29 742
Interpellatie inzake het achterlaten van vrouwen en kinderen in Marokko

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 april 2005

Tijdens het spoeddebat van 7 september 2004 over in Marokko achtergelaten vrouwen en kinderen werd mij door kamerlid Sterk gevraagd in te gaan op de vraag of het mogelijk is van kinderontvoering in de zin van het Haagse Kinderontvoeringsverdrag 1980 te spreken ook in die gevallen waarin vrouwen met de kinderen tegen haar wil in Marokko worden achtergelaten.

Zoals mevrouw Sterk tijdens het debat al opmerkte, is het achterlaten van kinderen niet steeds ontvoering in de zin van het Kinderontvoeringsverdrag. Het verdrag dat sinds 1 september 1990 voor Nederland in werking getreden is, kent als uitgangspunt dat de gezagsrechten die bestaan naar het recht van de gewone verblijfplaats van het kind, in de andere verdragsluitende Staten gerespecteerd dienen te worden. Het voorziet in een spoedprocedure in geval van een inbreuk op dat gezag. Die procedure dient te bewerkstelligen dat de autoriteiten van de Staat waarheen het kind ongeoorloofd is overgebracht of waar het ongeoorloofd wordt vastgehouden, de onmiddellijke terugkeer van het kind naar het land van zijn gewone verblijfplaats verzekeren. Van ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer (ontvoering) in de zin van dit verdrag is dus sprake indien een kind zonder toestemming van een ouder, persoon of instelling die ingevolge het recht van de gewone verblijfplaats van het kind (mede) het gezag over het kind heeft, naar een andere Staat is gebracht, of indien het tegen de wil van die andere ouder, persoon of instelling niet terugkeert naar het land van zijn gewone verblijfplaats. In dat geval verplicht het verdrag de autoriteiten van de verdragsluitende Staat waar het kind wordt achtergehouden de terugkeer van het kind te verzekeren. Bij het verzoek aan de Staat van verblijf tot teruggeleiding van een kind kan de centrale autoriteit van de gewone verblijfplaats van het kind of iedere andere centrale autoriteit behulpzaam zijn; elke staat die partij is bij het Haagse Kinderontvoeringsverdrag is verplicht zo'n centrale autoriteit in te stellen.

De verplichting tot teruggeleiding bestaat overigens onder meer niet indien het kind daardoor in een ondragelijke toestand wordt gebracht, welke situatie zich zou kunnen voordoen indien in de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind geen opvang geregeld is omdat de moeder die de ontvoering aanvecht, zelf ook in de andere Staat wordt vastgehouden.

De verplichting tot teruggeleiding rust uiteraard alleen op de autoriteiten van Staten die tot het Haags Kinderontvoeringsverdrag zijn toegetreden. Marokko is tot op heden niet tot dit Verdrag toegetreden, zodat het niet op grond daarvan gevraagd kan worden de besproken maatregelen tot teruggeleiding te nemen. Overigens ben ik voornemens de Marokkaanse regering tijdens mijn komende bezoek aan Marokko uit te nodigen tot het Haagse Kinderontvoeringsverdrag toe te treden.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk

Naar boven