nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 5 november 2004
Het verheugt mij dat de leden van de CDA-fractie met belangstelling kennis
hebben genomen van het wetsvoorstel en dat zij kunnen instemmen met de voorgestelde
wijzigingen.
Graag ga ik in op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen. Ik houd
daarbij de volgorde van het verslag aan.
De leden van de CDA-fractie vinden het van belang dat
aanmerkelijke verschillen tussen begrote en werkelijke baten en lasten direct
door de raad van bestuur aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
moeten worden gemeld. Deze leden vragen of deze bepaling ook is toegepast
bij de drie andere onderzoeksinstellingen.
Ik ga er bij de beantwoording van deze vraag vanuit dat de leden van de
CDA-fractie met «deze bepaling» artikel 21a van het wetsvoorstel
op het oog hebben.
Verschillen tussen de begrote en werkelijke baten en lasten dienen behalve
bij TNO ook bij de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek
(NWO) direct aan de minister te worden gemeld. Bij de Koninklijke Bibliotheek
(KB) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) is dat
vooralsnog niet het geval. Voor de KNAW en de KB alsmede voor de instellingen
voor hoger onderwijs geldt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek (WHW). Deze wet zal worden herzien met als beoogde inwerkingtredingsdatum
2007. In dat verband zal het gehele sturingsinstrumentarium grondig worden
be- en herzien, inclusief het instrumentarium ten aanzien van governance.
De leden van de CDA-fractie willen graag weten of in
het kader van de verantwoording een dergelijke bepaling reeds gebruikelijk
is voor andere onderzoeksinstituten en onderwijsinstellingen die publieke
taken uitvoeren en of de regering op dit punt veranderingen overweegt.
De overige onderzoeksinstituten worden bekostigd op basis van drie kaderregelingen.
Dit zijn de Kaderregeling subsidiëring bilaterale wetenschappelijke en
technologische onderzoeksamenwerking, de Kaderregeling subsidiering
projecten ten behoeve van onderzoek en wetenschap, en de Kaderregeling exploitatiesubsidies
onderzoek en wetenschap van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
In deze kaderregelingen is bepaald dat een subsidieontvanger zo spoedig mogelijk
schriftelijk mededeling moet doen van omstandigheden die van belang kunnen
zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de
subsidie. Hieronder wordt mede begrepen het ontstaan van verschillen tussen
de begrote en werkelijke baten en lasten. De kaderregelingen worden begin
volgend jaar geëvalueerd. Dan zal bezien worden of de huidige verantwoordingsartikelen
volstaan. Vooralsnog zijn er geen signalen ontvangen die aanleiding geven
om reeds nu tot aanpassing van de desbetreffende artikelen over te gaan.
Zoals reeds in het vorige antwoord is vermeld, geldt voor de instellingen
voor hoger onderwijs de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
(WHW). In dit kader zal ook het governance instrumentarium worden herzien.
Tot slot willen de leden van de CDA-fractie graag weten
of de administratieve lasten door deze wetswijzigingen uiteindelijk zullen
afnemen dan wel zullen toenemen.
Door wijziging van de TNO-wet is meer duidelijkheid ontstaan over wanneer,
hoe, en aan wie welke stukken moeten worden aangeleverd. In de huidige wet
zijn niet alle aanleverdata vastgelegd. Daarnaast is niet altijd duidelijk
welke stukken precies moeten worden aangeleverd. Daardoor worden soms nodeloos
zaken toegezonden en in sommige gevallen ontbreken noodzakelijke stukken.
Door een en ander nu wettelijk te verankeren is niet alleen een transparanter
verantwoordingssysteem gerealiseerd, ook worden stukken sneller uitgewisseld
en zaken efficienter afgehandeld. Dit zal uiteindelijk moeten leiden tot het
afnemen van de administratieve lasten.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. J. A. van der Hoeven