nr. 9
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG
Ontvangen 21 november 2005
De leden van de VVD-fractie stellen in het nader verslag nog een aantal
vragen over het gewijzigde wetsvoorstel. Op die vragen gaat de ondergetekende
hierna in.
Deze leden vragen hoeveel er gebruik wordt gemaakt van de tegenbewijsregeling
op de huidige forfaitaire afschrijvingstabel.
Het aantal verzoeken om toepassing van de tegenbewijsregeling varieert
per BPM-aangiftepunt van hooguit een paar gevallen tot soms enkele tientallen
per maand. In de periode van 1 januari 2004 (toen het leveren van tegenbewijs
mogelijk werd) tot 14 oktober 2005 is voor ongeveer 1600 auto’s
een beroep op tegenbewijs gehonoreerd, gemiddeld op jaarbasis dus zo’n
900 keer. In het licht van het aantal gebruikte auto’s en motoren dat
ons land jaarlijks binnenkomt («invoer»), te weten circa 70 000,
zijn deze aantallen zeker niet uitzonderlijk.
Deze leden vragen ook een reactie op de brief van 6 april 2005 waarin
VNO-NCW een probleem constateert met betrekking tot de BPM bij export van
bestelauto’s. De vraag van deze leden of de regering bereid is de voorgestelde
aanpassing aan te brengen, beantwoord ik bij dezen bevestigend. Deze nota
naar aanleiding van het nader verslag gaat dan ook vergezeld van een nota
van wijziging die er onder meer toe strekt dat ondernemers, anders dan voortvloeit
uit de nu geldende wetgeving voor grijze kentekens, bij export van bestelauto’s
geen BPM hoeven af te rekenen.
Gevraagd wordt voorts waarom de regering ervoor kiest de BPM op jonge
auto’s sterk te verhogen. In antwoord daarop merk ik op dat geen keuze
is gemaakt ten aanzien van de hoogte van de BPM-afschrijving op zichzelf,
noch voor auto’s in algemene zin, noch voor welke bijzondere groep auto’s
dan ook. De keuze die de regering in dit verband heeft gemaakt, is geen andere
dan de keuze – die mede is gemotiveerd door de in de memorie van toelichting
aangeduide ontwikkeling in de jurisprudentie – om met behoud van de
huidige forfaitaire benadering van de afschrijving op auto’s, de BPM
in overeenstemming met de aard van deze aanschafbelasting te heffen naar de
(volgens daartoe verricht en gedocumenteerd onderzoek1 ) meest werkelijkheidsgetrouwe waarde, dit in combinatie met het openen van de mogelijkheid voor belastingplichtigen om tegenbewijs
te leveren voor de waarde van het voertuig. Dat uit het een en ander voor
gebruikte jonge auto’s een verhoging van de fiscale druk kan resulteren,
is dan ook slechts een gevolg, niet een doel.
Vervolgens vragen deze leden om in te gaan op de gevolgen van de wijziging
van de afschrijvingstabel op de BTW-heffing en op de BTW- inkomsten.
Bij de heffing van de BPM is uitgangspunt dat deze belasting eenmalig
wordt geheven van nieuwe voertuigen ter zake van de registratie in het kentekenregister.
Zoals is aangegeven in paragraaf 3.1. van de memorie van toelichting
wordt de belasting in een betrekkelijk gering deel van de gevallen ook geheven
van gebruikte voertuigen. Het gaat dan vrijwel steeds om voertuigen die in
Nederland ingevoerd worden en die daarna worden geregistreerd in het kentekenregister.
Voor deze gebruikte voertuigen wordt voor de BPM-heffing de forfaitaire afschrijvingstabel
gehanteerd.
De wijziging van de forfaitaire afschrijvingstabel heeft geen gevolgen
voor de heffing van de BTW bij invoer en de inkomsten daaruit, omdat over
de BPM geen BTW wordt geheven. Zo wordt de BTW bij invoer uit een derde land
steeds geheven over de douanewaarde, meestal de factuurprijs, exclusief BTW,
van het voertuig. Daarbij wordt geen rekening gehouden met de na de invoer
nog verschuldigde BPM. Bij invoer van een tweedehands voertuig vanuit een
EU-lidstaat wordt in beginsel in Nederland BTW geheven. Deze BTW wordt geheven
over de prijs van het voertuig, exclusief de ter zake van de registratie te
betalen BPM. Bij deze invoer blijft BTW-heffing echter achterwege, wanneer
het gaat om een voertuig dat meer dan 6 maanden in gebruik is en dat meer
dan 6 000 km heeft afgelegd en dat voertuig vanuit de andere lidstaat
wordt ingevoerd door een particulier of andere niet-ondernemer. In Nederland
wordt in deze gevallen alleen BPM geheven.
De forfaitaire afschrijvingstabel wordt wat de BTW betreft voorts nog
in een relatief beperkt aantal gevallen gehanteerd bij de verkoop van tweedehands
voertuigen in het binnenlandse verkeer. Het gaat daarbij om de vaststelling
van de maatstaf van heffing voor de BTW voor tweedehands voertuigen die zonder
toepassing van de zogenoemde marge-regeling voor tweedehands goederen worden
verhandeld. In die gevallen wordt – nu en straks – de «rest-BPM»
eerst apart gezet voordat de verschuldigde BTW wordt berekend. De wijziging
van de forfaitaire afschrijvingstabel heeft hier dus evenmin budgettaire betekenis.
Deze leden vragen voorts een specificatie van de geraamde opbrengst van
20 miljoen euro. Daarbij vragen zij ook of dit uitsluitend gaat om hogere
BPM-opbrengsten bij geïmporteerde auto’s, en of ook rekening is
gehouden met een afname van geïmporteerde auto’s.
De gegevens van de belastingdienst over de leeftijden van de gebruikte
auto’s die zijn ingevoerd bevatten informatie over de zogenaamde bruto
BPM. Dit is de BPM die betaald zou moeten worden als de ingevoerde auto’s
nieuw zouden zijn geweest. De leeftijdskorting (volgens de afschrijvingstabel)
moet dan nog in mindering worden gebracht. Op basis van deze gegevens kan
de netto te betalen BPM voor de huidige afschrijvingslijn worden bepaald (circa
115 miljoen euro) en tevens voor de nu voorgestelde afschrijvingstabel (circa
135 miljoen euro). Het verschil tussen de uitkomsten van deze twee berekeningen
bedraagt 20 miljoen euro. Hierbij is geabstraheerd van gedragseffecten.
De Staatssecretaris van Financiën,
J. G. Wijn