nr. 164
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juli 2009
1. Inleiding
In de door uw Kamer aangenomen motie van het Lid Pechtold van 15 november
2007 (Kamerstuk II 2007/08, 31 200 VI, nr. 79) is de regering verzocht
te bezien op welke wijze een onderzoek naar het Nederlandse antiterrorismebeleid
het beste kan worden vormgegeven.
De motie geeft een aantal overwegingen voor dit verzoek:
• dat sinds enkele jaren terrorisme een prominente plek op de agenda
heeft gekregen en dat de overheid deze gevoelens van onveiligheid begrijpelijkerwijs
heeft willen beantwoorden met antiterrorismemaatregelen;
• dat de meeste van deze wetten geen natuurlijk evaluatiemoment kennen;
• dat horizonbepalingen grotendeels ontbreken;
• dat antiterrorismemaatregelen effectief en proportioneel dienen
te zijn;
• dat genomen maatregelen in onderlinge samenhang alsook in Europese
en internationale context beoordeeld dienen te worden;
• dat gedegen reflectie in een periode van relatieve rust op dit
gebied een zorgvuldige voorbereiding van eventueel nieuw beleid kan bevorderen.
Bij brief van 11 juli 2008 (Kamerstuk II 2007/08, 31 200 VI,
nr. 132) is in reactie op de motie uw Kamer bericht dat een tijdelijke commissie
bestaande uit externe deskundigen, onder voorzitterschap van de heer dr. J.J.H.
Suyver, zal worden gevraagd het kabinet te adviseren over de wijze waarop
de eventuele dwarsverbanden tussen de verschillende uitkomsten in beeld gebracht
kunnen worden en over aandachtspunten bij de standpuntbepaling van het kabinet
over de uitkomsten van de geplande evaluaties van de terrorisme gerelateerde
wet- en regelgeving.1
Daarbij is toegezegd dat uw Kamer over de resultaten ervan te zijner tijd
wordt geïnformeerd. Hierbij bieden wij het rapport van de Commissie aan,
vergezeld van onze reactie ten aanzien van het rapport en in het bijzonder
de conclusies en aanbevelingen.
De Commissie komt op basis van haar analyse tot een aantal inspirerende
lessen en aanbevelingen. In deze reactie geeft het kabinet aan welk gevolg
wordt gegeven aan de bevindingen, aanbevelingen en aandachtspunten van de
Commissie. Vooraf wordt kort ingegaan op de analyse van de Commissie over
een integrale evaluatie van het terrorismebeleid.
2. Het rapport en de conclusies en aanbevelingen
Uit het rapport blijkt dat de Commissie niet over één nacht
ijs is gegaan. Tijdens het onderzoek is een literatuurstudie verricht en zijn
interviews gehouden met sleutelfunctionarissen en deskundigen. Door deze grondige
aanpak is een goed beeld ontstaan van de heersende opvattingen over de door
de Commissie onderzochte terreinen. Hiervoor zijn wij de Commissie zeer erkentelijk.
Het is verheugend dat de Commissie heeft geconstateerd dat de overheid
begrijpelijk in de jaren na en van terroristische aanslagen in binnenen buitenland
in hoog tempo alle mogelijke maatregelen – wetgevend, beleidsmatig,
organisatorisch, extra middelen voor de diensten – heeft getroffen om
de burger trachten te beschermen tegen terroristische acties. De Commissie
vindt het niet alleen begrijpelijk, maar beschouwt het ook als een plicht
van de overheid.
Daarbij geeft de Commissie aan dat geen van de respondenten heeft geklaagd
over gebrek aan wettelijk instrumentarium, is de formele coördinatie
door de oprichting van de NCTb aanzienlijk verbeterd en wordt de CT-infobox
gezien als een belangrijk en nuttig middel in de samenwerking tussen verschillende
spelers in het veld.
Niettegenstaande de algemene positieve bevindingen heeft de Commissie
in zijn bevindingen, aanbevelingen en aandachtspunten (hoofdstuk 6), kort
samengevat, een aantal aandachtspunten opgenomen die dienen te worden betrokken
bij evaluatieonderzoek. Het rapport bevat 21 van deze aandachtspunten, die
door de Commissie zijn gegroepeerd rond drie thema’s, te weten samenhang,
legitimiteit en effectiviteit van antiterrorismemaatregelen.
De Commissie beveelt aan om – naast de reeds uitgevoerde of voorziene
deelevaluaties – de vragen van samenhang, legitimiteit en effectiviteit
van het pakket aan antiterrorismemaatregelen integraal te evalueren. Bovendien
beveelt de Commissie aan dit evaluatieonderzoek niet tot de juridische invalshoek
te beperken.
Wij zullen de gedane aanbevelingen betrekken bij het uit te voeren evaluatieonderzoek.
Hieraan zal invulling worden gegeven door het evalueren van de antiterrorismewetgeving
in onderlinge samenhang en de antiterrorismemaatregelen in de uitvoeringspraktijk
vanuit het perspectief van onderlinge samenhang, legitimiteit en effectiviteit,
door middel van extern onderzoek.
Wij streven ernaar het evaluatieonderzoek, in samenhang uitgevoerd, in
2010 af te ronden. Daarbij zal vanzelfsprekend worden aangesloten bij de reeds
lopende en nog uit te voeren (evaluatie)trajecten en zal rekening worden gehouden
met ieders eigen verantwoordelijkheid.
In afwachting van het evaluatieonderzoek zullen wij de Eerste Kamer verzoeken
de verdere behandeling van het wetsvoorstel bestuurlijke maatregelen nationale
veiligheid aan te houden.
3. Tenslotte
Zoals ook uit het voorgaande blijkt zijn wij voornemens de aanbevelingen
van de Commissie voortvarend ter hand te nemen. Iedere mogelijkheid om het
antiterrorismebeleid te verbeteren dient ons inziens te worden aangegrepen.
Dit is immers in het belang van de veiligheid van de burgers die het recht
hebben door de overheid beschermd te worden.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst