29 746
Wijzigingen van het Statuut van de Internationale Organisatie voor Migratie; Genève, 24 november 1998

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 september 2004

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 10 september 2004. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 10 oktober 2004.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 24 november 1998 te Genève totstandgekomen wijzigingen van het Statuut van de Internationale Organisatie voor Migratie (Trb. 2000, 57).1

Een toelichtende nota bij de verdragswijziging treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Op 24 november 1998 werd door de Raad van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in zijn 421ste zitting Resolutie 997 aangenomen. Die resolutie bevat wijzigingen van het Statuut van de IOM, dat laatstelijk in 1987 is gewijzigd (zie Trb. 1988, 21).

De wijzigingen van 1998 zijn organisatorisch en technisch van aard en bevatten geen nieuwe verplichtingen voor de staten die partij zijn bij het Statuut. Deze wijzigingen treden ingevolge artikel 30 van het Statuut in werking nadat 68 lidstaten (tweederde van het totale aantal) deze hebben aanvaard. Op 21 juli 2004 bedroeg het aantal aanvaardingen 28.

De wijzigingen

De IOM heeft als hoofddoel het wereldwijd bevorderen van ordelijke en humane migratie. Zij verleent in dat verband migratiediensten aan onder meer migranten en vluchtelingen, al dan niet op verzoek of met instemming van staten of in samenwerking met andere internationale gouvernementele en non-gouvernementele organisaties.

De in 1998 aangenomen statuutwijzigingen hebben tot doel de organisatiestructuur van de IOM te versterken. Zo wordt in onderdeel b van artikel 2 de zinsnede «in overeenstemming met zijn constitutionele voorschriften» toegevoegd.

Op grond van dit artikel zijn de lidstaten van de IOM in twee categorieën onderverdeeld. In onderdeel a van dat artikel worden de staten genoemd die het Statuut in overeenstemming met hun onderscheiden constitutionele voorschriften hebben aanvaard. Onderdeel b heeft betrekking op staten waarvoor een dergelijke aanvaarding niet geldt. Zij hoeven het Statuut slechts te aanvaarden, aan te tonen belang te hebben bij het beginsel van vrije verkeer van personen en zich te verbinden tot een financiële bijdrage in de administratieve kosten van de IOM.

Met betrekking tot de laatstgenoemde categorie zijn onduidelijkheden over bijvoorbeeld de contributiebetaling ontstaan, omdat verschillende staten zich niet als volwaardig lid van de IOM beschouwen. Om hierin verbetering aan te brengen en met het oog op het versterken van de organisatiestructuur is daarom besloten in onderdeel b van artikel 2 van het IOM-Statuut eveneens de vereiste op te nemen van een aanvaarding van het Statuut in overeenstemming met de eigen constitutionele voorschriften. Dit betekent voor de nieuwe situatie dat, evenals bij statuten van andere internationale organisaties, elke staat die van de IOM lid wil worden, zich verplicht om het Statuut te aanvaarden in overeenstemming met zijn constitutionele voorschriften.

Verder heeft de wijziging van het eerste lid van artikel 4 tot gevolg dat een lidstaat zijn stemrecht kan verliezen, indien er sprake is van achterstallige betaling van de (jaarlijks vastgestelde) contributies aan de IOM. De IOM-Raad kan echter met een meerderheid van stemmen besluiten het stemrecht van een dergelijke lidstaat te handhaven of te herstellen, indien achterstallige betaling van de contributie te wijten is aan omstandigheden waar de lidstaat geen invloed op heeft.

Voorts worden in het gewijzigde onderdeel a van artikel 6 de functies van de Raad uitgebreid. Tot slot bepaalt artikel 13 (voorheen artikel 18) dat de Directeur-Generaal en zijn plaatsvervanger voor één extra ambtstermijn herkozen kunnen worden. Het maximum aantal ambtstermijnen komt hiermee op twee.

De wijzigingen van het Statuut hebben tevens tot doel het besluitvormingsproces van de IOM te stroomlijnen. In dit verband is besloten het Uitvoerend Comité af te schaffen en de werkzaamheden daarvan over te dragen aan zogenoemde hulporganen (zie gewijzigde artikelen 5 en 6). Die hulporganen worden door de Raad van de IOM aangestuurd en komen in de plaats van de subcommissies (zie gewijzigd artikel 10).

Voor wat het wijzigen van het Statuut betreft, wordt voorts in het gewijzigde tweede lid van artikel 30 een onderscheid gemaakt tussen wijzigingen die fundamentele veranderingen in het Statuut of nieuwe verplichtingen inhouden, en andere wijzigingen. Voor de tweede categorie geldt de nieuwe regel dat deze (andere) wijzigingen van kracht worden wanneer zij met een tweederde meerderheid van stemmen te nemen beslissing van de Raad worden aangenomen. Deze Raadsbeslissing is een besluit in de zin van artikel 92 van de Grondwet.

Voor de eerste categorie geldt de regel dat die wijzigingen voor alle lidstaten van kracht worden wanneer zij met tweederde meerderheid van de Raad worden aangenomen en ze door tweederde van de lidstaten worden aanvaard in overeenstemming met hun onderscheiden constitutionele procedures. Deze wijzigingen zullen hier te lande in overeenstemming met artikel 91, eerste lid, van de Grondwet zo spoedig mogelijk ter goedkeuring aan de Staten-Generaal worden aangeboden. Een eventueel hier te lande nog lopende goedkeuringsprocedure behoeft in het geval van bekrachtiging door tweederde van de lidstaten niet meer te worden voortgezet en de wijziging, die dan ook voor Nederland zal gelden, komt tot stand door middel van een besluit in de zin van artikel 92 van de Grondwet. Het zal echter geruime tijd duren voordat tweederde van de lidstaten de wijziging zal hebben aanvaard, zodat het parlement zich over elke wijziging zal kunnen uitspreken.

Koninkrijkspositie

De wijzigingen zullen evenals het Statuut en de wijzigingen van 1987, wat het Koninkrijk betreft, uitsluitend voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven