29 734
Wijziging van de Monumentenwet 1988 inzake de rol van het provinciaal bestuur en het gemeentebestuur bij de rijkssubsidiëring van beschermde monumenten alsmede het wijzigen van de voorhangbepaling van artikel 34

nr. 10
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld d.d. 1 november 2005

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Van der Laan d.d. 11 juli 2005 (Kamerstuk 29 734, nr. 9) inzake het ontwerp-Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim), enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. Bij brief van 31 oktober 2005 heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

Inhoudsopgave

IVragen en opmerkingen vanuit de fracties2
 A.Brief van de staatssecretaris 2
  1.Algemeen2
  2.Uitgangspunten Brim3
  3.Tijdpad Brim 4
  4.Financiering Brim4
  5.Rol gemeente en provincie5
  6.Restauratieachterstand6
  7.Voorhang8
  8.Overig9
 B.Ontwerp-Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim) 9
  1.Artikelsgewijs9
IIReactie van de staatssecretaris 11

De voorzitter van de commissie,

Aptroot

Adjunct-griffier van de commissie,

Jaspers

I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

A. BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerp-Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim). Als gevolg van het overnemen van het amendement Van Vroonhoven-Kok c.s.1 is de voorhangprocedure toch in de wet behouden. Hierdoor is het ontwerp-Brim toch nog naar de Kamer gestuurd. De staatssecretaris geeft echter aan dat de voorhangprocedure voor dit besluit niet meer van toepassing is, omdat het besluit op het moment dat de wet behandeld werd al bij de Raad van State lag. Omdat de ratio van genoemd amendement was dat de Kamer uitdrukkelijk zeggenschap wilde houden over de invulling van het Brim, gaan genoemde leden ervan uit dat de staatssecretaris de commentaren vanuit de Kamer zorgvuldig bij de voltooiing van het Brim betrekt.

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich goed vinden in de uitgangspunten van het Brim. Het feit dat zij vóór het wetsvoorstel stemden wees hier al op. Er is inmiddels al veel geïnvesteerd in monumentenrestauratie en een gedeelte van de achterstand is weggewerkt. De leden vinden dat het moment daar is om over te stappen op een instandhoudingregeling teneinde niet opnieuw achterstanden op te bouwen. Deze leden zijn verheugd over de aanzienlijke reductie van administratieve lasten en de toename van de transparantie in subsidiëring en leningen. Men komt slechts in aanmerking voor óf een lening óf een subsidie. Bovengenoemde leden ondersteunen het uitgangspunt dat de huidige regelingen Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (Brrm) en Besluit rijkssubsidiëring onderhoud monumenten (Brom) geleidelijk over te laten gaan in Brim. De leden van deze fractie hebben nog wel enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris inzake de wijziging van de Monumentenwet 1988, als vervolg op de plenaire behandeling van het wetsvoorstel op 17 mei 2005. Deze leden onderschrijven, zoals al eerder aangegeven, de uitgangspunten van het Brim. Zij hebben nog wel enkele vragen bij de brief van de staatssecretaris.

De leden van de SP-fractie hebben met de nodige bedenkingen kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Monumentenwet 1988. Deze leden hebben grote zorgen over de nog altijd bestaande restauratieachterstanden. Zij hebben tevens bedenkingen ten aanzien van de uitwerking van de wet.

De leden van deze fractie onderschrijven het belang van het verleggen van de nadruk van restauratie naar instandhouding met betrekking tot het monumentenbeleid, maar hebben zorgen over de invoering en uitwerking, wanneer subsidies ten behoeve van restauraties als onderdeel van de systematiek zullen verdwijnen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerp-Brim. Deze leden maken graag gebruik van de in stand gehouden voorhangprocedure voor het stellen van een aantal vragen.

Ook de leden van de SGP-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Zij stellen vast dat de bestaande regelgeving ten aanzien van restauratie en onderhoud daarin wordt vervlochten tot een nieuw instandhoudingsbeleid, waarbij de gedachte is dat door een adequate instandhouding van monumenten grootscheepse restauraties zoveel mogelijk worden voorkomen. De nieuwe regelgeving beoogt daarvoor de juiste prikkels te geven. Ook levert het ontwerpbesluit een belangrijke bijdrage aan de administratieve lastenverlichting. Bij de behandeling van het aan dit ontwerpbesluit ten grondslag liggende wetsvoorstel hebben de leden van deze fractie zich reeds nadrukkelijk voor deze benadering uitgesproken. De inbreng van de aan het woord zijnde leden met betrekking tot het voorliggende ontwerpbesluit concentreert zich dan ook op de vraag in hoeverre de voorgestelde regelgeving past bij de door de regering in meer algemene zin gestelde ambities ten aanzien van het monumentenbeleid.

2. Uitgangspunten Brim

De leden van de CDA-fractie kunnen zich goed vinden in de grondgedachten van het Brim: verschuiving van restauratie naar instandhouding van monumenten en deregulering van het monumentenbeleid. Zij houden echter moeite met de timing van de inwerkingtreding van het nieuwe beleid. Voordat de overstap naar het nieuwe beleid gewaagd wordt, zouden eerst de restauratieachterstanden moeten zijn weggewerkt, vinden deze leden. Genoemde leden vrezen dat het verleggen van de aandacht van het bestrijden van de bestaande restauratieachterstanden naar het onderhoud van monumenten nu zo'n grote groep monumenten nog gerestaureerd moet worden, tot gevolg zal hebben dat een grote groep monumenten tot verval gedoemd zal zijn. Kan de staatssecretaris garanderen dat dat niet het geval zal zijn?

De leden van deze fractie vragen de staatssecretaris om een reactie op de dereguleringsvoorstellen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in hun visiedocument «Meer doen, meer geld en minder regels».1

De monumenten die in aanmerking kunnen komen voor de Brim-subsidie stromen geleidelijk in het nieuwe systeem in. Waarom is gekozen voor de aangegeven volgorde, namelijk eerst de molens, de kastelen, landhuizen en horeca-instellingen, vervolgens de boerderijen en woonhuizen (in bezit van lagere overheden of aangewezen organisaties voor monumentenbehoud) en weg- en waterwerken en pas als laatste de kerkelijke gebouwen en kerkelijke objecten? Was het niet logischer geweest om eerst de monumenten te laten instromen die geen restauratieachterstand hebben, ongeacht de categorie waaronder zij vallen?

Bovengenoemde leden constateren dat de staatssecretaris tegemoet komt aan de wens van de stadsherstelorganisaties door een appendix aan de nu voorliggende regeling toe te voegen. Wanneer verwacht zij deze appendix openbaar te maken?

Ook de leden van de Pvda-fractie vragen aan de staatssecretaris wat de overwegingen waren achter de volgorde van instroming van de diverse categorieën in de Brim? Wat waren de overwegingen om tot de in de brief vastgestelde subsidiepercentages te komen? Waarom treden er verschillen op in vergelijking met de huidige Brrm en Brom? Er is nu verschil gemaakt tussen molens en kerkgebouwen voor wat betreft het subsidiepercentage, terwijl zij eerder in dezelfde categorie zaten.

Verder maken de leden van deze fractie zich zorgen over de toekomst van de stadsherstellen. Deze organisaties en stichtingen verwerven, restaureren en verkopen. Zij beheren niet. Zij kunnen op grond van de Brim-regeling niet meer restaureren. Kan er voor dergelijke restaurerende, non-profit instellingen, zoals de Vereniging Hendrick de Keyser en de organisaties voor Stadsherstel, een eenvoudige subsidieregeling komen, die het hen mogelijk maakt hun prima werk voort te zetten? Deze instellingen zijn in staat een bijdrage te leveren aan de zo noodzakelijke inhaalslag met betrekking tot de restauratieachterstand.

Staat het organisaties, die complexen beheren, vrij, zo vragen deze leden, te kiezen voor óf instromen als geheel óf in onderdelen naar de indeling per categorie?

Is de staatssecretaris bereid om aan gemeenten met veel monumenten in eigendom de mogelijkheid te geven om gecombineerde instandhoudingsplannen in te dienen, zo vragen bovengenoemde leden.

Graag willen bovengenoemde leden dat de situatie rondom monumentaal groen nader toegelicht wordt.

Wat is de overweging achter de 30% subsidie voor de decentrale overheden, die Rijksmonumenten in bezit hebben? Loont afstoten aan particulieren door deze keuze, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris hoe in de nieuwe regeling zal worden omgegaan met nieuwe monumenten. Deze leden zijn van mening dat het goed mogelijk is dat er nieuwe monumenten aangewezen zullen worden die in aanmerking komen voor restauratie alvorens onderdeel te kunnen worden van een instandhoudingsbeleid. Deelt de staatssecretaris de mening van deze leden? Zo ja, hoeveel financiële middelen zullen in de nieuwe regeling jaarlijks beschikbaar zijn voor restauratie van nieuwe monumenten? Zo neen, kan de staatssecretaris dan uiteen zetten op welke grond gesteld kan worden dat er geen nieuwe monumenten zullen worden aangewezen, die restauratie behoeven, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de huidige restauratieregeling (Brrm) van toepassing is op alle monumenteigenaren. In de nieuwe regeling (Brim) kunnen eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie zich direct tot het Nationaal Restauratiefonds (NRF) wenden voor een lening tegen een lage rente. In de toelichting op het Ontwerpbesluit wordt gesteld dat «de afname van de financiële ondersteuning aan eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie ten laste van de rijksbegroting naar verwachting ongeveer gelijk zal zijn aan het hogere budgettaire beslag van de subsidies aan eigenaren van overige monumenten.» De leden van deze fractie vragen om een toelichting op deze passage. Verwacht de staatssecretaris een budgetverschuiving, zo vragen deze leden? Zo ja, kan zij een schatting geven van de negatieve financiële gevolgen voor eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie?

3. Tijdpad Brim

De leden van de PvdA-fractie hopen dat het tijdpad gehaald gaat worden. Dat kan echter alleen als de laatste knelpunten uit de weg zijn geruimd.

4. Financiering Brim

De leden van de CDA-fractie constateren dat de staatssecretaris aangeeft dat het jaarlijkse budget voor restauratie en onderhoud van € 46 mln. een reële raming is van de te verwachten aanvragen voor Brim-subsidies. Bij genoemde leden rijst de vraag hoe de staatssecretaris denkt om te gaan met de te verstrekken subsidies als blijkt dat meer subsidies zullen worden aangevraagd. Deze vraag is relevant omdat met de afschaffing van de Brrm ook het verdeelmechanisme van de restauratiebudgetten wordt opgeheven. Is er inmiddels al iets bekend over een nieuw verdeelmechanisme? Voorkomen moet worden dat we in de methodiek van de Kanjerregeling terecht komen, waardoor ieder jaar opnieuw met onzekerheden zou worden gekampt.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de staatssecretaris een nadere onderbouwing kan geven van het realiteitsgehalte van de onderhoudsbudgetten. Zijn deze louter afgestemd op de huidige beschikbare budgetten, zo vragen zij. De leden van deze fractie vragen of afdoende in de Brim is geregeld, dat inmiddels uitgevoerde én afgerekende restauraties, waarvoor tot 2011 in de gemeentelijke budgetten geen subsidiegelden beschikbaar zijn, op de juiste manier afgewikkeld worden.

Bovengenoemde leden gaan ervan uit, dat er voldoende middelen zullen zijn om de nog niet in de Brim instromende organisaties, ook van 2006 tot 2011 te subsidiëren in het kader van Brom.

Zij vragen meer duidelijkheid over de positie van de kanjermonumenten. Stromen zij ook in in de Brim? Zo ja, wanneer gebeurt dit?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat, als er extra middelen voor de restauratieachterstand beschikbaar komen, de regering via een aparte voorziening in het Brim subsidies beschikbaar zal stellen, waarbij de nu in het Brrm opgenomen percentages uitgangspunt zullen blijven. Daarmee, zo stelt de staatssecretaris, moet een onevenwichtige benadering van eigenaren, die eerder zijn geholpen en de nog te honoreren eigenaren worden voorkomen. Deze leden vragen of het, vanwege die onevenwichtige benadering van eigenaren, niet des te belangrijker is om voor de invoering van de Brim, duidelijkheid te hebben over de haalbaarheid van die extra middelen. Bovengenoemde leden vragen naar de vormgeving van die aparte voorziening en binnen welke termijn de regering verwacht uitsluitsel te kunnen geven over deze extra middelen.

5. Rol gemeente en provincie

De leden van de CDA-fractie beamen dat het huidige stelsel van subsidieverlening omslachtig en ingewikkeld is. Zij vinden het daarom goed dat er gedereguleerd wordt. In dat kader is de wettelijke taak van gemeenten en provincies bij de subsidieverlening geschrapt. Genoemde leden brengen de staatssecretaris echter in herinnering dat zij bij de behandeling van de wijziging van artikel 34 van de Monumentenwet op 17 mei 20051 heeft toegezegd dat provincies en gemeenten wel degelijk een belangrijke rol zullen behouden in het stelsel van subsidieverlening in de monumentenzorg. Het betrekken van gemeenten in de subsidieverlening voor monumenten is, naar de mening van deze fractie, van essentieel belang. Voorkomen moet worden dat de rijksoverheid, die toch verder van de materie staat, een subsidie verleent voor werkzaamheden waar de gemeente geen vergunningen voor wil verlenen. Door gebrek aan afstemming tussen de verschillende overheidsniveaus zal de bureaucratie alleen maar toenemen, zo voorspellen deze leden. In haar uitleg op het Brim geeft de staatssecretaris aan dat zij haar toezeggen vooral gestand wil doen door monumenteneigenaren aan te sporen tot contactopname met de gemeente. Waarom wordt gekozen voor deze vrijblijvende vorm en hoe wil zij bewerkstelligen dat er ook daadwerkelijk contact wordt opgenomen? Had het niet meer voor de hand gelegen om het initiatief bij de gemeenten neer te leggen, zo vragen deze leden.

Zal het proces, zo vragen de PvdA-leden zich af, als volgt verlopen? Een instandhoudingsplan voor zes jaar wordt ingediend bij het Rijk. Het Rijk besluit tot subsidiëring over te gaan. De gemeente wordt door de aanvrager op de hoogte gesteld. De gemeente beoordeelt of er een vergunning nodig is. Zo ja, dan betreft dat één vergunning voor het totale instandhoudingsplan. De gemeente controleert of op de juiste manier uitvoering gegeven wordt aan het instandhoudingsplan.

Deze leden zouden graag de rol van de provincie binnen de Brim nog eens nader geëxpliceerd zien.

Vooralsnog zijn zij van mening dat degene die de subsidie verstrekt ook daarover de beslissing neemt. Het feit, dat vervolgens bij de gemeente aangeklopt moet worden voor de vergunningverlening druist echter wel in tegen de één-loket gedachte. Hoe denkt de staatssecretaris daarover?

De leden van de VVD-fractie hebben bij de plenaire behandeling al vraagtekens gezet bij de klantvriendelijkheid van de regelingen en gevraagd naar de rol van gemeenten en provincies bij de procedures. De staatssecretaris heeft de rol van gemeenten en provincies tijdens deze behandeling uiteengezet en verwees daarbij naar het overleg dat zij met de VNG voert. De brief die de VNG de Kamer op 8 september 2005 deed toekomen, bevat echter een aantal wijzigingsvoorstellen met betrekking tot het Brim. Overeenstemming met de VNG is kennelijk niet bereikt. Graag vernemen deze leden van de staatssecretaris hoe het overleg met de VNG inzake de rijkssubsidiëring van monumenten verloopt en op welke punten (nog) geen overeenstemming is bereikt. Datzelfde zouden deze leden graag van de staatssecretaris weten met betrekking tot het overleg met het Interprovinciaal Overleg (IPO).

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de VNG de stelling van de regering, dat er in geval van vergunningverlening geen sprake is van instandhouding, maar van restauratie en dat er dus geen beroep op de Brim zal worden gedaan, niet geheel deelt. Volgens de VNG vallen kleine(re) restauraties wél onder het Brim en is voor veel onderhoudszaken (vervanging) wel degelijk een vergunning van de gemeente vereist. Het grijze gebied tussen instandhouding en restauratie zal daardoor veel groter zijn dan de staatssecretaris aangeeft. Er zal in heel veel gevallen bij instandhouding ook sprake zijn van restauratie. De leden van deze fractie vragen of de staatssecretaris deze zienswijze deelt? Zo neen, kan zij toelichten waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor de te voorziene overlap tussen de werkzaamheden van de gemeente en van de Rijksdienst voor de monumentenzorg (RDMZ) in de nieuwe regeling en hoe kan er voor worden gezorgd dat de verantwoordelijkheden van RDMZ en gemeente inderdaad goed gescheiden blijven, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat er regelmatig overleg is geweest tussen de staatssecretaris en de VNG over de afstemming van de beoogde rollen van het rijk (subsidiëring) en de gemeenten (vergunningverlening) ten aanzien van de rijksmonumenten. Zij merken op dat de staatssecretaris spreekt van constructief overleg, terwijl de VNG de indruk doet ontstaan allerminst tevreden te zijn over de beoogde rol van de gemeenten. De leden van de SGP-fractie vragen daarom naar de uitkomsten van de in de brief van 11 juli jl. aangekondigde nadere overleggen tussen de regering en de VNG. In hoeverre is er sprake van overeenstemming en wat betekent dat concreet voor de rollen van respectievelijk het rijk, de gemeenten en de eigenaren dan wel beheerders van monumenten? Hoe staat de staatssecretaris ten opzichte van de door de VNG bepleite één-loketgedachte?

6. Restauratieachterstand

De leden van de CDA-fractie constateren dat volgens de modelmatige herberekening blijkt dat de omvang van de nog benodigde subsidiemiddelen om de restauratieachterstand weg te werken € 234 mln. bedraagt. Kan de staatssecretaris aangeven op welke wijze en op grond van welk tijdpad zij deze achterstand denkt weg te werken. Overigens concluderen enkele grote gemeenten dat de restauratie-achterstand rond € 830 mln. moet bedragen. Hoe verklaart de staatssecretaris dit enorme verschil van inzicht, en wat zijn de consequenties voor het monumentenbeleid als de gemeenten (deels) gelijk hebben?

Is het waar dat – mochten er voor 2006 extra middelen beschikbaar komen voor het wegwerken van de restauratieachterstanden – dit zal gebeuren via het zogenoemde «achterstandsartikel» dat nog aan het Brim moet worden toegevoegd? Bovengenoemde leden vrezen dat met deze vormgeving bepaalde monumenten – vooral die monumenten die nog niet aan de beurt zijn om in te stromen zoals de kerken – tussen de wal en het schip terecht komen. Ligt het niet meer voor de hand om uit dit bedrag een concreet bedrag af te zonderen ten behoeve van de «oude» subsidieregelingen voor nog niet in het Brim ingestroomde categorieën, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de restauratieachterstanden op dit moment beheersbaar zijn? In feite heeft de Kamer door het kamerbreed aannemen van de motie van het lid Van Vroonhoven-Kok c.s. uitgesproken, dat het nieuwe beleid, zijnde de Brim, slechts mag ingaan, als aan deze voorwaarde is voldaan.

Deze leden willen graag volledig geïnformeerd worden over het juiste bedrag van de restauratieachterstanden. Op dit moment circuleren er vele getallen.

Is de achterstand veel groter dan tot nu toe wordt aangenomen, zo vragen deze leden. De VNG, IPO en de stichting Nationaal Contact Monumenten (NCM) zijn blijkbaar deze mening toegedaan. Bovendien zouden deze leden het zeer op prijs stellen, als er opening van zaken wordt gegeven over de besteding van de extra € 100 mln. voor monumenten in de miljoenennota. Gaat dit geld helemaal op aan de kanjermonumenten, of worden er we meer monumenten klaargestoomd voor de Brim? Waar wordt vervolgens de prioriteit gelegd? Wie het eerst komt, het eerst maalt? Of is diegene die het meeste achterstand heeft het eerst aan de beurt? Deze leden vragen de staatssecretaris om een antwoord met onderbouwing.

De leden van de VVD-fractie hebben ook enkele vragen over de restauratieachterstanden. De beheersbaarheid van deze achterstanden geldt als belangrijke voorwaarde voor de verschuiving van restauratie naar instandhouding van de monumenten. Uit een steekproef die is uitgevoerd door de gemeenten Maastricht, 's-Hertogenbosch, Deventer en Haarlem ontstaat het beeld dat de restauratieachterstanden hoger zijn dan door de staatssecretaris becijferd1. Is de staatssecretaris op de hoogte van de uitkomsten van deze steekproef? Acht de staatssecretaris de uitvoering van de motie Van Vroonhoven-Kok onder de huidige meerjarige begroting mogelijk?

Tot slot vragen deze leden de staatssecretaris of zij extra middelen uit zal trekken om de restauratieachterstand terug te brengen, zoals op pagina 7 van de brief als mogelijkheid wordt genoemd.

De leden van de SP-fractie merken op dat in het debat op 17 mei jl. de staatssecretaris stelde dat bij de invoering van het nieuwe stelsel wordt uitgegaan van een volledig ingehaalde restauratieachterstand. Feit is dat dit niet het geval zal zijn. De staatssecretaris spreekt in haar brief van 11 juli 2005 van een restauratie achterstand van € 234 mln. Extra middelen die vrij zullen komen, zo stelt de staatssecretaris, zullen via een aparte regeling in het Brim als subsidie beschikbaar worden gesteld. Daarbij worden de percentages van het Brrm als uitgangspunt genomen. Uit een brief van de wethouders monumentenzorg van een aantal gemeenten, waaronder Maastricht2, blijkt dat er onder alleen al twintig gemeenten een restauratie achterstand is van € 285 mln. Wanneer deze gegevens worden opgehoogd tot een landelijk beeld blijkt dat er sprake is van een restauratie achterstand tussen de € 690 mln. en € 830 mln.

Naar aanleiding van deze brief en de gegevens verstrekt door de staatssecretaris hebben bovengenoemde leden een aantal vragen aan de staatssecretaris. Hoeveel extra middelen zullen er voor het komend begrotingsjaar beschikbaar worden gesteld voor het wegwerken van de restauratie achterstand? Hoeveel extra middelen zullen beschikbaar worden gesteld voor restauraties die niet onder de kanjerregeling vallen? Hoe verhoudt de geraamde restauratie achterstand van € 234 mln. zich ten opzichte van de achterstand van twintig gemeenten van € 285 mln.? Kan de staatssecretaris uiteenzetten op grond waarvan dit opmerkelijke verschil is ontstaan?

Deelt de staatssecretaris de visie van deze leden dat het, voor een succesvolle overgang naar een instandhoudingsbeleid, van essentieel belang is dat de reële, financiële restauratie achterstand op korte termijn wordt weggewerkt, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat eind 2005 een steekproef zal worden uitgevoerd over de invloed van de reguliere en eventuele extra middelen op de algehele toestand van gebouwde monumenten. Deze leden vragen of de overgangsbepaling, zoals de staatssecretaris voornemens is in het besluit op te nemen, op de uitkomsten van deze steekproef wordt gebaseerd? Wat betekent dit voor het bedrag van € 234 miljoen aan subsidiebehoefte, zoals die op dit moment bekend is, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie merken op dat tijdens het debat over de wijziging van de Monumentenweg 1988 inzake de rol van het provinciaal bestuur en het gemeentebestuur bij de rijkssubsidiëring van beschermde monumenten alsmede het wijzigen van de voorhangbepaling van artikel 34 op 17 mei jl. de staatssecretaris nadrukkelijk heeft uitgesproken dat het nu voorliggende ontwerpbesluit alleen zinvol kan functioneren als er geen sprake is van restauratieachterstand. Deze leden stellen vast dat verreweg de meeste monumenten derhalve moeiteloos kunnen overgaan naar de nieuwe systematiek. Tevens stellen zij vast dit voor een beperkt, maar substantieel aantal monumenten problematisch is. In het genoemde debat heeft de staatssecretaris de ambitie uitgesproken dat de bestaande restauratieachterstand, die (op basis van een reeds gedateerde inventarisatie!) geraamd wordt op € 234 mln. tussen nu en 2010 moet zijn weggewerkt. De leden van deze fractie maken zich zorgen over de realisering van deze ambitie. Zij zijn van mening dat het onderhavige besluit slechts zinvol in werking kan treden als er ook daadwerkelijk zicht is op het binnen afzienbare tijd wegwerken van de bestaande restauratieachterstand. Zij vragen de staatssecretaris daarom een meer concrete invulling en een realistisch perspectief op het verwerkelijken van de gestelde ambitie te geven. In het debat van 17 mei jl. zei de staatssecretaris dat het eerder de vraag is wanneer het gebeurt dan of het gebeurt. De leden van deze fractie gaan er dus vanuit dat het gebeurt en vragen nu ook om een nadere duiding van het wanneer. Zij gaan er vanuit dat de middelen ter bestrijding van de restauratieachterstand op een objectieve manier en afhankelijk van de behoefte zullen worden verdeeld over de verschillende categorieën (al of niet reeds ingestroomd in het Brim).

Bovengenoemde leden stellen vast dat er onder de bestaande regelgeving blijkbaar een restauratieachterstand heeft kunnen ontstaan. Slechts forse incidentele impulsen hebben deze achterstand weer enigszins kunnen indammen. Zij vragen de staatssecretaris daarom aannemelijk te maken dat het bestaande budget desalniettemin toereikend is om de instandhouding van alle erkende monumenten adequaat vorm te geven. Slechts dan is een budgettair neutrale overstap van de Brrm en de Brom naar de Brim naar hun mening opportuun (uiteraard behoudens het wegwerken van de bestaande restauratieachterstand).

7. Voorhang

De leden van de PvdA zijn tevreden over de wijziging van de voorhangprocedure.

8. Overig

De leden van de CDA-fractie maken zich, meer in het algemeen, zorgen over de onduidelijke communicatie van het Rijk naar burger toe inzake subsidietoekenning. Zo bestaat er veel verwarring over het punt dat het vaststellen van de subsidiabele kosten niet automatisch betekent dat men ook récht heeft op subsidie. Bij veel monumenteigenaren wordt met de schriftelijke vaststelling van de subsidiabele kosten de indruk gewekt dat de subsidie zelf niet meer ter discussie staat, met soms akelige financiële consequenties tot gevolg. Heeft de staatssecretaris al actie ondernomen om de communicatie over subsidieverlening naar burgers toe te verduidelijken. Zo neen, gaat dat nog gebeuren?

Tenslotte onderschrijven genoemde leden de oproep van NCM dat het beleid van de staatssecretaris erop gericht moet zijn het werk van de vele organisaties die actief zijn op het monumentenbeleid zo goed mogelijk te ondersteunen en te stimuleren. Hun creativiteit, vrijwillige inzet en financiële inspanningen leveren een grote bijdrage aan de instandhouding van de monumenten in ons land.

De leden van de PvdA vragen aandacht voor het aantrekken en opleiden van jong personeel. Er is behoefte aan gespecialiseerde vakkrachten. Kan op dit moment voldaan worden aan de vraag? Hoe is dat in de toekomst, als de achterstanden in de restauratie ingehaald moeten worden en er jaarlijks onderhoud gepleegd moet worden? Gaat de staatssecretaris op dit thema nog actie ondernemen, zo vragen deze leden.

B. ONTWERP-BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

1. Artikelsgewijs

Artikel 5

De leden van de PvdA-fractie vragen of de vastgestelde plafonds subsidiabele kosten in de komende jaren nog verhoogd worden als op grond van de ingediende aanvragen blijkt, dat ze te laag zijn ingeschat voor bepaalde objecten.

Ook de leden van de SP-fractie vragen zich of deze subsidiabele plafonds, vastgesteld door de staatssecretaris, de komende jaren kunnen worden verhoogd wanneer blijkt dat de plafonds in werkelijkheid niet voor alle objecten hoog genoeg zijn.

De leden van de SGP-fractie gaan er vanuit dat de restauratiebehoefte onder de nieuwe regelgeving aanzienlijk zal afnemen, maar niet geheel zal verdwijnen. In dat geval vragen zij ook zich af of de vastgestelde subsidieplafonds reëel zijn. Deze plafonds zijn er immers juist op gericht om meer grootscheepse restauraties te voorkomen. Wat betekent dat dan voor de (in hoeveelheid wellicht beperkte) situaties dat ingrijpende restauratie na verloop van tijd toch noodzakelijk blijkt, zo vragen deze leden.

Artikel 11

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat één van de uitgangspunten van het nieuwe Brim-stelsel is dat het fors minder administratieve lasten voor burger en organisaties moet opleveren dan het huidige stelsel. Zij vragen in dat verband naar de uitwerking van artikel 11 van het Brim? Hierin wordt aangegeven dat de subsidieaanvraag vergezeld moet gaan van een instandhoudingsplan per beschermd monument, een bouwkundig inspectierapport per beschermd monument dat niet ouder is dan twee jaar en andere in het formulier aangegeven bescheiden. Deze leden vragen de staatssecretaris inzicht te geven in de verhouding tussen de administratieve lasten voor monumenteigenaren, die met artikel 11 en de daaropvolgende artikelen gemoeid zijn en het drempelbedrag van€ 1200?

Artikel 14

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de staatssecretaris hecht aan een vorm van matching, maar zij hebben zorgen over het feit dat dit al van te voren zwart op wit dient te staan. Deelt de staatssecretaris de vrees dat in de praktijk deze voorwaarde wel eens onuitvoerbaar zou kunnen blijken, aangezien andere geldschieters juist dezelfde voorwaarde stellen ten aanzien van de subsidieverlening door het Rijk, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat «naar genoegen van de minister» in artikel 14 betekent? Kan volstaan worden met een intentieverklaring van de eigenaar, dat hij alles in het werk zal stellen om aanvullende financiering te vinden? Immers veel donateurs, sponsoren en de lagere overheden komen pas over de brug als het Rijk eerst subsidie toezegt.

De leden van de SP-fractie zijn ook van mening dat de staatssecretaris in artikel 14 een eis stelt die mogelijk remmend kan werken op een succesvol beleid. Door van de subsidieaanvrager te eisen allereerst de overige financiering rond te hebben, doet de staatssecretaris naar mening van deze leden geen recht aan de werkelijkheid, waarin juist de subsidie van de overheid van essentieel belang kan zijn om andere geldschieters te overtuigen. Zij vragen de staatssecretaris te overwegen om de subsidie ook beschikbaar te stellen wanneer de overige financiering nog contractueel dient te worden vastgelegd.

Ook de leden van de SGP-fractie merken op dat in het voorliggende ontwerpbesluit als voorwaarde voor subsidiëring wordt gesteld dat het eigen aandeel reeds beschikbaar moet zijn of door derden zwart op wit moet zijn toegezegd. Bovengenoemde leden begrijpen dat derden vaak diezelfde voorwaarde stellen ten aanzien van de subsidiëring door het rijk. Dat leidt tot een onvruchtbare en voor de monumenten zeer onwenselijke situatie. Op welke wijze denkt de staatssecretaris dergelijke patstellingen te kunnen voorkomen?

