29 749
Wijziging van de wet van ... tot wijziging van de mediawet met het oog op de verbetering van de openheid en continuïteit van de landelijke publieke omroep, teneinde aan die wijzigingswet een tijdelijk karakter te geven

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 26 oktober 2004

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen van de regering om de toekomst van het publieke bestel, met de daaraan gekoppelde wettelijke verankering, nog in deze kabinetsperiode aan de Kamer voor te leggen. Deze leden hebben begrepen dat de regering voornemens is binnen enkele maanden met een visie op het publieke bestel te komen. Kan de regering aangeven wanneer de nadere voorstellen kunnen worden verwacht? De leden erkennen dat er meerdere argumenten zijn om, met het oog op het voornemen van de regering, de erkenningen aan omroeporganisaties, qua duur te beperken. Omdat in het verleden bij wet afspraken zijn gemaakt en verwachtingen zijn gewekt, is de vraag of afwijking van het eerder voorgenomen beleid kan leiden tot bezwaren en claims. Hoe oordeelt de regering over de mogelijke gevolgen en risico's, óók in financiële zin, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de PvdA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel. Enerzijds hebben zij het oorspronkelijke wetsvoorstel ondersteund (Kamerstuk 29 030), aangezien deze de te rigide ledeneis versoepelt en aangezien daarmee concreet de plek van Bart's News Network (BNN) binnen het bestel wordt verzekerd. Anderzijds kondigt de regering in de memorie van toelichting aan dat niet slechts de erkenning van BNN (de enige omroep met een ledental tussen 150 000 en 300 000) tijdelijk zal worden verleend, maar dat de regering voornemens is de erkenning van alle omroepen voor slechts drie jaar te verlenen. De leden ondersteunen het onderhavige wetsvoorstel, aangezien de voorgestelde aanpassing noodzakelijk is om het wetsvoorstel te laten aanvaarden in de Eerste Kamer, maar hebben enkele vragen bij de door de regering aangekondigde verkorting van de erkenningstermijn voor alle omroepen. Zo willen de leden weten of de regering duidelijk kan maken waarom zij van mening is dat de korting van de erkenningsperiode voor alle omroepen niet indruist tegen het principe dat het openbaar bestuur betrouwbaar moet zijn ten aanzien van haar maatschappelijke partners. Is het immers niet zo dat de wetgever met de recente Concessiewet de concessieperiode al heeft bekort van tien naar vijf jaar, waarbij de omroepen te verstaan is gegeven dat zij konden rekenen op continuïteit van deze vijfjarige periodes? En, zo vervolgen deze leden, is het immers niet zo dat de omroepen een erkenningsaanvraag hebben moeten indienen op het moment dat de erkenningsperiode nog een wettelijke lengte had van vijf jaar? De aan het woord zijnde leden vragen of het juist is dat deze omroepen daarmee bij toekenning van de erkenning recht hebben op een erkenning van vijf jaar. Ook vernemen de leden graag of de regering niet bang is dat omroepverenigingen een erkenningsverlening van drie jaar met succes juridisch zullen aanvechten, aangezien zij bij de indiening van hun erkenningsaanvraag uit moesten gaan van de bestaande wetgeving, te weten een erkenningsperiode van vijf jaar. Is de regering zo bezien niet te laat met de verkorting van de erkenningsduur, willen de leden van deze fractie weten. Voorts vragen de aan het woord zijnde leden of de regering van mening dat met deze wet wordt tegemoet gekomen aan het in de Eerste Kamer geuite bezwaar dat sprake is van gelegenheidswetgeving. Kan de regering uitleggen waarom het voorliggende wetsvoorstel niet beschreven mag worden als gelegenheidswetgeving, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij steunen de regering in haar voorstel het voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet met het oog op verbetering van de openheid en continuïteit van de landelijke publieke omroep een tijdelijk karakter te geven, door middel van een bepaling op grond waarvan de vervaldatum is gekoppeld aan de geldende erkenningsduur op 1 september 2008. De argumentatie van de regering dat vooraf geen zekerheid is te geven dat aangekondigde wetgeving met betrekking tot het in duur verkorten van de erkenningen en voorlopige erkenningen aan omroepverenigingen daadwerkelijk tijdig kan worden gerealiseerd is, naar het oordeel van deze leden, overtuigend.

De leden van de SP-fractie hebben met enige bedenkingen kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. De regering wil de duur van de erkenningen voor bestaande en nieuwe omroepverenigingen, te verlenen vanaf 1 september 2005, voor drie jaar laten gelden. Zij maakt deze keuze om de mogelijkheid te creëren nog binnen deze kabinetsperiode wetgeving, passend bij de nog te ontwikkelen lange termijnvisie, te kunnen implementeren. De leden van deze fractie zijn van mening dat een herziening van de lengte van de erkenning in de wet voor de omroepen eventueel schadelijke en belemmerende gevolgen kan hebben en willen daarom helderheid vragen ten aanzien van een aantal zaken.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel wat beoogt het wijzigingsvoorstel ter wijziging van de Mediawet te wijzigen. De leden constateren dat met deze novelle uitvoering wordt gegeven aan de toezeggingen van de staatssecretaris in het debat in de Eerste Kamer over het wijzigingsvoorstel ter verbetering van de openheid en continuïteit van de landelijke publieke omroep. Zij hebben op dit moment behoefte aan het stellen van een enkele vraag. Is de regering met de leden van deze fractie van mening dat deze novelle een ander karakter heeft, dan voor een novelle gebruikelijk is? Erkent de regering dat in deze novelle geen sprake is van het wegnemen van onvolkomenheden in het wetsvoorstel, maar van het vastleggen van de toezegging van de staatssecretaris om met nieuwe wetgeving te komen?

Nieuwe omroepen

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat enkele «nieuwe» omroeporganisaties een erkenning aangevraagd hebben om met uitzendingen te mogen starten. De regering zal op korte termijn over de aanvragen een beslissing nemen. De leden zijn benieuwd in hoeverre de regering bereid is haar voornemen aan de Kamer voor te leggen en wanneer dit tegemoet kan worden gezien. Ook zijn de leden van deze fractie benieuwd naar de mogelijke complicaties als op korte termijn een erkenning wordt verleend aan één of meerdere nieuwe omroepen en de Kamer zou besluiten dat de organisatie en structuur van de publieke omroep een geheel andere wordt.

Expiratiedatum

Het is de leden van de CDA-fractie opgevallen dat de Raad van State adviseert de expiratiedatum 1 september 2008 in de novelle op te nemen, maar dat de regering daar weinig voor voelt. Kan de regering deze leden nog eens verduidelijken waarom het advies van de Raad van State niet volledig wordt overgenomen en wat daarvan de gevolgen kunnen zijn? En kan aan deze leden tevens worden verduidelijkt wanneer het beoogde nieuwe wettelijke kader van kracht wordt en welke garanties daarvoor aan alle betrokkenen worden gegeven.

Toekomst van de publieke omroep

De leden van de CDA-fractie vragen of in afwachting van bovengenoemde en het nu voorliggende voorstel tot wijziging van de Mediawet, tussentijds andere wijzigingen van de Mediawet te verwachten zijn. Dat lijkt deze leden niet op voorhand noodzakelijk. Deze leden erkennen dat enkele voorstellen van de visitatiecommissie Rinnooy Kan (OCW0 400 356) wenselijk en wellicht noodzakelijk kunnen zijn, maar is de regering ook met deze leden van mening dat óók voorstellen voor de korte termijn haaks kunnen staan op de politieke keuzes voor de lange termijn, zo willen deze leden weten.

