29 734
Wijziging van de Monumentenwet 1988 inzake de rol van het provinciaal bestuur en het gemeentebestuur bij de rijkssubsidiëring van beschermde monumenten alsmede het wijzigen van de voorhangbepaling van artikel 34

nr. 12
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 januari 2006

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 20 december 2005 overleg gevoerd met staatssecretaris Van der Laan van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

– de brieven van staatssecretaris Van der Laan van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 juli resp. 31 oktober 2005 inzake het ontwerpbesluit rijkssubsidiering instandhouding monumenten (BRIM) en het schriftelijk overleg hierover (29 734, nrs. 9 en 10);

– de brief van staatssecretaris Van der Laan van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 december 2005 inzake de wijziging van de Monumentenwet 1988 inzake de rol van het provinciaal bestuur en het gemeentebestuur bij de rijkssubsidiering van beschermde monumenten, alsmede het wijzigen van de voorhangbepaling van artikel 34 (29 734, nr. 11).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Brinkel (CDA) herinnert aan de ambities van de staatssecretaris om de restauratieachterstand in 2010 terug te brengen tot 10% van het monumentenbestand. Bovendien mogen bij de overgang naar het BRIM geen monumenten tussen wal en schip vallen. Hij hecht zeer zwaar aan deze doelstelling; zijn eindbeoordeling van het BRIM zal hiervan voor een groot deel afhankelijk zijn. Zijn de BRIM-middelen daarvoor wel voldoende?

De heer Brinkel wil verder weten of voor de kanjermonumenten de oude systematiek van grootschalige restauraties blijft gelden, of dat daarvoor toch een instandhoudingsystematiek in de plaats komt. Hoe zullen de subsidieplafonds uitpakken voor de verschillende categorieën? De restauratiesubsidies kennen tevens een ondergrens. Wat zijn de gevolgen voor kleine restauratieprojecten? En wat zijn de gevolgen van deze ondergrens voor monumentenorganisaties die meerdere monumenten beheren?

De heer Brinkel spreekt zijn zorg uit over de voorrangsregeling voor monumenten in een beschermd dorps- of stadsgezicht; er zijn immers vele waardevolle monumenten waarvoor dat niet geldt. Zou dit inderdaad betekenen dat slechts 360 van de 4600 kerkgebouwen voor de nieuwe voorrangsregeling in aanmerking komen? De staatssecretaris vindt urgentie een goed criterium om de subsidiebehoefte in het instroommodel te beperken, maar waarom zou dit werken?

De staatssecretaris antwoordde op vragen uit de Eerste Kamer dat een tienjarige onderhoudsregeling voor kerken onder de nieuwe regeling niet meer mogelijk is. Wel kan een aanvraag worden gedaan voor kortlopende onderhoudsprojecten, bijvoorbeeld voor de periode tot instroming. Wat bedoelt de staatssecretaris daarmee?

Tot slot wijst de heer Brinkel erop dat stabiliteit en continuïteit in de subsidiestromen een noodzakelijke voorwaarde is voor de restauratiebranche; alleen dan kunnen deze zeer specialistische bedrijven blijven voldoen aan de hoge standaarden van opleiding en ervaring die dit bijzondere werk vereist.

Mevrouw Roefs (PvdA) betwijfelt of het BRIM op 1 januari 2006 wel kan ingaan. Er moet namelijk nog flink wat gebeuren: het overleg met de VNG bevindt zich nog in het ambtelijk stadium; pas in de eerste helft van 2006 zal onderzoek uitwijzen of de 234 mln. daadwerkelijk voldoende is voor het wegwerken van de restauratieachterstanden, waarvoor overigens nu pas 100 mln. beschikbaar is; de Raad van Cultuur moet nog advies uitbrengen; en de ministeriële regeling moet nog worden voorbereid. Is het tijdpad dat de staatssecretaris voor ogen heeft wel realistisch?

Een aantal andere zaken zijn mevrouw Roefs ook onduidelijk. Monumenten met de grootste vervolgschade zouden aanvankelijk het eerst in aanmerking komen voor de 100 mln. c.q. 37,5 mln., maar hoe verhoudt dat zich met de categoriebenadering en de toepassing van minimum- en maximumbedragen? Het bedrag dat ter beschikking wordt gesteld, lijkt in ieder geval ruim onvoldoende. Over mogelijke extra middelen zendt de staatssecretaris tegenstrijdige signalen uit. Waarop baseert de staatssecretaris overigens haar stelling dat een verdeling per categorie nodig zou zijn om het restauratiewerk efficiënt en effectief te verdelen? En hoe pakken de minimumbedragen uit voor kleine restauratiewerkzaamheden?

De kerken die geen kanjermonumenten zijn, stromen als laatste categorie pas in 2009 in. Vaak gaat het daarbij om restauratieprojecten die voor de lagere overheden te kostbaar zijn. De staatssecretaris beweert dat daarvoor nog voldoende BROM- en BRRM-subsidiemogelijkheden voorhanden zijn, maar de BRRM-subsidies zijn inmiddels vergeven en de meerjarige BROM-subsidies stoppen per 1 januari 2006. Moet men voor al deze kerkgebouwen onderling gaan strijden voor een bedrag uit de pot van 37,5 mln.?

Mevrouw Roefs vindt het tot slot kortzichtig om monumentenzorg alleen maar als kostenpost te beschouwen. Uit de cijfers blijkt immers dat subsidiegeld zichzelf op verschillende manieren terugverdient: in materiële zin, onder andere door effecten op toerisme en werkgelegenheid, maar zeker ook in immateriële zin, door de stimulering van hooggekwalificeerde, ambachtelijke arbeid en de bevordering van het gevoel van welbevinden in een stad of dorp.

Mevrouw Nijs (VVD) feliciteert de staatssecretaris met hetgeen zij reeds heeft bereikt op het dossier van monumentenzorg. Zij heeft begrip voor haar haast, maar waarschuwt voor moeilijkheden in de uitvoering. Het BRIM bevat volgens haar nog enkele onvolkomenheden en onduidelijkheden. Zo moet worden voorkomen dat monumenteigenaren de dupe worden van verschillen in opvatting en beleid tussen rijksoverheid en gemeenten. Wat gebeurt er als eigenaren in aanmerking komen voor subsidie, maar de gemeente geen vergunning verleent voor de restauratie? En wat kunnen zij doen als het Rijk snel over subsidieverlening beslist, maar de gemeente erg lang op een vergunning laat wachten? Ook moet ongebreidelde concurrentie tussen subsidieaanvragers worden voorkomen. Hoe wordt omgegaan met aanvragers die meer tijd nodig hebben voor de aanvraag, bijvoorbeeld omdat de subsidieaanvraag relatief complex is?

Mevrouw Nijs zou pas echt tevreden zijn als de staatssecretaris zich niet langer verschool achter het overleg met de gemeenten, maar zelf strakker de regie in handen nam. Het proces van subsidieverzoek en vergunningaanvraag moet worden ineengeschoven: één traject met één fatale termijn en één loket, te weten het Rijk; het besluit over het subsidieverzoek van het Rijk en van de gemeente over de vergunningsaanvraag moeten tegelijk, binnen een zekere termijn plaatsvinden. Verder moet het Rijk bij de subsidietoewijzing niet het criterium hanteren van «wie het eerst komt, wie het eerst maalt», maar moeten subsidieaanvragen na een bepaalde termijn worden geselecteerd op inhoudelijke criteria. Is de staatssecretaris bereid om het besluit in deze richting aan te passen? Binnen welke termijn zou dat mogelijk zijn?

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris gaat ervan uit dat de BRIM-middelen voldoende zijn voor het reguliere onderhoudswerk. In de overgangsperiode blijven de BROM-middelen beschikbaar voor de nog niet ingestroomde monumenten. Bepaalde gelden kunnen al worden overgeheveld. Zij verduidelijkt dat het budget van 100 mln. een tijdelijke impuls is, gericht op het wegwerken van achterstanden in grootschalige restauratie die met de reguliere mogelijkheden niet zouden kunnen worden aangepakt. Dit budget staat als zodanig dus volstrekt los van het BRIM. Uit de sector zijn zeker geen signalen gekomen dat het budget van 100 mln. te klein zou zijn; sterker nog, deze hooggespecialiseerde branche waarschuwt dat zij een omzet van 200 mln. die een dergelijk subsidiebudget meebrengt, vooral in de eerste jaren ternauwernood aan zal kunnen. Hoe dan ook, de ambitie van 5% à 10% feitelijke restauratieachterstand in 2010 blijft overeind.

De kanjermonumenten zullen zeker ook in aanmerking komen voor instandhoudingsregelingen. Voor grootschalige instandhoudingsprojecten, waarvoor de kanjermonumenten kandidaat zijn, geldt een zes maal hoger plafond.

Oorspronkelijk was het inderdaad de intentie om in het instroommodel urgentie als criterium te hanteren. Het bleek evenwel onmogelijk om objectieve en daarmee in de praktijk werkbare maatstaven voor urgentie aan te leggen. Voor elke categorie is een vast budget beschikbaar. De categorieën zijn zodanig gekozen dat ongeveer een gelijk aantal objecten per categorie kan profiteren van het budget van 37, 5 mln. De prioriteit voor monumenten in een beschermd dorps- of stadsgezicht is ook ingegeven door de behoefte aan een objectief criterium. Monumenten die daaraan niet voldoen, komen inderdaad voor de korte termijn tot 2010 niet in aanmerking voor gelden uit dit budget. Het criterium vervalt zodra meer middelen beschikbaar komen. De tienjarige onderhoudsregeling wordt in het BRIM zes jaar. Voor kortlopende onderhoudsprojecten kunnen gedurende de overbruggingsperiode jaarlijks verzoeken worden ingediend.

Alleen voor particuliere eigenaren van woonhuizen annex monumenten geldt dat zij pas na vergunningverlening een beroep op het NRF kunnen doen. De staatssecretaris gaat ervan uit dat na de grootschalige restauratie het budget van 40 mln. per jaar ruim voldoende zal zijn voor alle restauraties, ongeacht eigenaar of omvang van het project. Voor de omvangrijke projecten (grotere panden of professionele organisaties) loopt vergunning- en subsidieverlening in de praktijk parallel. Slechts in een zeer klein aantal projecten wordt eerst subsidie verleend en later pas een vergunning gevraagd. Het lijkt de staatssecretaris onverstandig om voor deze zeer kleine categorie het systeem ingrijpend aan te passen. De overheid adviseert eigenaren altijd om de vergunningaanvraag vooraf te laten gaan aan de subsidieaanvraag, of om deze parallel te laten verlopen. De staatssecretaris streeft verder naar operationele oplossingen voor de overige problemen die mevrouw Nijs signaleerde en vraagt hierbij om vertrouwen. Zij is bereid om de Kamer jaarlijks, in het jaarverslag of in de begroting voor cultuur, op de hoogte te houden van de voortgang op dit dossier.

Toezegging:

– de Kamer zal jaarlijks, hetzij in het jaarverslag of in de begroting voor cultuur, op de hoogte worden gehouden van de voortgang op dit dossier.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Aptroot

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Kler


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (ChristenUnie), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Smeets (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GroenLinks), Roefs (PvdA) en Jungbluth (GroenLinks).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Herben (LPF), Nijs (VVD), Halsema (GroenLinks), Kalsbeek (PvdA) en Vendrik (GroenLinks).

Naar boven