nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 29 oktober 2004
Graag dank ik de leden van de CDA-fractie voor hun inbreng bij dit wetsvoorstel
tot wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing
van belastingen (hierna: WIB).
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd in hoeverre het voor de belasting
op de toegevoegde waarde (hierna: BTW) mogelijk is te komen tot gelijktijdige
onderzoeken. Ingevolge de Verordening (EG) nr. 1798/2003 inzake wederzijdse
bijstand op het gebied van de BTW (hierna: BTW-verordening) is een gelijktijdig
onderzoek in het kader van de BTW mogelijk. Ingevolge de artikelen 12 en 13
van de BTW-verordening kunnen de belastingautoriteiten van de betrokken lidstaten
een dergelijk onderzoek instellen naar de situatie van een belastingbetaler
die in twee of meer lidstaten actief is op het gebied van de BTW. Aldus is
het in de hele Europese Unie mogelijk om tot gelijktijdige onderzoeken te
komen, bijvoorbeeld ingeval van een onderzoek naar carrouselfraude waarbij
de betrokkenen in verschillende lidstaten actief zijn.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie of er verschillen ontstaan tussen
onderzoeken op het gebied van de BTW en de belastingen die onder de werkingssfeer
van de WIB vallen. Met het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op de internationale
bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (implementatie richtlijn
nr. 2003/93/EG en aanpassing in verband met verordening (EG) nr. 1798/2003)
wordt in de WIB vastgelegd dat bij de toepassing van de BTW-verordening de
artikelen 8, tweede lid, en 11 van de WIB van overeenkomstige toepassing zijn.
Daardoor gelden voor het verrichten van gelijktijdige onderzoeken in Nederland –
conform de eisen van de BTW-verordening op dat punt – dezelfde regels
als de regels die gelden voor andere onderzoeken. Omdat dezelfde bevoegdheden
worden gehanteerd, bestaat er geen enkel verschil tussen onderzoeken voor
de belastingen die rechtstreeks onder de werkingssfeer van de WIB vallen,
en onderzoeken die onder de werkingssfeer van de BTW-verordening vallen.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts in hoeverre het mogelijk is
om op het gebied van de BTW te komen tot de notificatie van stukken. De notificatie
van stukken is geregeld in de artikelen 14 tot en met 16 van de BTW-verordening.
De regeling terzake houdt in dat een belastingplichtige in een lidstaat door
de belastingautoriteit in die lidstaat op de hoogte wordt gesteld
van akten of besluiten van de administratieve overheden van een andere lidstaat.
Het notificeren van stukken kan zich voordoen in de situatie waarin door de
belastingautoriteit van een lidstaat een naheffingsaanslag BTW wordt opgelegd
aan een belastingplichtige die woonachtig is in een andere lidstaat, bijvoorbeeld
Nederland. In dat geval kan de belastingadministratie in de eerstbedoelde
lidstaat een verzoek doen tot notificatie, opdat de Belastingdienst in de
andere lidstaat de aanslag uitreikt aan de geadresseerde. Zodoende wordt bereikt
dat bij de belastingadministratie in de eerstbedoelde lidstaat zekerheid bestaat
ten aanzien van het feit dat de betrokkene bekend is met de vordering die
met de aanslag samenhangt.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of uit de opmerking in de memorie
van toelichting over de motie van Vroonhoven-Kok c.s.1 volgt dat in het verleden andere richtlijnen nodeloos breder zijn
geïmplementeerd dan de richtlijn voorschrijft. In het onderhavige geval
is de richtlijn 2004/56/EG niet breder geïmplementeerd dan deze voorschrijft.
Bij de inventarisatie van het door de CDA-fractie gewenste overzicht over
de frequentie van gelijktijdige onderzoeken is vastgesteld dat er vanaf 2002
in totaal vijftien gelijktijdige onderzoeken zijn geweest, waaronder negen
op het terrein van BTW. Negen gelijktijdige onderzoeken hebben op verzoek
van Nederland plaatsgevonden en zes op verzoek van een andere staat.
De Staatssecretaris van Financiën,
J. G. Wijn