29 769
Arbeid en zorg

27 853
Herintredende vrouwen

nr. 4
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 24 december 2004

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 24 november 2004 overleg gevoerd met minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Van Hoof van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

het kabinetsstandpunt dagindeling (29 769, nr. 1);

de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over herintredende vrouwen (27 853, nr. 7).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Koomen (CDA) gaat ervan uit dat het kabinet veel waarde hecht aan het thema arbeid en zorg, gezien de aanwezigheid van de minister en de staatssecretaris. In verband met de dagindeling is sprake van moedercontracten die bij het UMC zijn ontwikkeld. Vrouwen gaven hun baan op omdat ze de combinatie van werk en zorg voor hun kinderen niet aankonden. Van dit prachtige initiatief kunnen ook mannen gebruik maken. Waarom wordt niet gesproken over «oudervriendelijke» contracten nu het om mannen en vrouwen gaat? Volgens een reactie van de FNV zijn slechts op één afdeling van het UMC deze oudervriendelijke contracten afgesloten. In hoeverre kan dit goede initiatief verder gestalte krijgen en wat kan de rol van de minister daarbij zijn?

Het is zeer goed dat de mantelzorg extra aandacht krijgt. Ook het aanbieden van persoonlijke dienstverlening via de franchiseformules is een goed uitgangspunt. Wat kan nog meer worden gedaan om de mantelzorgers meer ruimte en mogelijkheden te geven om werk, mantelzorg en zorg voor eigen kinderen te kunnen combineren? Kan de minister uitleggen waarom met name mantelzorgers veel aan de levensloopregeling kunnen hebben?

De Kamer wacht nog steeds op een uitwerkingsbrief over de nieuwe vormgeving van de tussenschoolse opvang. Wanneer komt deze brief en kan de minister hierover nu al wat zeggen? Het gebrek aan tussenschoolse opvang is het belangrijkste knelpunt bij de combinatie van arbeid en zorg. Nederland neemt in Europa op dit gebied een bijzondere positie in. Kan de minister in de brief uitleggen waarom Nederland niet overgaat tot een continurooster en kan dan tevens uitgelegd worden wat de voor- en nadelen daarvan zijn?

Is het platform Tijden van de samenleving, de voortzetting van het projectbureau Dagindeling? Bestaat het projectbureau Dagindeling nog? Wat doet het platform Tijden van de samenleving precies? Is het efficiënt dat er zoveel platforms en projectbureaus zijn? Er bestaat namelijk ook een kennisplatform dagindeling ruimtelijke ordening en tijd. Is het niet zinvoller als voor dagindeling en de combinatie van arbeid en zorg een landelijk platform wordt opgericht dat aan gemeenten, instellingen en organisaties informatie geeft en projecten initieert en coördineert op het brede gebied van dagindeling? Voor schuldhulpverlening bestaat ook een platform dat informatie geeft aan de betrokken instanties en projecten coördineert.

Er zijn 140 experimenten uitgevoerd die geëvalueerd zijn door het Sociaal en Cultureel Planbureau. Het valt op dat er weinig experimenten zijn in het bedrijfsleven. Twee experimenten zijn voortijdig gestopt. Is er voldoende draagvlak in het bedrijfsleven? Moet hieraan niet meer aandacht worden besteed?

Met betrekking tot de brede school bestaat een kloof tussen de ambitie en de realisatie van dit onderdeel. Er zijn ongeveer 500 brede scholen. Rond 2010 kunnen dit er tweemaal zoveel zijn als lokale ambities worden waargemaakt. Er bestaan grote moeilijkheden met de onderlinge afstemming. Organisaties zien elkaar als concurrent of willen niet samenwerken. Moet dit probleem lokaal worden opgelost, kan de overheid hieraan aandacht besteden en op welke manier?

Bij de dagindeling en het landelijk gebied staat dat het SCP een tweejaarlijkse monitor zal ontwikkelen die aandacht besteedt aan de leefbaarheid, sociale infrastructuur en sociale cohesie. Het doel is echter niet duidelijk. Aangestipt wordt dat het onder meer nodig is te kijken naar de arbeidsmarktparticipatie en vergemakkelijking van de taakcombinatie van vrouwen, maar kan de minister hierover meer zeggen? De notitie met het kabinetsstandpunt loopt tot 2005. Dit jaar en volgend jaar komen er twee rondes om experimenten in te dienen. Betekent dit dat de minister hierna stopt met de dagindeling en stimuleringsmaatregelen? Wat zijn de plannen na 2005? Tot 2008 worden ESF-gelden beschikbaar gesteld. Hoe wordt het beleid om arbeid en zorg te combineren verder voortgezet?

