29 770
Fiscale vergroeningsmaatregelen

nr. 4
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 maart 2005

De vaste commissie voor VROM heeft mij, bij brief van 20 januari 2005 (kenmerk 03/VROM/2005), verzocht een reactie te geven op het onderzoeksrapport van CE over decentrale vergroening en aan te geven welke rol ik heb ten aanzien van de onderzochte maatregelen. Graag ga ik in deze brief hierop in.

Op rijksniveau heeft de afgelopen jaren een aanzienlijke vergroening van het belastingstelsel plaats gevonden. Het gaat hierbij zowel om een verschuiving van belastingen op arbeid en winst naar belastingen op milieugrondslag, als om het introduceren van differentiaties en aftrekposten met positieve milieueffecten in bestaande belastingen. In het door u aangenomen belastingplan 2005 is opnieuw op deze twee terreinen een aanzienlijke vergroening doorgevoerd.

Vergeleken met de relatief grote belangstelling voor vergroening op rijksniveau is de aandacht bij decentrale overheden minder groot en versnipperd geweest. We weten dat circa een kwart van de Nederlandse gemeenten een gedifferentiëerde afvalstoffenheffing (diftar) heeft geïntroduceerd. Hierbij betaalt de consument naar rato van de hoeveelheid aangeboden afval. Nog eens een derde van de gemeenten kent een parkeerbelasting. Op deze deelterreinen is dus het nodige bekend; echter een totaalbeeld van de mogelijkheden die gemeenten en provincies hebben om hun fiscaal en financieel stelsel te vergroenen ontbreekt. Dit was voor mij aanleiding om onderzoek uit te laten voeren naar «decentrale vergroening». Milieuonderzoeksbureau CE heeft dit onderzoek uitgevoerd. Mijn bedoeling was en is hierbij om vanuit een faciliterende rol te bezien op welke wijze decentrale overheden hun fiscaal en financieel stelsel kunnen vergroenen. Hierbij ben ik mij er terdege van bewust dat gemeenten en provincies bij wet geen belasting mogen heffen op inkomen, winst of vermogen. Van een verschuiving zoals op rijksniveau heeft plaatsgevonden kan dus op decentraal niveau geen sprake zijn.

De studie heeft een goed overzicht van denkbare vergroeningsmaatregelen opgeleverd. De maatregelen zijn bovendien door CE beoordeeld op milieu-effectiviteit, uitvoerbaarheid en draagvlak. Met deze informatie kunnen gemeenten en provincies zelf op basis van lokale omstandigheden en voorkeuren beslissen om bepaalde maatregelen in te voeren. Randvoorwaarde hierbij is wel dat wet- en regelgeving dit toestaat. Ik heb in mijn brief aan gemeenten en provincies aangegeven dat gemeenten en provincies die tegen wettelijke obstakels aanlopen deze aan mijn ministerie of het IPO respectievelijk de VNG kenbaar kunnen maken. Op basis van de geluiden van decentrale overheden zal worden bezien of aanpassing van wet- en regelgeving gewenst is of dat anderszins aanvullend beleid overwogen moet worden. Waar het aanpassing van wet- en regelgeving betreft zal ik dit uiteraard met de verantwoordelijke bewindslieden bespreken.

Het is nu nog te vroeg om te kunnen zeggen of de door u genoemde maatregelen (congestieheffing en de differentiatie naar milieuaspecten bij parkeertarieven) hier onderdeel van uit gaan maken. De congestieheffing wordt momenteel door het platform «Betalen voor mobiliteit» meegenomen. Ik wil niet vooruitlopen op de conclusies van het platform hierover. Voor wat betreft de differentiatie naar milieuaspecten bij parkeertarieven zie ik wel iets in de praktisch uitvoerbare varianten hiervan. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een laag tarief voor of het gratis verstrekken van een parkeervergunning voor hybride auto's. Mijn rol is echter faciliterend. Het gaat er om dat er op decentraal niveau behoefte aan een dergelijke maatregel is.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A van Geel

Naar boven