29 766
Wijziging van de Wet Milieubeheer en de Wet op de economische delicten ten behoeve van de invoering van een systeem van handel in NOx-emissierechten

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 4 november 2004

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid. Het verslag volgt de opbouw van de memorie van toelichting en behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.

Inhoud
1.Algemeen
2.Beleidsmatige achtergrond (paragraaf 2 memorie van toelichting)
3.Internationale verplichtingen tot reductie (paragraaf 3 memorie van toelichting)
4.Verhouding tot relevante Europese regelgeving (paragraaf 6 memorie van toelichting)
5.Verhouding bestuur emissieautoriteit en het bevoegd gezag op grond van hoofdstuk 8 Wet Milieubeheer (paragraaf 7 memorie van toelichting)
6.Handhaving (paragraaf 9 memorie van toelichting)
7.Lasten en voordelen voor het bedrijfsleven (paragraaf 10 memorie van toelichting)
8.Artikelsgewijs (Artikel IV, inwerkingtreding)
9.Overig

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel dat beoogt de handel in NOx-emissierechten mogelijk te maken. De leden onderschrijven de ambitie van de regering om een extra inzet te plegen om de doelstellingen op het gebied van NOx conform afspraak ook daadwerkelijk in 2010 te realiseren. Niet omdat dat nu eenmaal is afgesproken maar vooral ook omdat schone lucht, of in elk geval minder stikstofoxiden in de lucht van groot belang is voor de gezondheid van mensen. De afgelopen weken is pijnlijk zichtbaar geworden dat Nederland wereldwijd tot de top behoort van landen waar stikstofoxiden in gevaarlijk hoge concentraties in de lucht voorkomen.

Bij de vormgeving van het wetsvoorstel is zoveel mogelijk aangesloten bij het wetsvoorstel voor verhandelbare CO2-emissierechten. De leden van de CDA-fractie onderschrijven deze keuze. Dat betekent ook dat zij minder vragen hebben over de vormgeving van de emissiehandel omdat al deze vragen en keuzes nog dit jaar bij de behandeling van het wetsvoorstel over de CO2 emissiehandel aan de orde zijn geweest.

De leden van de PvdA-fractie reageren verheugd op de aanbieding van het wetsvoorstel wat de handel in NOx-emissierechten mogelijk moet maken. Zij zijn blij dat dit systeem na vijf jaar eindelijk ingevoerd kan worden en achten het van groot belang dat het systeem zo snel mogelijk in werking treedt. De leden hebben nog wel enige kritische kanttekeningen en vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij steunen de invoering van een systeem van handel in NOx-emissierechten. Een dergelijk systeem maakt het voor bedrijven mogelijk de uitstoot van NOx op een kosten-effectieve wijze te reduceren. Over de uitwerking van het voorgestelde handelssysteem hebben de leden nog wel enkele vragen welke zij graag beantwoord zien alvorens een eindoordeel over dit wetsvoorstel te kunnen vormen.

De leden van de GroenLinks-fractie ondersteunen het systeem van handel in NOx-emissierechten als kosteneffectieve manier om NOx-emissiereducties bij de industrie te bereiken. Deze steun staat of valt echter met het halen van het NOx-emissiedoel: dat is voor deze leden de echte maat voor het succes van het handelssysteem.

Deze leden ondersteunen, dat er naast het systeem van handel in NOx-emissierechten een eis per inrichting blijft gelden om gebruik te maken van de best beschikbare technieken. Immers, NOx-emissies hebben, anders dan CO2-emissies, een lokaal effect op de luchtkwaliteit en dragen bij aan verzuring en vermesting, zodat het wenselijk blijft om grenzen te kunnen stellen aan de emissies per inrichting. Het handelssysteem is te zien als een systeem waarmee de emissies nog verder kunnen worden teruggedrongen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog een aantal vragen.

2. Beleidsmatige achtergrond (paragraaf 2 memorie van toelichting)

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de keuze voor een relatief plafond in plaats van een absoluut plafond. Met de regering zijn deze leden van mening dat de problematiek rond NOx zo verschilt van die van CO2 dat in dit geval een keuze voor een relatief plafond de juiste keuze is.