Uit de brief over herintredende vrouwen blijkt dat de regionale convenanten onvoldoende uitgewerkt kunnen worden. Staat de doelstelling van het kabinet om in 2010, 65% van de vrouwen op de arbeidsmarkt te laten participeren nog steeds overeind? In hoeverre ziet de minister mogelijkheden om deze doelstelling te realiseren? Spreekt hij de gemeenten op de convenanten aan of zijn er nog andere mogelijkheden?

Mevrouw Koser Kaya (D66) zegt dat vanaf 1999 tot 2003 de stimuleringsmaatregel dagindeling van kracht was. Door middel van experimenten zijn overwegend positieve ervaringen opgedaan. Het doel van een goede dagindeling is, het combineren van taken te vergemakkelijken en om de kans van vooral vrouwen op de arbeidsmarkt daardoor te vergroten. Er zijn ideeën en plannen genoeg, maar mevrouw Koser Kaya meent dat die meer bedoeld zijn om mensen zoet te houden. Het gaat om betaalbare en flexibele kinderopvang en goede verlofregelingen. Er worden veel te veel kleine experimenten gehouden. De aandacht kan beter gericht worden op enkele goede experimenten of op verbetering van de voor-, na- en tussenschoolse opvang. Vaststaat dat de Nederlandse bevolking binnen tien jaar nog meer vergrijst. Ook staat vast dat meer mensen, waaronder vrouwen, moeten deelnemen aan de arbeidsmarkt, maar dat wil niet zeggen dat vrouwen gedwongen moeten worden om te werken. De keuze moet primair bij de vrouw liggen. Mevrouw Koser Kaya vindt dat het voor vrouwen aantrekkelijk moet worden gemaakt om te gaan werken. Zij wil naar een situatie waarin voor-, na- en tussenschoolse opvang in het onderwijs wordt geïntegreerd. Het pad hier naartoe is haar nog niet duidelijk. Is er een stappenplan en zo ja, wat is de inhoud daarvan?

In het kader van de Wet basisvoorziening kinderopvang (WBK) is ervoor gekozen dat vanaf 2005, 6 mln. en vanaf 2007, 12 mln. structureel van SoZaW naar OCenW gaat. Waar is dit geld voor bedoeld? Het streven van het kabinet is om de groep werknemers die arbeid en zorg willen combineren maar dat nog niet doen in 2009 met 25% te verminderen. Om hoeveel werknemers gaat het op dit moment? De arbeidsparticipatie van vrouwen moet naar 65% in 2010. Welk percentage bedraagt de participatie nu? De experimenten dagindeling leren dat aangepaste arbeidstijden bijvoorbeeld in de vorm van moedercontracten en kinderopvang met ruime openingstijden van belang zijn bij de toegang tot de arbeidsmarkt voor vrouwen. Hier zou geen experiment voor nodig zijn. Hoe is het mogelijk dat veel kinderdagverblijven tot 18.00 uur open zijn? Wat kan de overheid doen om de openingstijden te verlengen?

Mevrouw Tonkens (GroenLinks) merkt op dat de doelstelling voor herintredende vrouwen niet gehaald wordt. Het zou om 50 000 herintreedsters via 25 conventanten gaan, maar op dit moment zijn slechts 2900 aan het werk via 4 convenanten. De verwachting is dat een extra inspanning wordt verricht om de doelstelling te halen, maar omdat volgens de staatssecretaris de doelstelling niet gehaald wordt, wordt er helemaal geen inspanning meer geleverd. De convenanten blijven, maar zonder de stimulerende rol van SoZaW en zonder kwantitatieve doelstelling. Kan de staatssecretaris uitleg geven over deze bizarre procedure? Wil hij alles doen om de doelstelling alsnog te halen? Wil hij nieuw beleid maken zodat de afspraken in de convenanten alsnog worden gehaald?

Het kabinet staat grotendeels positief tegenover het dagindelingsbeleid, maar het wil nog meer experimenten uitvoeren. Mevrouw Tonkens staat hier positief tegenover, echter alleen wanneer experimenten worden uitgevoerd op basis van wat door de evaluaties tot nu toe bekend en geleerd is. Het SCP heeft in een prachtig boekje de experimenten geëvalueerd. Ook de commissie dagarrangementen heeft een heleboel aanbevelingen gedaan op basis van evaluaties. De bewindsman doet hier echter niets mee. Integendeel, hij wil nog meer experimenten uitvoeren, terwijl uit de evaluatie blijkt dat bij 80 van de 140 experimenten de resultaten niet in beleid worden vertaald. De bewindsman kan hier op zijn minst iets uit leren en bekijken wat regulier kan worden gemaakt. In de brief is sprake van vijf terreinen waarop het beleid wordt voortgezet, maar volgens mevrouw Tonkens zijn dit nieuwe experimenten die met ESF-geld worden betaald. Het is dus geen regulier eigen beleid van het ministerie. De ESF-gelden worden misbruikt: er wordt geen eigen beleid gemaakt en met behulp van Europa worden experimenten uitgevoerd zonder dat men daarvan iets leert.