Artikel 18–20

De leden van de CDA-fractie vragen de staatssecretaris op grond van welke criteria de subsidiepercentages per categorie zijn vastgesteld? Waarom geldt voor kerken een subsidiepercentage van 65%, terwijl voor molens dit percentage op 60% is vastgelegd?

Ook de leden van de SGP-fractie stellen vast dat de subsidiepercentages voor molenorganisaties in de nieuwe regeling in tegenstelling tot voorheen lager uitvallen dan de subsidiepercentages voor kerkgebouwen. Gezien de situatie van de molens in ons land zien zij voor verlaging van het subsidiepercentage geen enkele reden. Zij vragen daarom de regering naar de achtergrond hiervan.

De leden van deze fractie vragen een reactie van de staatssecretaris op de aan deze leden gedane en voor de hand liggende suggestie om monumentale woonhuizen in eigendom van kerken of parochies qua status gelijk te stellen aan boerderijen met een agrarische functie.

Artikel 37

De leden van de CDA-fractie constateren dat de mogelijkheid tot clustering een groot winstpunt is, waardoor een organisatie voor monumentenbehoud het budget evenwichtig kan verdelen over zijn monumentenbestand. Dit komt de efficiency ten goede. Klopt het dat een organisatie minimaal twintig monumenten in eigendom moet hebben? Waarom wordt zo rigide vastgehouden aan dat getal? Daardoor vallen veel organisaties buiten de boot, terwijl eenzelfde efficiency-slag ook bij wat kleinere organisaties gemaakt kan worden. Voorts vragen deze leden zich af of organisaties die in aanmerking komen voor clustering en die complexen beheren die bestaan uit monumenten van verschillende categorieën als geheel instromen of in onderdelen naar de indeling per categorie? Genoemde leden constateren dat bij clustering wordt uitgegaan van de juridische eigenaar. Zij vragen zich echter af of het niet verstandiger is om het feitelijk beheer als uitgangspunt te nemen. Zou de mogelijkheid van clustering niet moeten afhangen van het feit of een organisatie kan aantonen verantwoordelijk te zijn voor het feitelijk beheer van een monument (duurzame instandhouding, onderhoud, restauratie etc.), zo vragen deze leden. Ook binnen de regelingen van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit wordt dit uitgangspunt immers gehanteerd.

Ten aanzien van de clustering van monumenten vragen de leden van de SGP-fractie of het echt nodig is om vast te houden aan de voorwaarde van eigendom. Zij stellen vast dat het daarom bijvoorbeeld in de categorie kerken vrijwel onmogelijk wordt om tot clustering te komen. De aan het woord zijnde leden gaan ervan uit dat ook de regering dat een onwenselijke situatie vindt. Daarom vragen zij of het mogelijk is om op een of andere manier het beheer in plaats van de eigendom van een monument als criterium te stellen.

Artikel 39

De leden van de SP-fractie zijn verbaasd over het feit dat de staatssecretaris niet meer duidelijkheid geeft over het verdeelmechanisme van de subsidieverdeling met betrekking tot de overgangsregeling grootschalige restauraties. Kan de staatssecretaris hier meer duidelijkheid over geven, zo vragen deze leden.

II REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

1. Algemeen

Bij brief van 11 juli 2005 zond ik u het ontwerp-besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim). De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de reacties van de fracties van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

2. Uitgangspunten

De leden van de CDA-fractie vroegen of de staatssecretaris kan garanderen dat een grote groep monumenten niet tot verval is gedoemd door de invoering van het Brim.

De regering doet er alles aan om de restauratieachterstand per 2010 te hebben teruggebracht tot een aanvaardbare werkvoorraad. Daarvoor is dit jaar uit de zogenaamde FES-middelen € 100 miljoen beschikbaar gesteld. De restauratieachterstand is modelmatig berekend op € 234 miljoen. In de eerste helft van 2006 zijn de resultaten van het onderzoek naar de omvang van de restauratieachterstand van de regering bekend en daarmee een nauwkeurige inschatting van de werkelijke subsidiebehoefte.

In het Brim wordt een artikel opgenomen op grond waarvan restauraties uit de achterstand uitgevoerd kunnen worden. Dit neemt niet weg dat de regering nooit garanties kan geven dat monumenten niet in verval raken. Immers, naast de subsidies zullen er nog aanmerkelijke eigen bijdragen van eigenaren nodig zijn voor het wegwerken van de restauratieachterstand.

De leden van de CDA-fractie vroegen om een reactie op de dereguleringsvoorstellen uit de VNG-notitie «Meer doen, meer geld, minder regels».

Op p. 2 van de VNG-notitie worden in een negental bullets voorstellen gedaan. De regering zal bij de beantwoording van de vragen in paragraaf 5 (Rol gemeenten en provincies) op de voorstellen van de VNG reageren.

De leden van de CDA-fractie vroegen of het niet logischer was geweest om eerst de monumenten te laten instromen die geen restauratieachterstand hebben, ongeacht de categorie waaronder zij vallen.

Het is onmogelijk om de te verwachten hoeveelheid subsidieaanvragen voor objecten zonder restauratieachterstand te honoreren zonder ieder jaar een grote hoeveelheid subsidieverzoeken af te moeten wijzen. Immers, volgens voorgesteld criterium van restauratieachterstand kunnen alle objecten die voldoen aan het criterium, een aanvraag indienen en de totale behoefte is modelmatig begroot op 6 maal het jaarbudget van het Brim.

Door het hanteren van maximumbedragen in het Brim, die zijn gebaseerd op de kosten voor onderhoud en partieel herstel, zullen aanvragen die tot de restauratieachterstand behoren niet snel gebruik maken van het Brim. Voor objecten die tot de restauratieachterstand worden gerekend kan uiteraard wel subsidie worden aangevraagd, maar men moet dan genoegen nemen met subsidie gebaseerd op het maximum en men zal het deel dat niet gedekt wordt door subsidie uit eigen middelen moeten aanvullen.

Het instroommodel, dat is gebaseerd op categorieën met urgentie, oftewel de kans op vervolgschade, is een goede manier om groeiende subsidiebehoefte te beperken. Categorieën met de grootste urgentie stromen het eerst in.

De leden van de CDA-fractie vroegen wanneer de staatssecretaris verwacht de wijze bekend te maken waarop tegemoet gekomen wordt aan de wensen van de stadsherstelorganisaties.

Het artikel dat subsidie regelt voor objecten die tot de restauratieachterstand gerekend moeten worden zal in het Brim worden opgenomen.

De leden van de Pvda-fractie vroegen wat de overwegingen waren achter de volgorde van instroming in het Brim.

De regering verwijst naar het hiervoor gegeven antwoord op een vergelijkbare vraag, gesteld door de leden van de CDA-fractie.

De leden van de Pvda-fractie vroegen wat de overwegingen waren om tot de in de brief vastgestelde subsidiepercentages te komen en waarom er verschillen optreden in vergelijking met het huidige Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997, het Brrm 1997, en het Besluit rijkssubsidiëring onderhoud monumenten, het Brom.

Er is van het gewogen gemiddelde van de subsidiepercentages van het Brrm 1997 en het Brom uitgegaan om tot de in de brief vastgestelde subsidiepercentages te komen. De verschillen in percentages in het Brimten opzichte van het Brrm 1997 en Brom zijn het resultaat van ditzelfde gewogen gemiddelde.

De leden van de PvdA-fractie merkten op dat er verschil gemaakt wordt tussen molens en kerkgebouwen voor wat betreft het subsidiepercentage, terwijl zij in dezelfde categorie zaten.

Molens en kerkgebouwen zaten niet in dezelfde categorie. Voor kerken was het in het Brom mogelijk om meerjaren-onderhoudsplannen op te stellen waarvoor geen jaarlijks maximum was vastgesteld. Voor molens was het in het Brom alleen mogelijk jaarlijks onderhoud uit te voeren waarvoor een jaarlijks maximum was vastgesteld.

De leden van de Pvda-fractie vroegen of het mogelijk is dat er voor non-profit instellingen zoals stadsherstellen een eenvoudige subsidieregeling kan komen, die het hen mogelijk maakt hun prima werk voort te zetten.

Zoals hiervoor reeds opgemerkt zal in het Brim een artikel worden opgenomen dat een grondslag biedt voor subsidieaanvragen waardoor restauraties uit de achterstand weggewerkt kunnen worden. Dit artikel zal bij beschikbaar budget van kracht zijn. Er zal daarnaast geen extra regeling voor restauraties komen. Zodra de restauratieachterstand is weggewerkt, is de noodzaak voor het werk van de non-profit organisaties er niet meer, anders dan wellicht de beherende werkzaamheden waar het reguliere Brim voor is opgezet.

Staat het organisaties die complexen beheren vrij, zo vroegen de leden van de Pvda-fractie, te kiezen óf voor instromen als geheel óf in onderdelen naar de indeling per categorie.

Organisaties die complexen slechts beheren komen niet voor Brim subsidie in aanmerking. Slechts eigenaren of zakelijk rechthebbenden kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Eigenaren van complexen zullen, wat het instroommodel betreft, niet anders behandeld worden dan eigenaren van zelfstandige enkelvoudige objecten. Dat betekent dat voor elk object binnen een complex pas een subsidieverzoek kan worden ingediend zodra de categorie waartoe het behoort, is ingestroomd. Er wordt geen keuze geboden.

De leden van de Pvda-fractie vroegen of de staatssecretaris bereid is om aan gemeenten met veel monumenten in eigendom de mogelijkheid te geven om gecombineerde instandhoudingsplannen te maken.

Gemeenten kunnen nooit als organisaties voor monumentenbehoud worden aangewezen omdat alleen een privaatrechtelijk rechtspersoon die zonder winstoogmerk in hoofdzaak het instandhouden van beschermde monumenten ten doel heeft, hiervoor in aanmerking komen. Gemeenten zouden hun bezit wel aan een stichting kunnen overdragen die aan de criteria voor aangewezen organisaties voldoet.

De leden van de Pvda-fractie wilden graag dat de situatie rondom monumentaal groen nader wordt toegelicht.

Het subsidiebudget voor het Brim zal vooralsnog bestaan uit de subsidiebudgetten van het Brrm 1997 en het Brom. Monumentaal groen is in beide bestaande regelingen niet subsidiabel. Aangezien het Brim een combinatie is van Brrm 1997 en Brom, zal groen ook in het Brim niet subsidiabel zijn. Zodra er aanvullende middelen beschikbaar komen die specifiek voor monumentaal groen kunnen worden ingezet, zal monumentaal groen subsidiabel gesteld kunnen worden.

De leden van de Pvda-fractie wilden graag weten wat de overweging is achter de 30% subsidie voor de decentrale overheden die rijksmonumenten in bezit hebben. Loont afstoten aan particulieren, zo vroegen zij.

Het subsidiepercentage van 30% voor monumenten in het bezit van decentrale overheden is gebaseerd op het gewogen gemiddelde van de subsidiepercentages uit het Brrm 1997 en het Brom. Voor onderhoud kregen decentrale overheden, met uitzondering van molens, geen Brom-subsidie. Voor restauratie kregen decentrale overheden vaak 50–70% Brrm 1997-subsidie. Aangezien de component onderhoud in het Brim zwaar meeweegt komt het gewogen gemiddelde uit op 30%.

De verwachting is niet dat decentrale overheden hun bezit aan particulieren zullen afstoten op grond van de het subsidiepercentage als de monumenten in een goede tot redelijke technische staat verkeren. Het Brim zal een aanzienlijke verbetering zijn ten opzichte van het huidige Brrm 1997 en Brom. Bezittingen die tot de restauratieachterstand gerekend moeten worden kunnen inderdaad afgestoten worden aan particulieren of organisaties voor monumentenbehoud. De laatste categorie eigenaren is vaak zelfs aan te bevelen.

De leden van de SP-fractie vroegen hoe in de nieuwe regeling omgegaan zal worden met nieuwe monumenten.

Er zal ook voor deze monumenten geen onderscheid worden gemaakt tussen onderhoud en restauratie, dus ook zij kunnen aanspraak maken op Brim-subsidie. De selectie van nieuwe monumenten, afkomstig uit de wederopbouwperiode, zal plaatsvinden op basis van criteria zoals bijzonderheid, uniciteit, maar ook op basis van gaafheid. Vooral dat laatste zal nauw samenhangen met de technische staat en daarmee de restauratiebehoefte van deze monumenten.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen om een toelichting op de passage uit de toelichting op het ontwerpbesluit, waarin wordt gesteld dat «de afname van de financiële ondersteuning aan eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie ten laste van de rijksbegroting naar verwachting ongeveer gelijk zal zijn aan het hogere budgettaire beslag van de subsidies aan eigenaren van overige monumenten».

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of de staatssecretaris een budgetverschuiving verwacht en zo ja, kan zij een schatting geven van de negatieve financiële gevolgen voor eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie.

Financiële ondersteuning van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie komt ten laste van het NRF en niet meer ten laste van de rijksbegroting. Er is dus geen sprake van een budgetverschuiving maar er is een sprake van een andere financieringswijze, die niet ten koste gaat van eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie.

3. Tijdpad Brim

De regering hoopt met de leden van de PvdA-fractie dat het tijdpad gehaald gaat worden. De regering gaat ervan uit dat dit mogelijk is.

4. Financiering Brim

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de regering denkt om te gaan met de te verstrekken subsidies als blijkt dat meer subsidie wordt aangevraagd dan het beschikbare subsidiebudget van € 46 miljoen. Tevens vroegen zij of er al iets bekend is over een nieuw verdeelmechanisme.

Eigenaren die een aanvraag doen voor instandhoudingsubsidie worden behandeld volgens het principe wie het eerst komt, het eerst maalt. Een nieuw verdeelmechanisme is dus niet nodig. Mochten er onverhoopt meer subsidieaanvragen worden ingediend dan gehonoreerd kunnen worden omdat het budget uitgeput is, dan zullen aanvragen afgewezen moeten worden. Deze eigenaren kunnen overigens het jaar daarop gewoon weer een aanvraag indienen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering een onderbouwing kan geven van het realiteitsgehalte van de onderhoudsbudgetten. Zijn deze louter afgestemd op de huidige beschikbare budgetten, zo vroegen zij.

De instandhoudingbudgetten (dit zijn overigens géén onderhoudsbudgetten!) zijn inderdaad gebaseerd op een optelling van de huidige beschikbare budgetten van het Brom (onderhoudsbudgetten) en het Brrm 1997 (restauratiebudgetten). De berekeningen van de RDMZ en het Nationaal Restauratiefonds (NRF) geven aan dat, met inachtneming van enkele onzekerheden (hoeveelheden aanvragen, hoogte van de aanvragen) het Brim alle subsidieaanvragen kan bedienen. Voor de genoemde onzekerheden is in de berekeningen een – naar de mening van de regering – voldoende hoge veiligheidsmarge aangehouden.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of afdoende in het Brim is geregeld dat inmiddels uitgevoerde en afgerekende restauraties, waarvoor tot 2011 in de gemeentelijke budgetten geen subsidiegelden beschikbaar zijn, op de juiste manier afgewikkeld worden.

Het Brim zal geen oplossing bieden voor het subsidiëren van restauratiewerkzaamheden die reeds uitgevoerd zijn. De eigenaar heeft immers willens en wetens het risico genomen dat er mogelijk geen subsidie verstrekt zal worden, indien het nog toe te kennen Brrm 1997-subsidiebudget voor het jaar 2011 ontoereikend blijkt te zijn.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de nog niet in het Brim instromende organisaties van 2006 tot 2011 voldoende gesubsidieerd kunnen worden in het kader van Brom.

Of sprake is van een organisatie, privaatrechtelijk rechtspersoon of natuurlijk rechtspersoon, is voor de toepassing van het Brom niet relevant. Een eigenaar kan op basis van het Brom subsidie aanvragen indien het Brom aangeeft van toepassing te zijn op de categorie waartoe het object behoort.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de kanjermonumenten ook instromen in het Brim.

De kanjermonumenten stromen inderdaad ook in het Brim in. Voor (een deel van de) kanjermonumenten en voor mogelijk andere grote objecten zal de regering een apart artikel in het Brim opnemen. Dat artikel bevat een voorziening voor grote Brim-objecten, objecten die met de geldende maximale subsidiabele kosten niet uit de voeten kunnen. Deze grote Brim-objecten kunnen aanspraak maken op een hoger maximaal subsidiabel bedrag (vooralsnog tussen de € 700 000,– en € 1 miljoen).

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of het niet belangrijk is om vóór de invoering van het Brim duidelijkheid te hebben over de haalbaarheid van de extra middelen voor het wegwerken van de restauratieachterstand. Ook vroegen deze leden naar de vormgeving van de aparte voorziening en binnen welke termijn de regering denkt uitsluitsel te kunnen geven over de extra middelen.

Een deel van de extra middelen, te weten € 100 miljoen, is al beschikbaar gesteld door de regering. De extra gelden wordt verstrekt op basis van een in het Brim op te nemen artikel op basis waarvan monumenteigenaren een aanvraag kunnen indienen om restauraties uit de achterstand uit te kunnen voeren, het zogenoemde restauratieachterstandartikel. Middels een tendersysteem en op basis van nadere criteria zullen deze extra middelen verdeeld worden.

Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek van de regering naar de restauratieachterstand zal, in samenhang met het advies van de Raad voor Cultuur over het selectiebeleid, de regering zich inspannen om de resterende middelen voor het wegwerken van de restauratieachterstand beschikbaar te stelen. De regering zal haar uiterste best doen om dit snel, maar uiterlijk voor 2010, geregeld te hebben.

5. Rol gemeente en provincie

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom is gekozen voor een vrijblijvende vorm wat betreft de rol van gemeente en provincie. Hoe wil de staatssecretaris bewerkstelligen dat er ook daadwerkelijk contact wordt opgenomen, en had het niet meer voor de hand gelegen om het initiatief bij de gemeenten te leggen, zo vroegen deze leden.

Allereerst merkt de regering op dat de staatssecretaris niet heeft gezegd dat de gemeenten een belangrijke rol spelen in het stelsel van de subsidieverlening, maar in het stelsel van de monumentenzorg. De eigenaar van een monument heeft te maken met twee procedures: het aanvragen van een subsidie en het aanvragen van een monumentenvergunning. In het eerste geval is het de rijksoverheid die een besluit neemt over de aanvraag. In het tweede geval is de gemeente het bevoegd gezag. Iedere eigenaar, of die nu wel of niet subsidie vraagt, behoort te weten dat voor het wijzigen en herstellen van een beschermd monument een vergunning nodig is (zie de artikelen 11 en verder van de Monumentenwet 1988). Het is aan de gemeente om te beoordelen of een ingreep inderdaad vergunningplichtig is. Dat verschilt per gemeente. Ook de termijn van afhandeling van de vergunning verschilt per gemeente en kan maximaal zes maanden bedragen of soms in bijzondere gevallen nog eens verlengd worden. De regering stelt het belang van de eigenaar centraal en wil deze binnen 13 weken kunnen berichten over de subsidie. Daarom verleent de RDMZ een beschikking waarin de eigenaar op zijn/haar plichten wordt gewezen, waaronder de (bekende) verplichting van de eigenaar om zonodig een vergunning aan te vragen. De gemeenten krijgen bovendien een afschrift van de beschikking en het staat hen vrij de eigenaar te benaderen. Het gaat hierbij overigens met name om monumenten zoals kerken, molens en kastelen. De eigenaren van deze objecten hebben meestal eerder met subsidies of vergunningen te maken gehad en zijn over het algemeen goed op de hoogte van de regels in de monumentenzorg.

De leden van de PvdA-fractie verzochten de rol van de provincie in het Brim nader geëxpliciteerd te zien.

De regering merkt hierover op dat de provincie in het Brim geen rol heeft.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de staatssecretaris denkt over het feit dat de eigenaar voor subsidie bij het rijk en voor vergunning bij de gemeente aanklopt, hetgeen zou indruisen tegen de één-loket-gedachte.

Deze leden schetsen het proces correct. Het rijk neemt binnen 13 weken een besluit over de subsidie. Indien de aanvraag bij de gemeente zou worden ingediend, kan het rijk niet instaan voor afhandeling binnen 13 weken. Die termijn gaat immers pas lopen nadat de gemeente de aanvraag naar de RDMZ heeft doorgezonden en deze daar is geregistreerd. Gelet op de grote verschillen in behandeling tussen de gemeenten, is de meest zekere kans op gelijke behandeling van de aanvragers gelegen in het indienen bij het rijk. De aanvragen worden immers in volgorde van binnenkomst behandeld. Inderdaad staat dit op gespannen voet met één-loket-gedachte, echter de verschillen tussen gemeenten zijn zo groot dat er in feite ruim 400 loketten zijn. De regering acht het gewenst dat monumenteigenaren zo snel mogelijk inzicht krijgen in de financiële mogelijkheden. Met de Brim-subsidies moeten immers vooral monumenten met een zwakker economisch draagvlak (kerken, kastelen, molens) worden bediend. Financiële zekerheden moeten daarom snel en efficiënt worden gegeven.