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de prestatienorm die in het kader van de emissiehandel wordt opgelegd in het algemeen strenger zal zijn dan nu op grond van hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer mogelijk is, omdat daarbij uitgegaan moet worden van het beginsel van de best beschikbare technieken. De leden van de CDA-fractie vragen of hiermee nu feitelijk het uitgangspunt van een gelijk speelveld op minimaal Europees niveau onmogelijk wordt. Is het inderdaad zo dat bedrijven in Nederland te maken krijgen met een zwaardere taakstelling dan concurrenten in het buitenland? Bovendien rijst de vraag of, als de taakstelling niet langer gebaseerd is op de best beschikbare technieken, van bedrijven niet het onmogelijke wordt gevraagd door taakstellingen op te leggen waarvan de techniek om die te realiseren nog niet beschikbaar is?

Ook tijdens de door de Kamer gehouden hoorzitting is gesteld dat de mogelijkheid bestaat dat sommige bedrijven altijd emissierechten zullen moeten kopen: is het reeel om te veronderstellen dat er sprake kan zijn van voldoende marktwerking zo vragen deze leden?

Voor de leden van de PvdA-fractie staat het milieuresultaat van de handel voorop. De handel is slechts een instrument om doelen te halen, en zou geen doel op zich moeten zijn. De leden hadden liever een absoluut plafond gezien om het milieuresultaat veilig te stellen. De keuze voor een relatief plafond vanuit praktische overwegingen steunen deze leden echter wel degelijk.

Echter, de staatssecretaris van VROM heeft in de «uitvoeringsnotitie erop of eronder» aangegeven dat met een norm van 40 g/GJ het NEC sector plafond niet gehaald gaat worden. Hoe denkt de regering het sector plafond te gaan halen als de norm niet naar beneden wordt bijgesteld?

De leden van de GroenLinks-fractie vinden de memorie van toelichting onduidelijk over de wijze waarop de prestatienormen worden vastgesteld. Zij vragen de regering dit verder toe te lichten en daarbij met name in te gaan op de volgende vragen:

• Hoeveel verschillende producten en soorten energie – met daaraan gekoppelde prestatienormen – worden onderscheiden? Hoe wordt bepaald of voor een product een aparte prestatienorm komt of dat er een product valt binnen een groep van producten waarvoor één prestatienorm geldt?

• Wordt de procesketen binnen een inrichting in zijn geheel aan één prestatienorm onderworpen of gelden prestatienormen per installatie in de procesketen?

• Op welke wijze worden de prestatienormen bepaald? Klopt het dat de prestatienormen strenger worden naarmate er binnen een sector meer productiegroei te verwachten is, zoals gesuggereerd lijkt te worden op pagina 7 van de memorie van toelichting?

• Zal er tussentijdse bijstelling van de prestatienormen plaatsvinden op het moment dat blijkt dat de productiegroei groter is dan verwacht, zodat met de dan geldende prestatienormen het reductiedoel niet wordt gehaald?

• Hoe worden de prestatienormen voor warmtekrachtinstallaties vastgesteld, waar twee soorten energie uit komen – elektrisch en thermisch? Worden elektrische en thermische energie anders gewogen?

3. Internationale verplichtingen tot reductie (paragraaf 3 memorie van toelichting)

Van de totale taakstelling van 260 kton NOx in 2010 is voor de hele industrie een taakstelling van 65 kton afgeleid, waarvan 55 kton voor de grote industriele emittenten. Is deze taakstelling van 65 kton afgeleid van de Europese taakstelling van 260 Kton of van de ambitie die in het NMP4 is neergelegd om uiteindelijk een doelstelling te realiseren van circa 230 Kton? De leden van de CDA-fractie willen ook graag zicht op de taakstellingen voor de andere sectoren alsmede inzicht in de mate waarin verwacht mag worden dat de taakstellingen in de andere sectoren gehaald gaan worden. Daarbij vragen zij de regering om de doorrekeningen die het RIVM heeft gemaakt te betrekken, met betrekking tot de mate waarin ook verwacht mag worden dat met de huidige voorstellen de doelstellingen daadwerkelijk gerealiseerd worden.

De leden van de PvdA-fractie willen een norm waarbij het NEC sector plafond van 55 kiloton als uitgangspunt wordt genomen. Zij vragen of het RIVM een onderzoek kan uitvoeren naar een nieuw vast te stellen norm, waarbij het NEC sector plafond van 55 kiloton als uitgangspunt gekozen wordt.

Hieraan gelieerd is de vastgestelde norm voor 2005, 68 g/GJ, welke boven de gemiddelde uitstoot van 2003 ligt. Als redenering wordt hierbij aangegeven hierbij dat er genoeg mogelijkheid tot handel gecreëerd moet worden (pagina 8 memorie van toelichting). Graag ontvangen deze leden een onderbouwing van deze stelling, eventueel ook met onderzoek wat gedaan is naar de werking van het handelssysteem. Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie geeft een norm boven de gemiddelde uitstoot geen tot weinig prikkels voor de handel. De leden dringen er daarom op aan de norm in ieder geval op het gemiddelde van 63 g/GJ te stellen.

Het wetsvoorstel is gebaseerd op een NOx-emissieplafond van 260 kton, conform de doelstelling die op Europees niveau vastgesteld is. De Nederlandse doelstelling lag tot nog toe op 231 kton (NMP4). De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre, en hoe het verschil van 29 kton over de verschillende sectoren is verdeeld.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat op dit moment de NOx-emissie van de bedrijven is die binnen het NOx-plafond gaan vallen (en dus niet van de Nederlandse industrie als geheel)?

4. Verhouding tot relevante Europese regelgeving (paragraaf 6 memorie van toelichting)

De leden van de PvdA-fractie zijn niet gelukkig met een handelssysteem in combinatie met regelgeving. Zij begrijpen echter ook dat Europese regelgeving geen optionele wetgeving is. Toch zijn deze leden voorstander van zo weinig mogelijk voorschriften om de voordelen van handel maximaal uit te buiten. Daar komt bij dat NOx-emissies van stationaire bronnen maar voor een heel klein gedeelte bijdragen aan de lokale luchtkwaliteit. Tevens is uit onderzoek van TNO gebleken dat invoering van handel in NOx-emissierechten niet leidt tot concentratie van NOx op een bepaalde plek. De leden van de PvdA-fractie denken daarom dat regelgeving in principe niet noodzakelijk is, wanneer de handel eenmaal goed begonnen is.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven welke problemen zich voor doen wanneer in de Nederlandse regelgeving nauwer aangesloten zou worden op het Europese recht door een eenduidig gebruik van de definities installatie en inrichting, conform het advies van de Raad van State op wetsvoorstel 29 711. Bent u alsnog bereidt om aan het advies van de Raad van State tegemoet te komen?

De leden van de VVD-fractie wijzen daarnaast op het feit dat de kosteneffectiviteit van het handelssysteem beperkt lijkt te worden, doordat naast de NOx-emissiehandel de IPPC-richtlijn van kracht blijft waarin het gebruik van best beschikbare technieken voorgeschreven wordt. Kan aangeven worden in hoeverre het naast elkaar gelden van de IPPC-richtlijn en het handelssysteem wenselijk wordt geacht vanuit het oogpunt van kosteneffectiviteit? Deze leden vragen of de regering aanleiding en mogelijkheden ziet om hier iets aan te doen? Behoort een ontheffing van het BEES tot de mogelijkheden? Ook de leden van de D66-fractie vragen hoe het wetsvoorstel zich verhoudt met de IPCC richtlijn.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de Europese Commissie de NOx-emissiehandel als staatssteun ziet (memorie van toelichting, p. 21). Hoe verklaart u het dat de Europese Commissie ondanks deze zienswijze geen bezwaar heeft?

5. Verhouding bestuur emissieautoriteit en het bevoegd gezag op grond van hoofdstuk 8 Wet Milieubeheer (paragraaf 7 memorie van toelichting)

Gesteld wordt dat, in ieder geval tijdelijk, een bedrijf te maken krijgt met twee bevoegde gezagen: de milieuvergunning en de emissievergunning die respectievelijk door de provincie en door de Nederlandse Emissieautoriteit worden verleend. Is voorzien in situaties waarin de emissieautoriteit en het bevoegd gezag tegenstrijdige standpunten innemen? Met de regering vinden de leden van de CDA-fractie dat aan deze situatie zo snel mogelijk een einde moet komen. Is het echter waarschijnlijk dat aan deze situatie een einde gemaakt kan worden? Zou dat niet betekenen dat ofwel een aantal Europese richtlijnen niet langer toegepast moeten worden of dat het systeem van verhandelbare emissierechten niet ingevoerd moet worden?