Er kunnen lessen worden getrokken uit het de evaluatie van het SCP, de aanbevelingen van de commissie dagarrangementen en evaluaties van de dagindeling zelf. Volgens het SCP en de commissie dagarrangementen moet er een landelijk beleidskader dagarrangementen komen. Geen experimenten, maar een eigen beleidskader maken voor brede scholen, een huisvestingsbeleid, aanpassing van regels, de samenwerking tussen onderwijs en opvang, enz. Is de minister bereid een dergelijk beleidskader te maken?

Een huisvestingsbudget is volgens de commissie dagarrangementen noodzakelijk voor vestiging van multifunctionele accommodaties. Kosten hiervan zullen gemiddeld jaarlijks 150 mln. bedragen. Wil de minister alsnog een dergelijk budget instellen? Er zijn vele klachten over het gebrek aan harmonisatie van voorschriften en regelgeving. Het gaat om regels voor personeel, huisvesting, veiligheid, ruimte en inrichting, enz. Een systematische inventarisatie van regels en voorschriften is nodig. Wat doet de minister om dit probleem op te lossen? Een aanpak voor deze problemen kan een plaats krijgen in een landelijk beleidskader.

Volgens de commissie dagarrangementen moeten er een stimuleringsbudget en een landelijk projectmanagement komen voor het voortzetten van deze experimenten. Ook wordt een nieuwe MBOof HBO-opleiding gesuggereerd voor de combinatiefuncties. Dit valt onder het onderwijsbeleid, maar de minister kan dit punt agenderen en bezien of dit gestalte kan krijgen. Voor de dagindeling is deze kwestie van groot belang.

Verleden week is een motie aangenomen ter stimulering van de combinatiefuncties. Gaat de bewindsman deze motie uitvoeren? De brede school moet worden uitgebreid tot een dienstenknooppunt. Er zijn veel brede scholen maar uit de evaluatie blijkt dat men zich erg snel een brede school noemt. Een brede school heeft lang niet altijd tot doel om daadwerkelijk een combinatie van zorg en arbeid voor ouders mogelijk te maken. Vaak gaat het om een aanvullend beleid voor achterstandscholen.

Mevrouw Tonkens is verbaasd over de mededeling dat het kabinet naar aanleiding van de notitie Zorg nabij onderzoekt welke maatregelen nodig zijn naar aanleiding van de experimenten rondom mantelzorg. De notitie Zorg nabij is uit 2001! Het is nu bijna 2005. Waarom wil de minister bekijken wat een notitie uit 2001 voor het jaar 2005 kan betekenen?

Mevrouw Örgü (VVD) zegt dat men eind vorige eeuw constateerde dat op het terrein van de dagindeling twee dingen goed geregeld moesten worden: kinderopvang en verlofregelingen. Bij de combinatie van arbeid en zorg was een omslag in de cultuur afgesproken. Om die reden is de stimuleringsmaatregel dagindeling ontstaan. Arbeid en zorg konden beter gecombineerd worden en er zou meer samenhang ontstaan zodat de opvang verbeterd en uitgebreid kon worden. Er bestaat vier jaar ervaring met de experimenten waarover nu gesproken wordt. Mevrouw Örgü vindt het cruciaal dat kinderopvang en verlofregeling goed geregeld zijn. Veel van wat uit de experimenten naar voren kwam, is omgezet in beleid. Zij meen echter dat nu de experimenten nu beëindigd moeten worden.

Uit de evaluatie blijkt dat er opnieuw via het ESF-fonds geld beschikbaar komt voor de komende periode om de experimenten voort te zetten. Dit mag echter niet vrijblijvend zijn en de doelstelling voor de komende experimenten moet veel eenduidiger zijn dan in de brief staat. De minister stelt dat tweederde van de experimenten onderdeel zijn geworden van regulier beleid. Eenderde is dus nog niet op het gewenste niveau. Heeft de minister zijn ambitie op dit terrein bereikt? Mevrouw Örgü vraagt of hij een duidelijker omschrijving kan geven van die 33%. Nu doet hij dit af door te verwijzen naar negen mislukte experimenten. Wat is de rol van het bedrijfsleven bij deze experimenten?

De experimenten zijn, hoewel de brief op vrouwen gericht is, niet alleen bestemd voor vrouwen. De minister stelt terecht dat de dagindeling vooral bedoeld is voor de groep die geholpen moet worden om op de arbeidsmarkt te komen, maar kunnen in de toekomst hierbij meer de mannen worden betrokken? Wil de minister prioriteiten stellen bij de experimenten die hij voor ogen heeft?

Mevrouw Örgü verwijst naar de door de VVD-fractie ingediende motie om gelden die in het verleden voor campagnes werden gebruikt anders in te vullen. Zij meent dat geen prioriteit meer mag worden gegeven aan de campagnes die vroeger op dit terrein werden gevoerd. Men moet nu prioriteit geven aan een betere invulling van de combinatiefuncties. Hoe gaat de minister uitvoering aan de aangenomen motie geven?

Worden de gelden die beschikbaar komen uit de ESF-middelen optimaal gebruikt? In de nota Tijden van samenleving wordt gesproken over samenvoeging van kenniscentra en ontwikkeling van de monitortijd. Na vier jaar ervaring met experimenten moet de minister meer stroomlijnen en duidelijk aangeven wat de doelstelling van de komende experimenten is.

In de brief over de herintredende vrouwen wordt 218 mln. geïnvesteerd. Er zijn slechts 2 900 vrouwen geplaatst hetgeen te wijten is aan de economische tegenwind. Is het waard om hieraan zoveel geld te besteden? Kan de bewindsman hierin meer inzicht geven?

Mevrouw Stuurman (PvdA) vindt het onderwerp dagindeling zeer belangrijk. Projecten uit het verleden in het kader van de dagindeling raken belangrijke onderwerpen als zorgverlof en emancipatie. In de notitie van de minister wordt een groot bedrag van 218 mln. beschikbaar gesteld voor nog meer projecten, echter zonder concrete maatregelen. Mevrouw Stuurman is hier zeer verwonderd over. Wordt nu weer alleen geld aan projecten gespendeerd, terwijl de projecten uit het verleden bewezen hebben dat nu de tijd rijp is om structurele maatregelen te treffen die tot echt beleid leiden. Voorkomen moet worden dat, als in 2009 de balans wordt opgemaakt, weer geconstateerd moet worden dat er niets concreets gebeurd is en dat geen echt beleid is gevoerd.

Dekt de titel dagindeling de lading van de projecten? Geeft een titel als «Leven en werken op maat» niet beter weer waarom het gaat? De minister verwacht dat in de komende vijf jaar 100 mln. beschikbaar komt uit het ESF. Hoe zeker zijn die middelen en wat gebeurt er als ze niet beschikbaar komen? Hoe informeert de minister de Kamer hierover? Kan de bewindsman een overzicht geven van projecten die gericht zijn op landelijk gebied? Hoe bevordert hij dat goede projecten in landelijk gebied ook kunnen doorbreken op grote schaal? Welke invloed zal de minister uitoefenen om voorzieningen als kinderopvang, buurthuizen en scholen ook in kleinere kernen te laten voortbestaan? Hoe zorgt hij ervoor dat het concept brede school ook in kleine kernen tot ontwikkeling komt? Ziet de bewindsman iets in het faciliteren van de mogelijkheid om thuiswerken c.q. telewerken als een mogelijk project in het kader van dagindeling te zien? In dit kader ziet mevrouw Stuurman een ambitie om binnen een aantal jaren het thuiswerken dermate aantrekkelijk te maken dat bijvoorbeeld een kwart van de beroepsbevolking daarvan gebruik kan maken. Deelt de minister deze ambitie en wil hij concrete maatregelen nemen om thuiswerken c.q. telewerken aantrekkelijk te maken? Wat denkt hij van het formaliseren van moedercentra die vervolgens een centrale functie kunnen vervullen op allerlei terreinen die de emancipatie raken? Hierbij kan ook gedacht worden aan herintredende vrouwen.

Ook de kinderopvang baart mevrouw Stuurman grote zorgen. Leven en werken op maat kan absoluut niet zonder kinderopvang. Verleden week heeft zij met de fractie van GroenLinks hierover vragen gesteld. Kan de minister iets extra's doen voor de buitenschoolse opvang? Deze opvang moet aansluiten op schooltijden, zodat de ouders zich geen zorgen hoeven te maken en kinderen na schooltijd kunnen spelen. Wil de minister hierop nader ingaan?

Mevrouw Stuurman is geschokt over het achterblijvende resultaat van de instroom van herintredende vrouwen voor betaald werk. Het baart haar grote zorgen dat de Kamer te laat is ingelicht. Waarom zijn de resultaten achtergebleven nadat de vorige staatssecretaris heel optimistische geluiden liet horen in oktober 2003? Waarom is de Kamer hiervan niet eerder op de hoogte gesteld? Wat zijn de resultaten van de vier regio's die wel convenanten hebben afgesloten? Welke consequenties zijn er voor de ambitie om in 2007, 65% arbeidsparticipatie te realiseren? Wat zijn de ambities van de staatssecretaris voor herintredende vrouwen?