De leden van de VVD-fractie en SGP-fractie vroegen hoe het overleg met de VNG betreffende de rijkssubsidiering van monumenten verloopt en op welke punten nog geen overeenstemming is bereikt.

Het overleg met de VNG is in zoverre constructief geweest dat er geen discussie is over de principes van de Brim maar nog wel over de restauratieachterstand en het loket. Rijk en VNG hebben een gezamenlijke analyse gemaakt van de verschillende stappen en mogelijkheden om de vergunningaanvraag en de subsidieaanvraag te stroomlijnen. Voor de regering was de VNG-wens om, voorafgaand aan de subsidieaanvraag een vergunning verplicht te stellen niet onbespreekbaar, hoewel dit zou leiden tot verzwaring van administratieve lasten voor de burgers. Voor de VNG was dit echter niet genoeg omdat de subsidieaanvraag bij de gemeente zou moeten worden ingediend. De verschillen van inzicht spitsten zich uiteindelijk toe op de vraag waar de subsidie moet worden aangevraagd, bij het rijk of bij de gemeente. Voor het rijk was belangrijk dat wanneer subsidie zou moeten worden aangevraagd bij de gemeente, het rijk zijn toezegging niet zou kunnen nakomen om binnen 13 weken na indiening een beschikking te geven. Daar komt bij dat dit tot veel onduidelijkheid zou leiden bij de eigenaar. De ene gemeente kan immers wachten met doorsturen tot de vergunning is afgegeven, de ander kan de aanvraag direct doorsturen. De regering houdt eraan vast dat de eigenaar en niet de gemeente centraal staat en dat de eigenaar snel en efficiënt moet kunnen worden bericht over de subsidie. Een volgtijdelijke aanpak waarbij eerst over de vergunning en dan over de subsidie wordt beslist is vanuit het oogpunt van de eigenaar ondoorzichtig en maakt de eigenaar in zijn financiële belang afhankelijk van de handelingssnelheid van de gemeente. Aangezien er tussen gemeenten geen eenheid is in visie op vergunningverlening, snelheid van handelen en kwaliteit van de gemeentelijke afdelingen monumentenzorg, acht de regering dit niet wenselijk.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar het overleg met het IPO.

Op 22 juni 2005 is ambtelijk overleg gevoerd met het IPO. Er zijn over het Brim geen geschilpunten. De zorgen van het IPO richten zich vooral op de vraag welke rol de provincies nog moet vervullen in de monumentenzorg met als onderwerpen: steunpunten, erfgoedhuizen, regionale opleidingsprojecten en culturele planologie.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of de staatssecretaris de zienswijze van de VNG deelt dat er bij instandhouding in veel gevallen sprake zal zijn van restauratie.

De regering is van mening dat een groot deel (de schatting van de RDMZ is 60%) van de instandhoudingplannen uitsluitend betrekking heeft op instandhouding. Deelrestauraties zullen in ca 40% van de aanvragen voorkomen. Wanneer alle instandhoudingplannen in beginsel vergunningplichtig zouden zijn, zou dat leiden tot een grote toename van vergunningen en dus tot veel administratieve lasten. De regering is het dan ook niet eens met die stelling van de VNG. Wel is in de besprekingen met de VNG duidelijk geworden dat gemeenten erg verschillend omgaan met hun vergunningenbeleid. Werkzaamheden die in de ene gemeente wel een vergunning behoeven, zijn in de andere gemeente vergunningvrij. Dat is niet bezwaarlijk omdat het een gevolg is van de 1988 in gang gezette decentralisatie op het terrein van de monumentenzorg. Het betekent wel dat het moeilijk is om een generale uitspraak te doen over de vraag of een instandhoudingplan vergunningplichtig is.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar mogelijke overlap tussen de werkzaamheden van de gemeente en RDMZ in de nieuwe regeling.

Volgens de regering is er geen sprake van overlap maar wel van raakvlakken. De gemeente beoordeelt of een vergunning nodig is voor een instandhoudingplan en of die verleend kan worden. De RDMZ beoordeelt welke werkzaamheden subsidiabel zijn en hoeveel subsidie kan worden verleend. Dat zijn verschillende mogelijkheden om naar een plan te kijken, elk vanuit eigen verantwoordelijkheden en kennis. De rol van de RDMZ in het vergunningentraject is bij wet vastgelegd.

De leden van de SGP-fractie vroegen hoe de staatssecretaris staat tegenover de door het VNG bepleite één-loket-gedachte.

De regering is van mening dat de één-loket-gedachte niet op de praktijk is gestoeld. Zolang er geen eenduidigheid is in het handelen van gemeenten rond vergunningen is er sprake van vele loketten. Dit kan leiden tot rechtsongelijkheid voor eigenaren. De regering acht het wenselijk dat voor de eigenaar op financieel gebied sprake is van één instantie waarmee zaken wordt gedaan. Die instantie is de RDMZ die de middelen beschikbaar stelt, waar gereclameerd kan worden en die de subsidie vaststelt.

Tenslotte reageert de regering op de dereguleringsvoorstellen van de VNG uit de notitie «Meer doen, meer geld, minder regels». De VNG heeft in een negental bullets aanbevelingen gedaan.

Aanbeveling 1: De VNG doet een klemmend beroep op het rijk om de administratieve lasten voor monumenteneigenaren niet te laten toenemen. De voorgenomen afschaffing van de verplichte advisering door de RDMZ is daar een goed voorbeeld van. Het Brim voldoet vooralsnog echter niet aan die wens en moet dus ernstig worden vereenvoudigd.

Reactie: Het Brim is gebaseerd op meerjarige instandhouding. Voor een subsidie voor zes jaar wordt éénmaal een aanvraag ingediend. Dit kan ook digitaal via een klantvriendelijk formulier. Binnen 13 weken weet de eigenaar of subsidie beschikbaar komt. Veel eenvoudiger kan het naar de mening van de regering niet.

Aanbeveling 2: De VNG stelt voor dat het instandhoudingplan (dat bij de gemeente wordt ingediend) slechts bestaat uit: een algemene beschrijving van de werkzaamheden, aanvullende informatie die nodig is voor de beoordeling van vergunningplichtige onderdelen hiervan, en een beperkte hoeveelheid aanvullende informatie voor beoordeling van de subsidieaanvraag zoals een begroting.

Reactie: Voor de vaststelling van de subsidiabele kosten heeft de RDMZ in elk geval nodig: een bouwkundig inspectierapport, een werkomschrijving, een meerjarenbegroting en gegevens van de aanvrager. Daarnaast eventueel tekeningen en foto's, nodig voor beoordeling van vergunningplichtige onderdelen van het instandhoudingsplan. Hoe eenvoudiger de ingreep, hoe minder gegevens aangeleverd hoeven te worden. Dat verschilt niet van het voorstel van de VNG. De redenen waarom de aanvraag niet bij de gemeente kan worden ingediend, heeft de regering hierboven uiteengezet.

Aanbeveling 3: Detailsturing op kwaliteit door het rijk aan de hand van (qua budget beperkte) subsidiestromen, vindt de VNG onwenselijk en onjuist.

Reactie: Het rijk gaat niet via de subsidie op kwaliteit sturen. Kern van het kwaliteitssysteem is de vergunning en hiervoor is de gemeente verantwoordelijk.

Aanbeveling 4: De VNG vindt dat het toezicht van het rijk op de subsidie zich hoofdzakelijk moet beperken tot de rechtmatigheid van de uitgaven. Kwaliteitszorg voor de instandhouding en toezicht liggen primair bij de gemeenten. «Dubbel toezicht op de steiger» is niet wenselijk.

Reactie: Dubbel toezicht wordt door niemand gewenst. Het gaat erom dat overheden elkaars kennis gebruiken zonder dat sprake is van competentiestrijd. De RDMZ neemt altijd contact met de gemeente op wanneer de dienst wil beoordelen of middelen doelmatig worden besteed. Toezicht en handhaving op vergunningplichtige werkzaamheden zijn per definitie aan de gemeente voorbehouden.

Aanbeveling 5: Als de eigenaar rechtstreeks met de RDMZ contact op moet nemen (artikel 27 van het Brim) is de regiefunctie van gemeenten een dode letter. De eigenaar moet contact opnemen met de gemeente die zonodig de RDMZ betrekt als kennisinstituut.

Reactie: Om rechtsgelijkheid voor eigenaren te waarborgen, moeten alle aanvragen centraal worden gedaan. Ook op dit aspect is de regering in het voorgaande uitgebreid ingegaan.

Aanbeveling 6: De bepaling dat subsidie wordt geweigerd indien «werkzaamheden zijn begonnen voordat subsidie is verleend» leidt ertoe dat noodzakelijke reparaties worden uitgesteld tot het moment van subsidieverlening.

Reactie: Het is gebruikelijk dat niet met werkzaamheden mag worden begonnen voordat subsidie is verleend; dit om de noodzaak van subsidie vast te kunnen stellen. Door de toezegging van de regering dat binnen 13 weken over de subsidieaanvraag een besluit wordt genomen, zal het uitstel minimaal zijn: tenzij de vergunningverlening tot grote vertraging leidt.

Aanbeveling 7: De bonus op het afstoten van het gemeentelijk eigendom van rijksmonumenten is een onbedoeld effect dat onwenselijke gevolgen kan hebben. Hieruit mag in ieder geval niet het beeld ontstaan dat monumenten beter af zijn in particuliere handen.

Reactie: De regering herkent het door de VNG geschetste beeld niet. Bij de beantwoording van vragen van de leden van de PvdA-fractie in paragraaf 2 is de regering op dit punt ingegaan.

Aanbeveling 8: De VNG pleit ervoor dat ook aan gemeenten met veel monumenten in eigendom de mogelijkheid geboden wordt om gecombineerde instandhoudingplannen in te dienen.

De regering heeft deze vraag reeds beantwoord in paragraaf 2.

Aanbeveling 9: De VNG vindt dat ook kleine, restaurerende stadsherstelorganisaties voor het Brim in aanmerking moeten kunnen komen.