De leden van de PvdA-fractie hebben in bovengenoemd rapport van de visitatiecommissie Rinnooy Kan gelezen dat deze commissie van mening is dat een aantal veranderingen moet worden doorgevoerd en dat verdere stelselwijzigingen pas aan de orde zijn als blijkt dat de door de visitatiecommissie voorgestelde aanpassingen onvoldoende resultaat bewerkstelligen. De leden van deze fractie willen weten of de regering die opvatting van de visitatiecommissie onderschrijft. Indien dit het geval is, vernemen de leden graag waarom de regering dan nu reeds een stelselherziening aankondigt per 2008. Indien dit niet het geval is, vernemen de leden graag waarom de regering dan wel wetgeving heeft aangekondigd waarmee de aanbevelingen van de visitatiecommissie worden geïmplementeerd. De leden hebben recent begrepen dat een tweetal omroepen zich oriënteert op een toekomst buiten het bestel. De leden vragen in hoeverre de opstelling van de regering hieraan debet is. Is de regering het met deze leden eens dat het aankondigen van een fundamentele discussie over de toekomst van het omroepbestel en het verkorten van de erkenningsduur zonder daarbij als regering een eigen opvatting te ventileren over de toekomst van het publieke bestel, leidt tot grote onzekerheid bij de omroepverenigingen? Is de regering het met deze leden eens dat deze onzekerheid vanzelfsprekend leidt tot een oriëntatie van omroepen naar de mogelijkheden buiten het bestel, willen de leden vervolgens weten. Ook willen zij weten of dat ook de bedoeling van de regering was. De leden vernemen graag of de regering bereid is op korte termijn een inhoudelijke opvatting te ventileren over de gewenste toekomst van het publieke bestel. Of blijft de regering zich slechts beperken tot het aankondigen van de fundamentele discussie, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Voorts vragen de leden in hoeverre een – mogelijk – grootschalige herziening van het bestel daadwerkelijk in deze kabinetsperiode kan worden doorgevoerd. Het is evident dat gedurende deze periode de discussie over het bestel kan worden gevoerd en afgerond, maar, zo vragen de leden, is het niet een illusie dat de aanpassingen aan het bestel ook nog deze periode kunnen worden geïmplementeerd? Zou de regering zich voor kunnen stellen dat een overgangsperiode in acht wordt genomen, zodat de overgang van het bestaande bestel naar een eventueel nieuw bestel op een zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, waarbij de omroepverenigingen voldoende tijd hebben zich te beraden op hun rol binnen of buiten dat bestel?

De leden van voornoemde fractie hebben van diverse deskundigen begrepen dat de technologische ontwikkelingen op het gebied van diverse media zich in een tijdsbestek van vijf tot zeven jaar zullen voltrekken. Zij vernemen graag of de regering onderschrijft dat de fundamentele discussie over de toekomst van het publieke bestel uit moet gaan van de nieuwe realiteit waarbij kijkers en luisteraars via internettechnologie beeld en geluid kunnen ontvangen uit een nagenoeg oneindig aantal bronnen en dat deze discussie rekening moet houden met de toenemende integratie tussen beeld, geluid, informatie en interactie. Deze leden vragen of het gezien de genoemde ontwikkelingen niet meer voor de hand ligt een nieuw bestel in te voeren op een moment dat de technologische ontwikkelingen zover zijn dat de «nieuwe» publieke omroep optimaal gebruik kan maken van deze nieuwe mogelijkheden. Hoe kijkt de regering daar tegenaan, willen de leden van deze fractie weten.

De leden van de SP-fractie vragen de regering helder te maken welke termijn zij verstaat onder: «het tijdig tot stand komen van de aangekondigde wetgeving voor de toekomst van de publieke omroep». Is «tijdig» naar mening van de regering 1 september 2005, willen deze leden weten. Voorts vragen zij of de regering een beeld heeft van wat de eventuele onzekerheid over de uiteindelijke vaststelling van de duur van de erkenningen zou kunnen betekenen voor het plannen van beleid door omroepen? Hoe verhoudt zich dat met financiële onzekerheid, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan uiteenzetten hoe zij oordeelt over de kritiek, van onder andere de voorzitter van de Publieke Omroep, dat deze tussentijdse wetswijziging een beeld oproept van een onbetrouwbare overheid en daarmee de omroep de mogelijkheden ontneemt om aan de slag te gaan met de aanbevelingen van de visitatiecommissie. De leden willen vervolgens graag van de regering vernemen hoe zij er zorg voor zal dragen dat de onzekerheid over de duur van de erkenningen voor omroepen, gecombineerd met de onzekerheid over de invulling van de toekomst van de publieke omroep, er niet toe zal leiden dat wellicht meerdere omroepverenigingen uit de publieke omroep stappen? Deelt de regering de mening dat in dat geval de regering en de Kamer geconfronteerd worden met een ongewenst voldongen feit, alvorens besloten te hebben over de toekomst van de publieke omroep, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

Adjunct-griffier van de commissie,

Boeve


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), ondervoorzitter, Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD) en Azough (GL).

Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), vacature SP, Tonkens (GL), Jonker (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), vacature algemeen, Adelmund (PvdA), Aptroot (VVD) en Halsema (GL).

Naar boven