De staatssecretaris geeft aan dat de ambities niet gehaald worden door economische tegenwind. Volgens informatie van de CWI's is het aantal vacatures van deeltijdarbeid het afgelopen jaar toegenomen. Is de bewindsman op de hoogte van deze cijfers? Is dit een reden om meer ambities te hebben voor de toekomst als het gaat om instroom van herintredende vrouwen voor betaalde arbeid? Een andere reden voor stagnatie is de invoering van de WWB (Wet Werk en Bijstand). De groep binnen het WWB-bestand verdient speciale aandacht van de gemeenten om deze mensen aan het werk te krijgen. De bewindsman geeft aan dat er verder geen concrete maatregelen zullen worden genomen. Dat gaat mevrouw Stuurman zeer aan het hart. De staatssecretaris verwijst naar het kabinetsstandpunt over de dagindeling met betrekking tot de toetreding van herintredende vrouwen op de arbeidsmarkt, maar waar zijn de concrete maatregelen hiertoe? Volgens haar biedt de motie-Weekers een goed middel om aansluiting te zoeken tussen dagindeling en herintreedsters.

Mevrouw Stuurman meent dat de staatssecretaris in zijn brief volledig voorbij gaat aan de specifieke kenmerken van de doelgroep herintredende vrouwen. Het gaat om vrouwen die al geruime tijd niet werken en geen uitkering ontvangen. Zij hebben begeleiding nodig bij het zetten van de eerste stap op de arbeidsmarkt. Herintredende vrouwen maken zich zorgen over de vraag of zij arbeid en zorg kunnen combineren. Wil de staatssecretaris zich ervoor inzetten om zoveel mogelijk vrouwen aan het werk te krijgen?

Het antwoord van de bewindslieden

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt dat de tijd van experimenteren voorbij is. Van de experimenten is veel geleerd, maar het geld wordt nu in implementatie gestopt. De doelstellingen op dit gebied zijn duidelijk. In een enkel geval moet nog bezien worden of men op het goede spoor zit. Formeel is het dan niet onjuist om over een experiment te spreken, maar in dit soort gevallen kan het woord «pilot» gebruikt worden. De bewindsman herhaalt dat het ook dan blijft gaan om het implementeren van beleid. Dit houdt in dat op lokaal niveau bij instellingen en bedrijven, kortom in de vezels van de samenleving, de combinatie van arbeid en zorg mogelijk moet worden gemaakt. Dit is een vitaal onderdeel van het totale beleid op het gebied van arbeid en zorg. Hierop zijn o.a. van toepassing de fiscale regelingen, de kinderopvang, de levensloopregeling en andere verlofregelingen. In dit geval wordt getracht de goede arrangementen op microniveau mogelijk te maken.

De bewindsman pleit ervoor om te spreken over oudercontracten in plaats van over moedercontracten, omdat dit soort contracten ook voor vaders geldt. Het gebruik van moedercontracten heeft in zekere zin navolging gevonden, o.a. in Maastricht. Het is een gegeven dat in de zorgwereld voor het overgrote deel vrouwen werkzaam zijn, reden waarom een dergelijk contract vooral door vrouwen benut wordt.

Voor de mantelzorg is in de begroting een bedrag van 32 mln. uitgetrokken. Dat bedrag is verdeeld over meerdere jaren en is bedoeld om mantelzorgers te ondersteunen en het hen makkelijker maken om werk en privéleven te combineren. VWS heeft 22 mln. voor de lokale en de regionale ondersteuning van mantelzorg uitgetrokken. Het gaat hierbij om steunpunten voor mantelzorgers en platforms op regionaal en lokaal niveau waar mensen met hun vragen terecht kunnen. Een bedrag van 9 à 10 mln. is voor palliatieve terminale zorg bedoeld, hetgeen ook voor een deel de mantelzorg raakt. Het is niet aannemelijk dat dit bedrag bedoeld is als inkomensvoorziening, omdat dit niet de taak is van VWS. Verder wordt 4 à 5 mln. besteed aan de Vereniging van mantelzorgers voor belangenbehartiging, LOT, XZorg (landelijke ondersteuning van lokale steunpunten) en EIZ (kenniscentrum informele zorg). Er wordt, wat de mantelzorgers betreft, terecht een link gelegd naar het bredere beleidsterrein van SoZaW. De bewindsman wijst voor de inkomenskant op de levensloopregeling die, in combinatie met de verlofregeling voor langdurig zorgverlof, de mogelijkheid biedt om verlof te nemen en dat te financieren met geld dat men daarvoor, fiscaal gesteund, opzij kan leggen. Op dit moment is op initiatief van de PvdA en het CDA een experiment gaande om voor mantelzorg oudere werklozen die in de WW zitten vrij te stellen van de sollicitatieplicht. De brief over de evaluatie van dit experiment is naar de Kamer onderweg.