Reactie: De regering begrijpt deze vraag niet. Ook restaurerende stadsherstelorganisaties komen voor het Brim in aanmerking. Zij zullen echter niet met de systematiek van het reguliere Brim willen werken, aangezien zij aankopen-restaureren-verkopen. Het Brim gaat uit van meerjarige instandhouding wat ook beheer van het monument met zich meebrengt. De vastgestelde maximale bedragen in het Brim zijn ontoereikend om alle werkzaamheden uit te voeren aan monumenten die tot de restauratieachterstand gerekend worden. Restaurerende stadsherstelorganisaties kunnen een beroep doen op het restauratieachterstandartikel dat in het Brim wordt opgenomen.

6. Restauratieachterstand

De leden van de CDA-fractie vroegen zich af op welke wijze en op grond van welk tijdpad de regering denkt de restauratieachterstand van € 234 miljoen weg te werken. Ook de leden van de SGP-fractie vroegen of de regering een meer concrete invulling en een realistisch perspectief kan geven op het verwerkelijken van de gestelde ambities.

De regering heeft bij de verdeling van de FES-gelden € 100 miljoen uitgetrokken voor het wegwerken van de restauratieachterstand. Deze € 100 miljoen wordt vrijwel direct ingezet om een deel van de restauratieachterstand weg te werken. Het bedrag van € 100 miljoen is bijna de helft van het bedrag van € 234 miljoen, dat gebaseerd is op een modelmatige herberekening van onderzoekscijfers uit 2001. Indertijd hebben alle gemeenten een behoefteraming uitgevoerd, welke de basis vormde voor het onderzoek van 2001.

Momenteel is er een gedegen onderzoek gaande naar de actuele stand van zaken van de restauratieachterstand, waarbij in een steekproef door tientallen inspecteurs vele honderden monumenten geïnspecteerd worden. In de eerste helft van 2006 worden de resultaten van dit onderzoek bekend. Aan de hand daarvan zal de regering bezien hoeveel extra incidentele middelen er uitgetrokken moeten worden om de rest van de restauratieachterstand weg te werken. Daarbij zal ook het advies van de Raad voor Cultuur aangaande het selectiebeleid worden betrokken. Het streven van de regering is erop gericht om in 2010 de restauratieachterstand te hebben teruggebracht tot 10% van het monumentenbestand, hetgeen een aanvaardbare werkvoorraad is.

De leden van de CDA-fractie, de PvdA-fractie en de SP-fractie vroegen zich af hoe het mogelijk is dat de restauratieachterstand volgens de VNG € 830 miljoen bedraagt en wat de consequenties zijn voor het geval de VNG – deels – gelijk mocht hebben.

Het monumentenbestand bestaat uit ongeveer 60 000 monumenten. Om de restauratieachterstand te meten is een statistisch goed onderbouwd onderzoek nodig. In het onderzoek van de regering wordt een steekproef genomen met een behoorlijke betrouwbaarheid (95% betrouwbaarheid). Er zullen tussen de 1500 en 2000 monumenten worden geïnspecteerd. Pas dan ontstaat een beeld met een voldoende betrouwbaarheid.

De steekproef die de VNG heeft uitgevoerd is statistisch niet goed onderbouwd. De VNG heeft op basis van ruwe schattingen van gemeenten een bedrag geëxtrapoleerd. Deze onderzoeksmethode is onbetrouwbaar. Mocht echter uit het onderzoek van de regering blijken dat het noodzakelijke bedrag veel hoger is dan € 234 miljoen, dan zal de regering zich nader beraden over het monumentenbeleid.

De leden van de CDA-fractie vroeg of de extra middelen die beschikbaar komen voor het wegwerken van de restauratieachterstand zullen worden verdeeld middels het zogenoemde restauratieachterstandartikel. Zij vroeg zich af of monumenten die nog niet in het Brim zijn ingestroomd daarmee tussen wal en schip vallen.

Het is juist dat de extra middelen voor het wegwerken van de restauratieachterstand zullen worden verdeeld via het zogenoemde restauratieachterstandartikel. Dit artikel staat vanaf de inwerkingtreding van het Brim open voor alle categorieën monumenten (behalve eigenaren van woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie, zij kunnen aanspraak maken op een restauratiehypotheek). De instroomregeling heeft dus geen relatie met het achterstandsartikel en er zullen dus geen monumenten tussen wal en schip vallen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de restauratieachterstanden op dit moment beheersbaar zijn. Ook vroegen deze leden om volledig geïnformeerd te worden over het juiste bedrag van de restauratieachterstanden.

De regering gaat momenteel uit van het bedrag van € 234 miljoen. Zoals bekend is dit bedrag gebaseerd op een modelmatige herberekening. In de eerste helft van 2006 worden de resultaten bekend van het onderzoek van de regering. De regering houdt er rekening mee dat deze uitkomsten hoger kunnen liggen dan de € 234 miljoen, maar verwacht niet dat het in de buurt komt van het bedrag van € 830 miljoen dat door de VNG is genoemd. In die zin is de regering van mening dat de restauratieachterstand beheersbaar is en met een of enkele injecties van extra beschikbaar gestelde middelen weg te werken is.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de extra € 100 miljoen besteed gaat worden. Ook de leden van de SP-fractie vroegen hoeveel extra middelen er beschikbaar worden gesteld voor restauraties die niet onder de kanjerregeling vallen.

De regering zal de Tweede Kamer hier separaat van op de hoogte brengen. Grofweg zal er € 40 miljoen besteed worden aan de elf kanjers, die hiermee hun restauratieprojecten af kunnen maken. Er zal ongeveer € 25 miljoen besteed worden aan woonhuismonumenten. Nog eens € 35 miljoen is bestemd voor alle categorieën monumenten. Deze laatste € 35 miljoen wordt verdeeld op basis van het zogenoemde restauratieachterstandartikel dat in het Brim opgenomen wordt.

De leden van de VVD-fractie vroegen of de regering op de hoogte is van de steekproef die onder gemeenten is genomen. Ook vroegen deze leden of de regering de uitvoering van de motie Van Vroonhoven-Kok onder de huidige meerjarige begroting mogelijk acht.

De regering is op de hoogte van de uitkomsten van de steekproef van de VNG. Hiervoor is de regering hier op ingegaan. De uitvoering van de motie Van Vroonhoven-Kok acht de regering nog steeds mogelijk.

De leden van de VVD-fractie vroegen of de regering extra middelen zal uittrekken om de restauratieachterstand terug te brengen. De leden van de SP-fractie vroegen hoeveel extra middelen er voor het komende begrotingsjaar beschikbaar worden gesteld voor het wegwerken van de restauratieachterstand.

De regering heeft € 100 miljoen uit de FES-middelen uitgetrokken om een flink deel van de restauratieachterstand weg te werken. Deze € 100 miljoen zal in het begrotingsjaar 2006 worden ingezet. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek zal de regering zich voor de komende begrotingsjaren tot het uiterste inspannen om de resterende middelen te vinden teneinde de restauratieachterstand terug te brengen tot 10% van het monumentenbestand.

De leden van de SP-fractie vroegen of de regering hun visie deelt dat voor een succesvolle overgang naar instandhoudingsbeleid de restauratieachterstand op korte termijn wordt weggewerkt.

De regering deelt deze visie en zal alles in het werk stellen om te zorgen dat de restauratieachterstand op korte termijn, maar niet later dan 2010, is teruggebracht tot 10% van het monumentenbestand.

De leden van de ChistenUnie-fractie vroegen of de overgangsbepaling op de uitkomsten van de steekproef wordt gebaseerd en wat dat betekent voor het bedrag van € 234 miljoen aan subsidiebehoefte.

De overgangsbepaling betreft het zogenaamde restauratieachterstandartikel. Dit artikel wordt gevuld met de extra beschikbaar gestelde middelen, zoals de € 100 miljoen die onlangs door de regering is vrijgemaakt voor de monumentenzorg. Restauratiesubsidies worden op basis van dit artikel verdeeld aan de hand van nog nader uit te werken criteria. De subsidiepercentages die hierbij zullen gelden, zullen zijn gebaseerd op de percentages uit het Brrm 1997. Wanneer de uitkomsten van de steekproef bekend zijn, zal het bedrag van € 234 miljoen worden aangepast aan de onderzoeksresultaten. Vervolgens zal de regering zich inspannen om de resterende middelen beschikbaar te stellen.

De leden van de SGP-fractie vroegen of de regering aannemelijk kan maken dat het bestaande budget toereikend is om de instandhouding van alle erkende monumenten adequaat vorm te geven.

De vastgestelde maximale subsidiabele kosten voor instandhouding per categorie is het gevolg van uitvoerige berekeningen en ervaringen die de regering heeft opgedaan met het Brrm 1997 en het Brom. De ervaring met de huidige subsidieregelingen leert dat per categorie monumenten verschillende percentages deelname aan het Brim te verwachten zijn. Daarnaast is per categorie berekend hoe groot de gemiddelde behoefte aan instandhouding is, opgebouwd uit partieel herstel en onderhoud, voor een periode van 6 jaar.

7. Voorhang

De regering waardeert het dat de leden van de PvdA-fractie tevreden zijn over de wijziging van de voorhangprocedure.

8. Overige

De leden van de CDA-fractie vroegen of de staatssecretaris al actie heeft ondernomen om de communicatie over subsidieverlening naar de burgers toe te verduidelijken.

Zodra het Brim in het Staatsblad is gepubliceerd zal de regering een campagne starten om de regeling onder de aandacht te brengen van eigenaren van monumenten. Er is een drietal brochures in voorbereiding, gericht op verschillende doelgroepen. Via de website (www.monumentenzorg.nl) is reeds informatie beschikbaar voor burgers. Voor gemeenten en provincies heeft de RDMZ al een zestal informatiebijeenkomsten georganiseerd. De stadsherstelorganisaties worden door de RDMZ periodiek geïnformeerd.

De leden van de PvdA vroegen aandacht voor het aantrekken en opleiden van jong personeel.

De regering investeert tot en met 2008 jaarlijks € 150 000 in een netwerk van Regionale Opleidingsprojecten in de monumentenzorg. Er zijn vijf van deze ROP's die worden aangestuurd door steeds een koppel van twee provincies. Op basis van cofinanciering tussen rijk en provincies wordt gewerkt aan een jaarlijkse opleidingscapaciteit van 30 tot 35 jonge vaklieden per ROP.