Zolang sprake is van twee bevoegde gezagen moeten er inderdaad heldere afspraken tussen de bevoegde gezagen worden gemaakt. Wat is de stand van zaken op dit moment? zo vragen deze leden. In elk geval is ook voor het bedrijfsleven op dit moment nog onvoldoende duidelijk hoe de taakverdeling is. De leden van de CDA-fractie vinden dat er in elk geval voor de invoering van het wetsvoorstel heldere en werkbare afspraken moeten zijn gemaakt. Kan worden gegarandeerd dat dit voor 1 januari 2005 het geval is? Kan de Kamer hier op hoofdlijnen over worden geinformeerd?

De leden van de PvdA-fractie denken dat het voor bedrijven erg ingewikkeld wordt wanneer bedrijven te maken krijgen met twee bevoegde gezagen inzake NOx-emissie: de provincie voor de IPPC voorschriften en de Nea voor de handel. Aangezien de provincies de vergunning dienen te verlenen, en het duidelijk is dat de IPPC richtlijn geen exacte voorschriften verleent, vragen deze leden in hoeverre het mogelijk is om zo min mogelijk voorschriften op te laten nemen in de vergunningen voor bedrijven die vallen onder het handelssysteem, uiteraard binnen de ruimte die de IPPC richtlijn biedt. Daarnaast vragen zij of de staatssecretaris van VROM afspraken met de provincies zou kunnen maken om te zorgen dat de provincies de minimale interpretatie van de IPPC richtlijn toepassen, en dat het zwaartepunt komt te liggen bij de handel.

De leden van de D66-fractie vragen waarom is gekozen voor twee instanties die bevoegd zijn op het gebied van de handel in NOx-emissierechten en niet voor één zoals het geval bij de handel in broeikasgasemissierechten? Welke maatregelen zijn getroffen of zullen getroffen worden ten einde overlap tussen de beide instanties te voorkomen?

6. Handhaving (paragraaf 9 memorie van toelichting)

In de periode van mei tot en met september 2004 is een grootschalige proef uitgevoerd met de handel in emissierechten waarin alle betrokken partijen hebben kunnen participeren. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering de resultaten van de proef zo snel mogelijk en in elk geval voor de verdere behandeling van dit wetsvoorstel aan de Kamer beschikbaar te stellen.

Om de werking van het systeem te bevorderen is in het wetsvoorstel de mogelijkheid van een bestuurlijke boete opgenomen. In tegenstelling tot de emissiehandel bij CO2 bevat artikel 18.16a een «kan-bepaling». Kan worden toegelicht waarom hiervoor is gekozen? Bovendien willen de leden van de CDA-fractie graag een nadere toelichting op de passage in de brief die VNO-NCW over de bestuurlijke boete. Hierin wordt onder andere gerefereerd aan eerder door het kabinet gedane toezeggingen die in de richting gaan om de bestuurlijke boete bij niet verwijtbaar handelen op nul vast te leggen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat wanneer bedrijven niet voor 1 mei tenminste het aantal rechten inleveren dat overeenkomt met de NOx-emissie in het voorgaande kalenderjaar, het tekort aan rechten gecompenseerd moet worden en dat er dan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Bedrijven vrezen voor een tekort aan rechten op de markt waardoor de situatie zich voor zou kunnen doen dat bedrijven die rechten willen kopen deze niet kunnen kopen. Zij zijn van mening dat in een dergelijk geval bedrijven buiten hun schuld om niet aan de inleverplicht kunnen voldoen. Zij achten het opleggen van een bestuurlijke boete dan ook niet redelijk.

In hoeverre deelt u de vrees voor een te krap aanbod van rechten op de markt? Wat is uw opvatting over de redelijkheid van het opleggen van een bestuurlijke boete in zo'n geval?

De leden van de VVD-fractie zijn verder van mening dat de gevolgen van de introductie van het NOx-handelsysteem goed gemonitored moeten worden. Op welke manier is hier op dit moment in voorzien? Hoe staat de regering tegenover het idee om tussentijds (bijvoorbeeld in 2007 of 2008) een evaluatie van het handelssysteem te houden?

Wat gebeurt er bij faillissement van een bedrijf dat binnen het handelssysteem valt met de opgebouwde emissierechten, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? Zijn er voorzieningen getroffen om ervoor te zorgen dat er geen emissierechten worden opgebouwd met het doel deze bij een faillissement te gelde te maken? Moet op enige wijze worden aangetoond dat er daadwerkelijk productie plaatsvindt? Hoe wordt ervoor gezorgd dat een failliet bedrijf toch nog emissierechten inlevert voor de productie die tot dan toe heeft plaatsgevonden?

7. Lasten en voordelen voor het bedrijfsleven (paragraaf 10 memorie van toelichting)

Hoewel de leden van de CDA-fractie met genoegen hebben geconstateerd dat Actal een positief advies heeft uitgebracht over het wetsvoorstel is er nog veel onduidelijkheid over de verlaging van de administratieve lasten die dit wetsvoorstel meebrengt in verhouding tot de bestaande situatie. Deze leden willen graag inzicht in de meest recente gegevens op dit punt.

Daar komt bij dat Actal ook enkele adviezen gegeven zou hebben over het verder terugdringen van de administratieve lasten. Wat is hiermee precies gedaan? De leden van de CDA-fractie hebben de indruk dat de monitoringsverplichtingen en de eisen op het gebied van verificatie voor kleinere bedrijven en voor bedrijven die niet al meedoen in de CO2-emissiehandel erg zwaar zijn. Ziet de regering mogelijkheden om bijvoorbeeld de eis van externe verificatie te versoepelen of op een andere wijze aan deze bezwaren tegemoet te komen?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering daarnaast te onderbouwen waarom er in het wetsvoorstel niet gekozen is voor een hardheidsclausule of de mogelijkheid van een opt-out.

De leden van de PvdA-fractie hebben een vraag over de kleine bedrijven onder de NOx-emissiehandel. Zij hebben oog voor de problemen voor kleine bedrijven die dit handelssysteem op hen legt en staan dan ook niet afwijzend tegenover een opt-out voor kleine bedrijven, zo lang deze aan de regelgeving blijven voldoen. Kunt u aangeven om hoeveel kleine bedrijven het gaat en om welk percentage van de NOx uitstoot het gaat, wanneer de bedrijven met een CO2 uitstoot van minder dan 25 kiloton niet aan het NOx-emissiehandelssysteem deel zouden nemen?

De leden van de VVD-fractie worden door veel bedrijven en organisaties gewezen op de toename van administratieve lasten die dit wetsvoorstel met zich meebrengt. Een deel van deze stijging wordt veroorzaakt door de stapeling van regelingen. Zo zijn er verschillende regimes voor de monitoring van CO2 emissies en NOx-emissies, moeten bedrijven zowel een milieujaarverslag als een emissiejaarrapport maken en hebben zowel de Nea als het bevoegd gezag de bevoegdheid gegevens op de vragen en controles uit te voeren. Deelt de regering de opvatting dat de administratieve lasten toenemen door een stapeling van regelingen? Welke maatregelen zijn getroffen, of zullen getroffen worden, om een aanzienlijke toename van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven zoveel mogelijk te beperken?

De leden van de VVD-fractie zien in het kader van de administratieve lasten dat met name de kleinere bedrijven die onder het voorgestelde systeem vallen, bezwaar aantekenen tegen de verplichte externe verificatie. Waarom acht de regering verplichte externe verificatie bij kleine emittenten (klasse 3 en 4 bedrijven) noodzakelijk? Kan worden aangegeven of de Commissie Actal bij de administratieve lastentoets de verplichte externe verificatie voor klasse 3 en 4 bedrijven heeft meegenomen? Of is Actal er vanuit gegaan dat deze klasse 3 en 4 inrichtingen alleen intern hoeven te verifiëren en steekproefsgewijs gecontroleerd worden door de Nea?

Wanneer de Commissie Actal in haar berekeningen niet is uitgegaan van de verplichte verificatie, kan u er dan voor zorgen dat deze lasten alsnog in beeld worden gebracht?

8. ARTIKELSGEWIJS

Artikel VI Inwerkingtreding

Het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan het wetsvoorstel betekent in de kern dat bedrijven meer mogelijkheden krijgen om via eigen keuzes te bepalen op welke wijze zij milieudoelstellingen willen realiseren.