Met de overheveling van SoZaW naar OCenW worden ook de financiële middelen overgeheveld. Het gaat daarbij om 6 mln. in de komende twee jaar en daarna om 12 mln. Die middelen worden ingezet voor ondersteuning van schoolbesturen, scholing van overblijfkrachten, het overblijven op scholen voor speciaal onderwijs en communicatie en onderzoek. Dit is reeds in een brief van OCenW aan de Kamer medegedeeld. Men onderkent dat het punt van de tussenschoolse opvang al jaren een knelpunt vormt. De bewindsman is er blij om dat dit jaar de integratie van middelen en beleidskaders gelukt is. Dit heeft dus geresulteerd in een overdracht van het beleidsterrein met de bijbehorende middelen aan de collega van OCenW.

Het projectbureau dagindeling bestaat niet meer. De uitvoering van de activiteiten in deze richting zijn inmiddels onderdeel van de reguliere SZW-organisatie. Hieruit valt af te leiden dat het om implementatie gaat. De specifieke structuur is niet langer in stand gehouden. Het kenniscentrum en het centrum voor dagindeling Ruimte en Tijd verspreiden informatie via websites en bijeenkomsten. Het Kennisplatform Tijden van de Samenleving is een tijdelijk initiatief, een denktank, om SoZaW te ondersteunen en te voeden bij het denken over tijd, arbeid en zorg en dagindeling. Dit moet echter niet een te grote betekenis worden toegekend, het gaat om een denktank.

Tijdens werkbezoeken krijgt de minister vaak te maken met de vraag over de openingstijden van kinderdagverblijven. Regelmatig is er overleg met alle organisaties die betrokken zijn bij de vormgeving van de kinderopvang. De minister zal het signaal over flexibeler openings- en sluitingstijden van kinderdagverblijven dat uit de volksvertegenwoordiging komt in dat overleg brengen. De overheid zelf stuurt echter niet de openings- en sluitingstijden van de kinderopvang. Dit moet door de bedrijven worden opgepakt.

Het huisvestingsbudget bedraagt 150 mln. per jaar. De regering ziet geen mogelijkheid om daar op landelijk niveau algemene middelen voor uit te trekken. De regering is er niet van overtuigd dat voor combinatiefuncties een HBO-opleiding nodig is. De werkgroep voor combinatiefuncties is bezig met het definiëren van de opleidingseisen. De bewindsman zal de Kamer tezijnertijd. over de bevindingen van deze werkgroep inlichten. De Kamer ontvangt nog een kabinetsreactie op de motie-Weekers. De minister heeft goede nota genomen van de opmerking dat geld voor stimuleringsmaatregelen uit bijvoorbeeld ESF-middelen niet mag blijven liggen. Een deel van het geld uit ESF-middelen gaat naar buurthuizen en brede scholen en komt in de kleine kernen terecht.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid merkt op dat het onderwerp herintredende vrouwen op de agenda is gekomen als onderdeel van de doelstelling inzake de verhoging van de participatiegraad van vrouwen in het algemeen. Sprekend hierover, komt men uit op een doelstelling van 65%. Ondanks sombere berichten zijn er bescheiden positieve ontwikkelingen. De participatiegraad van vrouwen is van 54% in 2002 naar 55% in 2003 gestegen. Bij de definitie van herintredende vrouwen gaat het om niet werkende en werkzoekende vrouwen van 23 jaar of ouder, zonder uitkering. Een grote groep vrouwen die als herintreedsters beschouwd kunnen worden, zijn vanwege deze duiding bijvoorbeeld niet bij de gemeenten of de CWI's in beeld. Als een herintredende vrouw zich niet bij een CWI gemeld heeft, staat ze daar niet geregistreerd. Dit is een van de redenen waarom in het verleden voor de convenanten gekozen is. Bij de groep herintredende vrouwen van 35 tot 45 jaar is op dit moment sprake van een participatiegraad van 66%.

Kijkend naar de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt zijn op termijn niet alleen de oudere werknemers en de huidige jonge werklozen nodig, maar moet ook in de richting van vrouwen een grotere arbeidsparticipatie worden bewerkstelligd. Het gaat nu om vrouwen die voor het laatst acht tot tien jaar geleden hebben gewerkt, waardoor ze op vele terreinen een achterstand hebben. Het is daarom belangrijk dat via voorlichting en de convenanten, de CWI's, gemeenten en vakorganisaties een beroep wordt gedaan op deze potentiële arbeidsgroep om een begin te maken met zich te kwalificeren voor de arbeidsmarkt.