B ONTWERP-BESLUIT RIJKSSUBSIDIËRING INSTANDHOUDING MONUMENTEN (BRIM)

1. Artikelsgewijs

Artikel 5 (kennelijk is bedoeld artikel 6)

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de SP-fractie vroegen of de vastgestelde plafonds (kennelijk is bedoeld: maxima) in de komende jaren verhoogd worden als op grond van ingediende aanvragen blijkt dat ze te laag zijn ingeschat voor bepaalde objecten.

De maxima kunnen inderdaad aangepast worden, als uit de praktijk blijkt dat zij niet goed zijn ingeschat.

De leden van de SGP-fractie vroegen of de vastgestelde subsidieplafonds (kennelijk is bedoeld: maxima) reëel zijn.

De maxima zijn vastgesteld op basis van jarenlange ervaring met de subsidieregelingen Brom en Brrm 1997. De regering is van mening dat de maxima reëel zijn.

De leden van de SGP-fractie vroegen wat er gebeurt indien ingrijpende restauraties na verloop van tijd toch noodzakelijk blijken te zijn.

Het is niet uit te sluiten dat in een voorkomend geval ingrijpende restauratie noodzakelijk blijkt te zijn. Het artikel voor restauratieachterstand zal een dergelijk geval moeten oplossen. De systematiek van het Brim beoogt ingrijpende restauraties te voorkomen. Het is niet ondenkbaar dat de maxima in het Brim in de toekomst verhoogd zullen worden. Ook daardoor zullen ingrijpender instandhoudingwerkzaamheden uitgevoerd kunnen worden.

Artikel 11

De leden van de fractie van de ChristenUnie-fractie vragen, in verband met het uitgangspunt van minder administratieve lasten, naar de uitwerking van artikel 11 van het Brim.

Het merendeel van de instandhoudingwerkzaamheden zal eenvoudig werk betreffen waarvoor geen tekeningen of uitgebreid bestek vereist zal zijn. Uit het vastgestelde aanvraagformulier zal eenvoudig duidelijk worden welke bescheiden in gediend moeten worden. Uitgangspunt is om vooraf maximaal duidelijkheid te verschaffen aan de aanvrager zodat de 13 weken afhandeltermijn voor een aanvraag gehaald kan worden. Het bouwkundig inspectierapport en instandhoudingsplan is de basis voor elke Brim-subsidieaanvraag. Naarmate de omvang van de werkzaamheden toeneemt zal om tekeningen en bestek gevraagd kunnen worden, maar nooit meer dan bij het Brrm 1997 gebruikelijk was.

Artikel 14

De leden van de CDA-fractie vroegen of de staatssecretaris de zorgen van deze leden deelt dat de voorwaarde voor het zwart-op-wit zekerstellen van het eigen aandeel door de aanvrager, onuitvoerbaar zou kunnen blijken, aangezien andere geldschieters dezelfde voorwaarde zullen stellen. De leden van de SP-fractie stelden een vergelijkbare vraag.

De regering deelt deze zorgen niet. Een aanvrager kan de verklaring afgeven dat de financiële dekking zeker is gesteld, de markt opgaan voor bijdragen van andere geldschieters en bij het uitblijven van bijdragen vervolgens de intrekking van de beschikking vragen, zonder tot het uitvoeren van het plan over te gaan.

De voorwaarde is opgenomen om de aanvrager ervan te doordringen dat het deel dat niet door subsidie is gedekt, zal leiden tot problemen indien dat eigen aandeel niet aanwezig is op het moment dat met werkzaamheden wordt aangevangen. De voorwaarde voor het eigen aandeel is nodig om op terug te kunnen vallen zodra op enig moment blijkt dat de aanvrager niet voornemens is om de werkzaamheden af te ronden op grond waarvan is beschikt. Een uiterste consequentie kan het terugvorderen van uitgekeerde subsidie zijn.

Het afsluiten van een rekening-courantfaciliteit bij het Nationaal Restauratiefonds kan één van de opties zijn voor het aantonen van de dekking van het eigenaarsdeel binnen de subsidiabele kosten.

Een andere mogelijkheid, waar bij wijze van voorbeeld reeds geruime tijd ervaring mee bestaat in het kader van de 10-jaren onderhoudsregeling voor kerken, is gelegen in een verklaring van financiële draagkracht, resp. een bisschoppelijke garantieverklaring voor de kerken behorend tot de Protestantse Kerk, resp. de kerken behorend tot het R.K. Kerkgenootschap in Nederland.

De leden van de Pvda-fractie vroegen wat «naar genoegen van de minister» in artikel 14 betekent.

Er kan worden volstaan met de mededeling van de eigenaar op het aanvraagformulier dat het eigen aandeel is zeker gesteld. Het is te beschouwen als een intentieverklaring voordat men overgaat tot het uitvoeren van de werkzaamheden. Echter, zodra men tot uitvoering overgaat zal deze voorwaarde bindend zijn met de uiterste consequentie dat uitgekeerde middelen teruggevorderd worden indien het plan niet wordt afgerond.

De leden van de SGP-fractie vroegen hoe de staatssecretaris denkt de patstelling die wordt veroorzaakt door de voorwaarde zoals in art 14 van het Brim opgenomen, wordt voorkomen.

De regering heeft deze vraag met voorgaande antwoorden voldoende beantwoord.

Artikel 18–20

De leden van de CDA-fractie vroegen op grond van welke criteria de subsidiepercentages per categorie zijn vastgesteld en waarom voor kerken een hoger subsidiepercentage geldt dan voor molens. De leden van de SGP-fractie stelden dezelfde vraag.

De subsidiepercentages van het Brim zijn vastgesteld op grond van het gewogen gemiddelde van de subsidiepercentages uit het Brom en het Brrm 1997. Kerken kunnen in het Brom meer subsidie verkrijgen dan molens aangezien voor kerken bij meerjaren-onderhoudsplannen geen maximum is vastgesteld. Daarnaast geldt voor kerken in het Brrm 1997 vaker het hoogste subsidiepercentage dan bij molens die vaak in bezit zijn van gemeentes, hetgeen een verschil van 20% in subsidiepercentage kan inhouden. Dit verschil heeft de verschillen in percentages veroorzaakt.

De leden van de SGP-fractie vroegen om een reactie op de aan deze leden gedane suggestie om monumentale woonhuizen in eigendom van kerken of parochies qua status gelijk te stellen aan boerderijen met een agrarische functie.

Er is voor eigenaren die geen fiscaal aftrekbare onderhoudskosten hebben, zoals eigendommen van kerken of parochies, een extra faciliteit bij het Nationaal Restauratiefonds geïntroduceerd. Het betreft de restauratiefondshypotheek-plus. Dit is een lening over 100% van de onderhoudskosten, waar voor andere woonhuiseigenaren slechts een lening over 70% van de fiscaal aftrekbare onderhoudskosten verkregen kan worden.

Als woonhuizen onderdeel uitmaken van een beschermd complex, zoals een pastorie op een kerkelijk complex, kan de eigenaar in aanmerking komen voor Brim subsidie.

Artikel 37

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom zo rigide aan het aantal van 20 monumenten wordt vastgehouden als criterium voor organisaties voor monumentenbehoud omdat veel organisaties buiten de boot vallen.

Naast het aantal van 20 monumenten in eigendom, is ook voldoende aantoonbare professionaliteit een eis. De regering is van mening dat de bedoelde professionaliteit slechts bereikt kan worden boven het bezit van 20 monumenten.

De leden van de CDA-fractie vroegen zich af of de organisaties voor monumentenbehoud die complexen beheren die bestaan uit monumenten van verschillende categorieën, instromen als geheel of in onderdelen naar de indeling per categorie.

Onderdelen van complexen stromen in als onderdelen naar de indeling per categorie.

De leden van de CDA-fractie vroegen zich af of het niet verstandiger is om voor clustering van het feitelijk beheer uit te gaan in plaats van juridisch eigendom. De leden van de SGP-fractie vroegen of het mogelijk is om op een andere manier het beheer in plaats van het eigendom als criterium te stellen ten aanzien van de clustering van monumenten.

Naast het juridisch eigendom is het feitelijk beheer ook het uitgangspunt om te kunnen spreken van voldoende professionaliteit. De regering heeft het standpunt dat het niet verantwoord is om bij clustering uit te gaan van feitelijk beheer van het monument in plaats van juridisch eigendom. De organisaties voor monumentenbehoud hebben de mogelijkheid om met een deel van het clusterbudget tussen de bezittingen te schuiven. Het is mogelijk dat met het budget van een aantal objecten wordt geschoven en deze vervolgens worden verkocht. Dan kan de discussie ontstaan wie recht heeft op de subsidie voor de komende jaren en moet er wellicht weer geschoven worden.

Artikel 39

De leden van de SP-fractie vroegen of de staatssecretaris meer duidelijkheid kan geven over het verdeelmechanisme van de subsidieregeling met betrekking tot de overgangsregeling grootschalige restauraties.

Het verdeelmechanisme met betrekking tot de overgangsbepaling inzake restauraties ziet niet alleen op grootschalige restauratie maar op restauratieachterstand in zijn geheel. Omdat vooralsnog onvoldoende budget beschikbaar is om de hele restauratieachterstand weg te werken, zal er een keuze moeten worden gemaakt op welke wijze het beschikbare budget verdeeld zal worden. Die keuze zal worden opgenomen bij het restauratieachterstandartikel dat in het Brim wordt opgenomen.

Overigens ziet het Besluit restauratie grootschalige restauraties 2005 er op toe dat de reeds gedeeltelijk op basis van voorgaande kanjerregelingen gefinancierde grootschalige restauraties nu afgerond kunnen worden.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Aptroot (VVD), Voorzitter, Smeets (PvdA), Ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Visser (VVD), Azough (GL), Roefs (PvdA) en Jungbluth (GL).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Vacature (SP), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Herben (LPF), Vacature (PvdA), Nijs MBA (VVD), Nijs MBA (VVD), Halsema (GL), Kalsbeek (PvdA) en Vendrik (GL).

XNoot
1

Kamerstuk 29 800 VIII, nr. 137.

XNoot
1

VNG, «Meer doen, meer geld en minder regels», 8 september 2005 (OCW05000).

XNoot
1

Handelingen 2004–2005, nr. 80, pag. 4829– 4939.

XNoot
1

Brief van de gemeente Maastricht e.a. «restauratieachterstanden», d.d. 12 september 2005 (OCW0500822).

XNoot
2

Zie noot 4.

Naar boven