nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Tijdens de plenaire behandeling door de Eerste Kamer van het bij koninklijke
boodschap van 5 september 2003 ingediende voorstel van wet tot wijziging
van de Mediawet met het oog op verbetering van de openheid en continuïteit
van de landelijke publieke omroep (Kamerstukken II 2002/03, 29 030, nrs.
1–2) is gebleken dat diverse fracties een relatie zien tussen dit wetsvoorstel
en het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het rapport van de visitatiecommissie
landelijke publieke omroep onder voorzitterschap van de heer Rinnooy Kan (Kamerstukken
II 2003/04, 29 657, nr. 1). In dat kabinetsstandpunt is een visie aangekondigd
op de taak en organisatie van de publieke omroep op lange termijn. Het kabinet
vindt het wenselijk dat de wetgeving voor de toekomst van de publieke omroep
nog in de huidige kabinetsperiode wordt gerealiseerd, waarbij als ingangsdatum
1 september 2008 wordt nagestreefd. In verband daarmee heeft het kabinet
in het genoemde kabinetsstandpunt aangekondigd op zeer korte termijn via wijziging
van de Mediawet de procedure voor de komende erkenningverlening aldus aan
te passen, dat de erkenningen van de bestaande omroepverenigingen voor de
periode vanaf 1 september 2005 bij wet worden verleend. Daarbij
zullen deze erkenningen, alsmede de aan nieuwe omroepverenigingen te verlenen
voorlopige erkenningen in duur worden beperkt tot drie jaar, namelijk tot
1 september 2008. Daarbij bestaat het voornemen om tevens overgangsbepalingen
op te nemen, die er in voorzien dat in het geval de aangekondigde wetgeving
voor de lange termijn niet tijdig tot stand komt, de erkenningen van rechtswege
zullen gelden voor de huidige wettelijk duur van vijf jaar, dus tot 1 september
2010. Mocht de aangekondigde wetgeving ter verkorting van de duur van de erkenningen
niet tot stand kunnen komen, dan zullen de erkenningen op grond van de huidige
Mediawet eveneens voor vijf jaar moeten worden verleend, dus tot 1 september
2010.
In het licht van de aangekondigde wetgeving is het gewenst door wijziging
van de inwerkingtredingsbepaling aan voornoemd voorstel van wet ter verbetering
van de openheid en continuïteit van de landelijke publieke omroep het
karakter van een tijdelijke regeling te geven. Deze novelle voorziet in de
gewenste wijziging. Het tijdstip waarop de wet vervalt, is bepaald op het
tijdstip waarop de met ingang van 1 september 2005 te verlenen erkenningen
en voorlopige erkenningen, bedoeld in de artikelen 31 en 37 van de Mediawet,
vervallen. Uitgaande van de tijdige totstandkoming van de aangekondigde
wetgeving die voorziet in verkorting van de duur van de erkenningen, zal dat
1 september 2008 zijn.
Het beoogde effect van de tijdelijkheid zal alleen gerealiseerd worden
als de aangekondigde wetgeving voor de toekomst van de publieke omroep en
de daarmee verband houdende wetgeving ter verkorting van de erkenningenduur
tijdig tot stand komt. Omdat vooraf geen zekerheid is te geven dat alle aangekondigde
wetgeving daadwerkelijk tijdig kan worden gerealiseerd, is een bepaling opgenomen
op grond waarvan de vervaldatum vanzelf opschuift naar een latere datum dan
1 september 2008, waarbij een koppeling is gelegd met de dan geldende
erkenningenduur. Daarmee wordt voorkomen dat nadere wetgeving nodig is om
de vervaldatum te wijziging indien de aangekondigde wetgeving niet of niet
tijdig tot stand mocht komen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. C. van der Laan