Gekozen is voor een algemeen arbeidsmarktbeleid waarin brede instrumenten zitten die voor alle doelgroepen doeltreffend en relevant zijn. Daarnaast bestaat aanvullend beleid voor specifieke situaties en doelgroepen. Uitgangspunt is echter het algemene beleid en dat is ook van toepassing als het gaat om arbeidsparticipatie van vrouwen en herintreedsters. In het verleden is voor het convenant gekozen. De partijen die daarin deelnemen staan in de brief vermeld. Via deze methode is de kans het grootst dat betrokkenen worden bereikt en dat de mogelijkheden in beeld worden gebracht. De voorganger van de bewindsman was enthousiast, maar nu moet worden vastgesteld dat het in de praktijk niet gelukt is om een brede landelijke dekking te vinden van de convenanten. Op dit moment is het aantal beperkt, zij het dat er nog enige in de maak zijn, bijvoorbeeld voor Zeeland en Maastricht. Ook de moedercontracten zijn hierbij aan de orde. De staatssecretaris hoopt dat een verdere ontwikkeling van de convenanten doorzet, maar hij wijst op negatieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en op de invoering van de Wet werk en bijstand die andere prioriteiten vroegen. Desalniettemin heeft men tot september dit jaar geprobeerd om alle partijen die in een convenant geïnteresseerd zijn te verleiden ze af te sluiten, maar nu is het moment aangebroken een conclusie te trekken. De Kamer ontvangt een brief waarin gewezen wordt op de O&O-fondsen die hierbij een rol spelen. Verder blijft de bewindsman alle partijen aanspreken. De ondersteuning bij het tot stand komen van convenanten blijft gehandhaafd. Ook de regionale platforms arbeidsmarktbeleid kunnen een aandeel hebben in het over de streep trekken van werkgevers, CWI's en gemeenten.

Momenteel wordt op de ESF-middelen een groot beroep gedaan. De bewindsman schat in dat ook in de toekomst vanuit Europa een ESF-instrument blijft bestaan waaronder de hier genoemde doelstellingen kunnen vallen. Vanuit Nederland zal dan ook een maximaal beroep op dit instrument worden gedaan. In december wordt een bedrag van 100 mln. voor de thans aan de orde zijnde onderwerpen aangevraagd.

Ingaande op de vraag over het bedrag van 218 mln. voor 2900 plaatsen, zegt de bewindsman dat er sprake is van een misverstand. Het bedrag van 218 mln. is voor de dagindeling bestemd. Voor het project herintredende vrouwen geldt een aanmerkelijk lager bedrag, namelijk ongeveer 1,5 mln.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Koomen (CDA) vraagt of het kabinet geld beschikbaar blijft stellen voor het implementeren van het beleid c.q. arrangementen op het gebied van dagindeling na 2005. Wat doet de staatssecretaris om het bedrijfsleven zoveel mogelijk bij de dagindeling te betrekken?

Mevrouw Koser Kaya (D66) zegt dat het algemeen bekend is dat meer mensen moeten deelnemen aan de arbeidsmarkt, maar wat is de visie van de bewindslieden hierop? Volgens haar wordt een betere deelname bereikt door ouders en kind centraal te stellen, door voor-, na- en tussenschoolse opvang goed te regelen, meer flexibele arbeidstijden, het stimuleren van innovatieve en betaalbare kinderopvang en goede verlofregelingen. Zij heeft begrepen dat slechts een fractie van het bedrag van 100 mln. ESF-middelen wordt gebruikt. In Spanje is een groep opgericht die voortdurend bekijkt hoe ESF-middelen optimaal kunnen worden gebruikt. Is een dergelijke groep bij het ministerie hiermee bezig?

Mevrouw Tonkens (GroenLinks) vindt dat zij onvoldoende concrete antwoorden op haar vragen heeft gekregen. Implementatie van beleid is iets anders dan het opzetten van een beleidskader. Zij vraagt om een visie op dagarrangementen, ruimte voor lokaal maatwerk, kwaliteitseisen en resultaatsafspraken en een aanwijzing voor een evaluatie. Daarbij horen ook het stimuleringsbudget, het landelijk projectmanagement en harmonisatie van regelgeving. Waarom is de bewindsman hierop niet ingegaan? Als hij zich hiertegen verzet, kan hij ook niet de ambitie hebben om op dit punt iets met eigen middelen tot stand te brengen. Hij gebruikt hiervoor ESF-middelen, maar dat is geen beleid. Mevrouw Tonkens meent dat de staatssecretaris de stimulerende rol van SoZaW bij de herintreedsters afbreekt. Hij ondersteunt de convenanten, maar wat stelt dit voor? In ieder geval houdt dit geen initiërende rol in en het betekent ook geen geld. Verder heeft de staatssecretaris geen zeggenschap over de O&O-fondsen. Zij meent dat het tijd wordt voor een vervolgdebat.

Mevrouw Örgü (VVD) herhaalt haar vraag, onder verwijzing naar de uitvoering van de motie-Weekers, of de ESF-middelen optimaal worden benut. Zij is het ermee eens dat nu de fase van implementatie is aangebroken. Waarom heeft de bewindsman dit niet op dezelfde wijze verwoord? Kan hij hierop nader ingaan in een nieuwe brief zodat het voor mevrouw Örgü duidelijk wordt wat de bewindsman met implementatie bedoelt?

