevens.

Bij de verdeling van de algemene uitkering wordt de OZB-capaciteit van de gemeenten verrekend (de waarde woningen voor 80%, de waarde niet-woningen voor 70%). Dit geschiedt met behulp van een normtarief dat voor alle gemeenten gelijk is. In het verleden is het beleid uitgezet dat dit zogenoemde rekentarief bij elke herwaarderingsronde wordt bijgesteld onder de voorwaarde dat het landelijk totaal van de verrekende OZB-capaciteit gelijk blijft, gecorrigeerd voor de gerealiseerde areaaluitbreiding en de inflatie. Deze aanpassing heeft bij de vorige herwaardering geleid tot wijziging van het rekentarief vanaf het jaar 2001 op basis van geraamde cijfers en vanaf 2003 op basis van definitieve cijfers. Deze werkwijze wordt in het komende WOZ-tijdvak voortgezet. Aan de hand van de vermelde ramingen is het rekentarief vanaf 2005 verlaagd van € 4,99 naar € 4,01. Op een later tijdstip zal bezien worden of de feitelijke WOZ-gegevens een nadere aanpassing noodzakelijk maken.

De nieuwe WOZ-waarden en het nieuwe rekentarief hebben gezamenlijk een aanzienlijk effect op de algemene uitkering. Dit verdeeleffect is grotendeels te herleiden tot verschillen in de marktontwikkeling van de woningen en verschillen in het niveau van de WOZ-waarden. Gemeenten met een meer dan gemiddelde waardestijging of gemeenten met relatief hoge WOZ-waarden ondervinden een negatief effect; bij gemeenten met een lage waardestijging of lage WOZ-waarden ligt het omgekeerd. Het negatief effect treedt vooral op bij gemeenten met relatief lage feitelijke OZB-tarieven. Deze nadeelgemeenten hebben dus voldoende ruimte om de daling van de algemene uitkering vanuit de eigen middelen op te vangen. Herschikkingen van de OZB-tarieven op grond van de nieuwe WOZ-waarden en het nieuwe rekentarief zullen derhalve een verdere convergentie van de OZB-tarieven tot gevolg hebben.

Geconcludeerd kan worden dat het verdeeleffect in het algemeen overeenkomt met de uitgangspunten van het verdeelstelsel. Daarnaast vragen enkele specifieke punten de aandacht. Ten eerste loopt de waarde-ontwikkeling tussen woningen en niet-woningen sinds de jaren '90 sterk uiteen, terwijl het rekentarief uniform is gebleven. Dit heeft een verdeeleffect, waarbij een vraagteken geplaatst kan worden. Ten tweede hebben de gemeenten soms moeite om eens per vier jaren de nieuwe WOZ-waarden én de aanpassing van het rekentarief tegelijkertijd in de begroting te verwerken. n de toekomst zullen deze onderwerpen nader in beschouwing worden genomen in het kader van de nieuwe wetgeving over de OZB en de herziening van de WOZ-taxaties.

Het POR 2005

In het POR gemeentefonds 2005, dat als bijlage onderdeel uitmaakt van de gemeentefondsbegroting, wordt gevolgd in hoeverre de verdeling van het gemeentefonds overeenstemt met de ontwikkeling van de kostenstructuur van de gemeenten. Hiertoe is een Scan ontwikkeld, waarbij de algemene uitkering uit het gemeentefonds wordt geconfonteerd met gegevens zoals die uit de gemeentelijke begrotingen naar voren komen.

