29 747
Wijziging van de Wet op de waterkering en intrekking van de Deltawet grote rivieren, de Deltawet, de Deltaschadewet, de Wet schade oesterkwekers, de Vergunningwet Westerschelde en de Zuiderzeewet

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 1 november 2004

De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1, belast met het voorbereidend onderzoek, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen omtrent dit wetsvoorstel.

Onder het voorbehoud dat de regering de in dit verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende beantwoordt, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de waterkering en intrekking van de Deltawet grote rivieren, de Deltawet, de Deltaschadewet, de Wet schade oesterkwekers, de Vergunningwet Westerschelde en de Zuiderzeewet. Dit wetsvoorstel roept bij de leden van de CDA-fractie een aantal (fundamentele) vragen op, die met name samenhangen met toetsing aan het hoofdlijnenakkoord, met name die punten uit dit hoofdlijnenakkoord die appelleren aan een nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling in de samenleving en meer bijzonder ten opzichte van de overheid, vereenvoudiging van regelgeving en procedures, subsidiariteit en integraliteit van beleid en wetgeving. Hierna zal nader op deze vragen worden ingegaan.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van de voorgestelde wijzigingen. Er zijn een aantal punten waarover de leden van de PvdA-fractie opmerkingen willen maken c.q. vragen hebben.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan uitleggen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de toekomstige integrale waterwet.

Het kabinet geeft in de memorie van toelichting aan, dat de overheid een primaire zorg houdt om ervoor te zorgen dat overstromingen worden voorkomen. De leden van de CDA-fractie zijn het hiermee eens, maar constateren tegelijkertijd dat het kabinet in het wetsvoorstel (nog) steeds uitgaat van veiligheidsnormen op basis van de kans dat een overstroming plaats kan vinden. Waarom wordt in eerdergenoemd wetsvoorstel niet geanticipeerd op de risiconormering (kans maal gevolg), zodat meer inzicht wordt verkregen in mogelijke gevolgen van overstromingen en mogelijke schade? Het verbaast de leden van de CDA-fractie bovendien dat specifiek voor noodoverloopgebieden (langs de Maas) een reservering is opgenomen. Is deze reservering dan nu te beschouwen als structurele maatregel? Hoe staat het in dit kader met het project Nederland Veiligheid in Kaart? Wanneer wordt de eerder gedane toezegging de Tweede Kamer hier tijdig over de informeren nagekomen?

De wet beoogt een adequate bescherming te regelen die vooral bepaald wordt door de kans op een overstroming in samenhang met de gevolgen van een overstroming ((MvT 2.2 p 3. eerste alinea). Er wordt in de Memorie van Toelichting stil gestaan bij de gevolgen: die worden groter naarmate de economische betekenis en de economische waarde van een gebied toenemen. Kans x schade is daarbij een erkend uitgangspunt. Terecht wordt volgens de leden van de PvdA-fractie opgemerkt dat de schade ieder jaar toeneemt omdat kan worden uitgegaan van een gelijke tred met het bruto nationaal product. Deze leden constateren echter tegelijkertijd dat de kans niet navenant kleiner wordt volgens de systematiek die nu in de te wijzigen wet wordt voorgesteld. De leden van de PvdA-fractie verzoeken om een uitvoerige toelichting waarom in relatie tot het bovenstaande niet de keuze wordt gemaakt om kans x schade constant te houden.

De voorgestelde kans voor de Limburgse dijkringen is 1/250. De leden van de PvdA-fractie vragen of hiermee expliciet wordt besloten dat in geval van dreigend hoogwater er geen maatregelen genomen mogen worden die deze kans kleiner maken. Met andere woorden, wordt hiermee het versterken of verhogen van de dijk impliciet verboden omdat dit een doorwerking heeft naar meer benedenstrooms gelegen gebieden? Is de wijze van financieren van de Limburgse kades (aanleg en onderhoud) conform de nu voorliggende te wijzigen wet geregeld?

Het kabinet refereert aan het streven verwoord in het hoofdlijnenakkoord om te komen tot minder regelgeving. Hoe dat streven in het wetsvoorstel is opgenomen is de leden van de CDA-fractie niet duidelijk. De leden van de CDA-fractie onderschrijven het belang van wettelijke voorzieningen om maatregelen zoals rivierverruiming in het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier mogelijk te maken en zouden graag zien dat de kortere procedures van de Deltawet zijn beslag krijgen in een snellere voorbereiding, aanleg, wijziging en onderhoud van de (niet) primaire waterkeringen. Wat betekent in dit kader concreet het stroomlijnen en bespoedigen van de onderscheidende besluitvormingsprocedures? Wat voor effect kan het wetsvoorstel hebben voor het traject van Ruimte voor de Rivier? Waarom wordt in Artikel XII voorgesteld de procedures van artikelen 17 tot en met 31 alleen te verbinden aan artikel 17 en deze kortere procedures niet breder van toepassing te laten zijn?

Een van de problemen die zich voordeed bij bijvoorbeeld het project Ruimte voor de Rivier en eerder ook het Deltaplan Grote Rivieren is het volgende. Wanneer gekozen wordt voor rivierverbreding door middel van teruglegging van de dijk, dan kan daarbij worden uitgegaan van te verwachten hoeveelheden water binnen een bepaalde planperiode (meestal 10 jaar). Toch is het vaak efficiënter om een dijk verder terug te leggen en daarmee vooruit te lopen op te verwachten grotere waterhoeveelheden in de verdere toekomst. Tot nu toe bleek het mogelijk om tegen verder terugleggen gegronde bezwaren te maken omdat dat een maatregel was die over de planperiode heen ging. De leden van de PvdA-fractie krijgen na bestuderen van de voorliggende wetswijziging niet goed in beeld of dit punt met deze wijziging daadwerkelijk wordt verholpen.