Mevrouw Stuurman (PvdA) sluit zich aan bij de woorden van mevrouw Tonkens. Zij mist nog antwoorden op haar vragen. Zij vraagt of deze schriftelijk kunnen worden beantwoord.

De voorzitter suggereert dat de vragen die nog niet beantwoord zijn, schriftelijk worden afgehandeld.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid neemt deze suggestie graag over. Ingaande op de vraag van mevrouw Koomen zegt hij dat van de 140 projecten ongeveer 30 zijn uitgevoerd in en met bedrijven. Het accent ligt hierbij op flexibilisering van de arbeidstijden, telewerken en cultuurverandering. In de huidige projecten dagindeling ESF-3 wordt specifiek en actief onder de bedrijven geworven. Momenteel lopen er 100 projecten en implementatietrajecten. Daarvan zijn er ongeveer 40 uitgevoerd met bedrijven. Het aantrekkelijker maken van tele- en thuiswerken kan een goede oplossing zijn voor de combinatie van arbeid en zorg. De experimenten met o.a. allochtone vrouwen tonen dit aan. Onder de huidige projecten ESF-3 zijn opnieuw gesubsidieerde projecten telewerken. De resultaten hiervan worden gemonitord in kaart gebracht en verspreid. Op 28 april a.s. worden de resultaten landelijk gepresenteerd.

Voor het antwoord op de vraag naar het verder stimuleren van tussenschoolse opvang verwijst de minister naar OCenW. De bewindslieden zullen blijvend betrokken zijn bij dit beleidsterrein, hoewel deze betrokkenheid niet altijd een structurele budgettaire invulling krijgt via SoZaW. De geldstroom kan men achter in de brief vinden.

In antwoord op de vraag naar het beleidskader merkt de minister op dat het kabinetsstandpunt dagindeling een beleidsbrief is en het beleidskader aangeeft. Als men het hiermee niet eens is, zal over de inhoud van de brief een discussie moeten worden gevoerd. Het antwoord op de vraag van mevrouw Örgü om wat op implementatie gericht is duidelijk te verwoorden, staat in de beleidsbrief duidelijk aangegeven.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid weerspreekt de opmerking dat er niets gebeurt op het gebied van arbeidsmarktbeleid. Hij verwijst naar de range van activiteiten op dit gebied. In dit specifieke kader wordt de totstandkoming van convenanten ondersteund. Ook worden de ontwikkelingen blijvend gemonitord. De partijen die hierbij een rol spelen, worden steeds aangesproken en zullen bij dit beleid betrokken worden. Hetzelfde geldt voor de O&O-fondsen. De bewindsman is het eens met de opmerking van mevrouw Tonkens dat hij niet over deze fondsen gaat. Hij gaat echter ook niet over het bedrijfsleven. Met andere woorden: hij is afhankelijk van alle partijen die hij alle tracht maximaal te ondersteunen en voor te lichten. Er moeten echter wel arbeidsplaatsen beschikbaar zijn.

Het ESF-geld dat voor dit jaar beschikbaar was kan waarschijnlijk niet worden besteed, zoals al enige malen in de Kamer besproken is. Het beeld bestond dat er voor dit jaar een onderuitputting van 100 mln. zou zijn, maar dat betreft een ander bedrag dan de 100 mln. die de bewindsman wil aanvragen. ESF-middelen worden steeds populairder en bruikbaarder in Nederland. De staatssecretaris spreekt de hoop uit dat Nederland van deze gelden in de toekomst maximaal gebruik kan maken.

De vraag over de huidige convenant-resultaten zal de bewindsman schriftelijk beantwoorden. Naar aanleiding van de opmerking over het toenemende aantal vacatures in deeltijd bij de CWI's zegt de bewindsman dat een maximale match moet worden gemaakt tussen degenen die bij het CWI staan ingeschreven en de vacatures. Herintredende vrouwen moeten zich daarvoor bij het CWI melden, omdat zij anders «onzichtbaar» blijven.

De voorzitter concludeert dat er nog een nadere toelichting wordt gegeven op de uitvoering van de motie-Weekers. Vragen die ontbeantwoord zijn gebleven, zullen schriftelijk worden beantwoord. Voor het aangekondigde VAO door mevrouw Tonkens verwijst de voorzitter naar de plenaire regeling.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal de nog te beantwoorden vragen behandelen in dezelfde brief waarin antwoord wordt gegeven op de uitvoering van de motie-Weekers. Men moet hierbij denken aan een uiterlijke termijn van twee weken.

De voorzitter van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Hamer

De adjunct-griffier van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Post


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Koser-Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Egerschot (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF), Schippers (VVD).

Naar boven