De leden van de CDA-fractie zijn in het algemeen een voorstander van het gebruik van deze meer marktconforme instrumenten. Dat neemt niet weg dat zij constateren dat de start met een emissiehandelsysteem voor CO2 veel inspanning vergt en dat tegelijkertijd het draagvlak voor een systeem van NOx-emissierechten lijkt te verminderen. Deelt de regering deze analyse en kan de regering klip en klaar aangeven waarom de invoering van dit wetsvoorstel op dit moment beslist nodig is en waar dan exact de meerwaarde in gevonden wordt? zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering vervolgens een nadere onderbouwing te geven van de mogelijkheid om het wetsvoorstel zo snel mogelijk en bij voorkeur op 1 januari 2005 in werking te laten treden. Anders dan bij de emissiehandel voor CO2 gelden hier geen deadlines anders die van het halen van doelstellingen in 2010. De voorbereidingstijd voor bedrijven en de Nederlandse emissieautoriteit is aanmerkelijk korter dan bij CO2. Kan een snelle invoering ook voldoende zorgvuldig gebeuren?

De leden van de VVD-fractie constateren dat er discussie bestaat over het tijdstip wanneer de handel feitelijk in werking zou moeten treden. Kunt u aangeven in hoeverre de overheid klaar is voor de invoering van het systeem van NOx-emissiehandel per 1 januari 2005? Welke zaken moeten nog geregeld worden voordat het in werking kan treden? Zijn er zaken die nog geregeld kunnen worden nadat het systeem in werking is getreden en wat zijn hier de consequenties van?

Is het mogelijk dat bedrijven straks geconfronteerd kunnen worden met een verbod om zonder NOx-vergunning te emitteren terwijl ze geen zekerheid hebben dat die vergunning op korte termijn verleend zal worden? Zo ja, ziet de regering redenen om bedrijven op dit punt tegemoet te komen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet hij hiervoor? Kan aangegeven worden in hoeverre het bedrijfsleven klaar is voor een start van het handelssysteem op 1 januari 2005? Welke maatregelen zijn getroffen of zullen worden getroffen om er zeker van te zijn dat zowel het bedrijfsleven als de overheid daadwerkelijk klaar is voor de invoering van de NOx-emissiehandel per 1 januari 2005? Wat zijn gevolgen wanneer blijkt dat niet alle partijen hier klaar voor zijn? Behoort uitstel van invoering tot de mogelijkheden? Kunt u aangeven wat hier de consequenties van zouden zijn?

De leden van de fractie van D66 vragen hoe het nu uitgewerkte Nederlandse beleidsvoorstel zich verhoudt tot de voorgenomen beleidsplannen van andere Europese landen. Dit, ook in het licht van het belang van een level playing field in Europa.

9. Overig

De leden van de CDA-fractie vragen specifieke aandacht voor de situatie van het bedrijf Corus. Tijdens het rondetafelgesprek in de Kamer is door Corus vrij precies aangegeven waarom zij bezwaren hebben tegen de taakstelling die hen wordt opgelegd. Duidelijk is dat dit bedrijf in verhouding tot veel andere bedrijven een extreme inspanning moet leveren om te voldoen aan de eisen de NOx-emissiehandel stelt. In lijn met de inbreng die dit bedrijf tijdens het rondetafelgesprek heeft geleverd vragen de leden van de CDA-fractie een nadere toelichting van de regering op de in 2007 toegezegde evaluatie, in het bijzonder tot de positie van Corus. Is de regering bereid om, indien dan zou blijken, dat een onevenredige inzet gevraagd wordt, hieraan tegemoet te komen. Wat verstaat de regering onder een «rechtvaardige positionering» en op welke wijze zou dan aan Corus tegemoet gekomen kunnen worden?

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat het bedrijf Corus door de allocatie van procesemissies aanvullende reductieverplichtingen moet treffen die zelfs niet met technische maatregelen haalbaar zijn. Het bedrijf zou hierdoor in een eeuwige kooppositie gedrongen worden. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering deze analyse van Corus deelt? In hoeverre is deze situatie wenselijk, ook gezien de doelstelling van deze wet?

De voorzitter van de commissie,

Buijs

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Halen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), Voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Geluk (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Ondervoorzitter, Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA) en Veenendaal (VVD).

Plv. Leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GL), Luchtenveld (VVD), Boelhouwer (PvdA), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Algra (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GL), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koser Kaya (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Wolfsen (PvdA) en Oplaat (VVD).

Naar boven