Het kabinet komt vervolgens in de onderhavige wijziging van de Wet op de waterkering met het voorstel om gedeputeerde staten veiligheidsnormen niet zijnde primaire waterkeringen vast te stellen. Waarom zouden provincies deze veiligheidsnormen vast dienen te stellen? Het lijkt de leden van de CDA-fractie logischer de normstelling van niet primaire waterkeringen te laten bij de wetgever op nationaal niveau, zodat in lijn met de primaire waterkeringen in samenhang kan worden bezien hoe per stroomgebied met risico's zou moeten worden omgegaan. Als de veiligheidsnormen zijn vastgesteld kan de waterbeheerder in de visie van de leden van de CDA-fractie nadere invulling geven aan de gewenste maartregelen voor specifieke (deel)stroomgebieden. Welke rol ziet het kabinet weggelegd voor de waterbeheerders?

Naast de wijziging van de Wet op de waterkering spelen er nog andere wetgevingstrajecten, waaronder de integrale waterwetgeving en de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Hoe verhoudt het onderhavige wetsvoorstel zich tot deze twee wetgevingstrajecten? De leden van de CDA-fractie vinden het van het grootste belang om afstemming tussen de wetgevingstrajecten te verkrijgen, zodat van een daadwerkelijk meer open en transparante wetgeving sprake kan zijn. De aanleg, versterking of verlegging van een primaire waterkering geschiedt conform voorliggend wetsvoorstel overeenkomstig een door de beheerder vastgesteld plan. Dit is niet van toepassing indien werkzaamheden in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van toepassing zijn. Om welke werkzaamheden gaat het in dit kader? Zou het niet logischer zijn alle werkzaamheden die in relatie tot de veiligheidsnormen worden uitgevoerd op te nemen in een plan van de beheerder? Waarom wordt gekozen voor een termijn van twaalf weken voor het voren halen van zienswijzen? Waarop is deze termijn gebaseerd en zou deze niet korter kunnen?

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A

Artikel 3, vijfde lid

In dit artikel zou «Onze Minister» elke tien jaar aan beide Kamers der Staten-Generaal een verslag zenden over de doeltreffendheid en de effecten van de in bijlage II en bijlage IIa aangegeven veiligheidsnormen. Waarom kiest het kabinet voor deze lange verslagperiode? Hoe verhoudt de eerdergenoemde verslaglegging zich tot de (verplichte) rapportages in het kader van de projecten Ruimte voor de Rivier en Maaswerken? Zou het niet logischer zijn, mede in het licht van het project Nederland Veiligheid in Kaart, ten minste jaarlijks de Kamers der Staten Generaal te informeren?

D/E

Artikel 5, eerste lid en artikel 5a

In artikel 5 wordt gesproken over de totstandkoming en verkrijgbaarheidstelling van technische leidraden voor het ontwerp, het beheer en het onderhoud van primaire waterkeringen. De leden van de CDA-fractie vragen zich af, waarom onder de verantwoordelijkheid van «Onze Minister» technische leidraden moeten worden opgesteld, daar waar scherpe doelstellingen en randvoorwaarden in AMVB's zouden kunnen worden opgenomen, eventueel met bijsturing van de Tweede Kamer, waarna eventueel in een PPS constructie ruimte wordt geboden om het ontwerp, het beheer en het onderhoud van waterkeringen op maat af te stemmen. Waarom wordt gekozen voor een aparte ministeriële regeling (artikel 5a)?

Artikel 7g

In het onderhavige artikel kan gedeputeerde staten in de bevoegdheid van een bestuursorgaan, dat in eerste aanleg bevoegd is te beslissen over een plan (waterbeheerder=waterschap), treden. De leden van de CDA-fractie vragen zich af, welke argumenten zijn op te voeren om in de bevoegdheid van het waterschap te treden, aangezien het waterschap een autonoom bestuursorgaan is, dat in tegenstelling tot de provincie of een gemeente als functioneel bestuur besluiten neemt.

De voorzitter van de commissie,

Atsma

De griffier van de commissie,

Roovers


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Duivesteijn (PvdA), Dijksma (PvdA), Hofstra (VVD), Ondervoorzitter, Atsma (CDA), Voorzitter, Van Gent (GL), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van As (LPF), Mastwijk (CDA), Duyvendak (GL), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Bruls (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Boelhouwer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Hermans (LPF), Dezentjé Hamming (VVD) en Van Hijum (CDA).

Plv. leden: Heemskerk (PvdA), Samsom (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Hessels (CDA), Vos (GL), Smeets (PvdA), De Ruiter (SP), Slob (CU), Aptroot (VVD), Szabó (VVD), Van Dijken (PvdA), Waalkens (PvdA), Herben (LPF), Van Winsen (CDA), Halsema (GL), Jager (CDA), Vergeer (SP), Ten Hoopen (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Bakker (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Van Dam (PvdA), Van Beek (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van den Brink (LPF), Luchtenveld (VVD) en Buijs (CDA).

Naar boven