De meest opmerkelijke uitkomsten uit de Scan zijn dat de feitelijke inkomsten uit de OZB en uit de Overige Eigen Middelen (kortweg OEM) uitgaan boven de genormeerde inkomsten waarmee rekening wordt gehouden in de gemeentefondsverdeling. Dit effect doet zich voor bij alle gemeenten, maar vooral bij de grote gemeenten (vanaf 50 000 inwoners zie figuur 3.10) Daartegenover staat dat de feitelijke nettouitgaven op bijna alle uitgavensclusters uitstijgen boven de geijkte verdeling. Dit is vooral opvallend bij het cluster Openbare Orde en Veiligheid: de feitelijke netto-uitgaven overtreffen het ijkpunt, onder meer door de toegenomen aandacht voor veiligheid in het algemeen (denk bijvoorbeeld aan meer cameratoezicht op straat) en brandweer en rampenbestrijding in het bijzonder. De rampen in Enschede en Volendam hebben hierbij zeker ook hun effect gehad. Dat betekent dat de verdeling van dit cluster moet worden herzien; de fondsbeheerders zullen dat in overleg met de VNG ter hand nemen. Daarnaast zullen de fondsbeheerders gezamenlijk met VNG en IPO een zogenaamde fact-finding doen ten aanzien van de gestegen kosten van brandweer en rampenbestrijding, alsook van de extra uitgaven die ook van rijkswege al op dit gebied zijn gedaan.

Herijking cluster Bijstand en Zorg

Zoals in het POR is vermeld, is een herijking van de clusters Bijstand en Zorg noodzakelijk om een aantal scheefheden in de verdeling op te heffen. Inmiddels heeft in opdracht van de fondsbeheerders een uitgebreid, diepgaand onderzoek plaatsgevonden naar de feitelijke netto-uitgaven van gemeenten op deze clusters. Uit dat onderzoek zijn de relevante kostenfactoren afgeleid en deze zijn verwerkt tot drie nieuwe ijkpunten, nl. Educatie, Werk en Inkomen en Maatschappelijke Zorg. Dit alles is neergelegd in een concept-rapportage.

Nu er goede ijkpunten zijn die weer aansluiten op de feitelijke uitgaven, is de volgende stap dat deze worden «vertaald» naar de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds. Deze vertaling is nodig, omdat niet elke kosten-indicator die in het onderzoek wordt gevonden ook automatisch een goede verdeelmaatstaf voor het gemeentefonds is.

Ook is de vraag naar het volume van de ijkpunten aan de orde.

Gezien de omvang en het belang van deze operatie lijkt het mij het zeer wenselijk dat u daarvan tijdig kennis neemt, zodat hierover zoals gebruikelijk is, een gedachtewisseling kan plaatsvinden voordat de resultaten worden verwerkt in de meicirculaire 2005. Dit laatste is nodig om de gemeenten tijdig te informeren over de effecten van deze operatie op de uitkering voor 2006. Ik zeg u toe zorg te zullen dragen voor tijdige toezending aan uw Kamer.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Mede namens de staatssecretaris van Financiën,

J. W. Remkes

PROVINCIALE OPCENTEN 1999–2003

Afdracht per provincie per jaar in €uro

 19992000200120022003
DRENTHE22 323 841,9322 884 278,9823 611 205,7426 630 298,5628 848 107,24
FRIESLAND22 439 417,3422 695 612,8423 146 817,2025 718 139,8730 143 101,96
GELDERLAND88 147 163,5889 308 589,4891 959 572,63103.059 022,02112.495 898,70
GRONINGEN21 609 760,1823 643 483,1425 294 126,8828 478 442,9430 557 343,56
LIMBURG46 987 096,5248 467 166,5650 578 234,8857 267 753,4462 008 734,31
NOORD-BRABANT118 646 388,68120 554 476,82125.385 705,97 145 987 664,89158 444 970,73
NOORD-HOLLAND99 917 700,36101 314 048,1690 155 741,7593 920 544,8595 430 599,65
OVERIJSSEL48 875 293,1351 375 261,8453 885 263,3460 486 128,3465 453 675,77
UTRECHT55 089 996,9958 162 896,3160 846 439,4669 350 945,6174 770 990,48
ZEELAND18 195 458,0718 259 889,7518 690 256,8821 097 871,9922 714 785,69
FLEVOLAND11 592 939,1612 690 999,9813 992 907,5716 870 631,4819 228 960,14
ZUID-HOLLAND142 402 336,56145 245 075,90148 125 617,93163 859 555,30175 614 032,94
TOTAAL696 227 392,50714 601 779,76725 671 890,23812 726 999,29875 711 201,17

XNoot
1

Brief dd 12 november, kenmerk 2004–26 721.

Naar boven