nr. 11
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 27 december 2005
Het voorstel wordt gewijzigd als volgt:
In artikel II van het voorstel van wet wordt
na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa. Aan artikel 9, negende lid, wordt, onder
vervanging van de punt door een komma, toegevoegd: uitgezonderd de waarde
van voorzieningen die niet zijn aangebracht door of namens de fabrikant of
de importeur.
Toelichting
Algemeen
In de huidige systematiek van de belasting van personenauto’s en
motorrijwielen (BPM) wordt de BPM voor accessoires die dealers aanbrengen
vóór de dag van registratie, geheven bij de importeur. Tijdens
de behandeling van het Belastingplan 2006 in de Tweede Kamer heb ik aangegeven
in beginsel positief te staan tegenover het niet meetellen van dergelijke
door de dealer aangebrachte voorzieningen in de maatstaf van heffing (Verslag
wetgevingsoverleg, Kamerstukken II 2005–2006, 30 306 en 30 307,
nr. 67, blz. 45). In de voorliggende nota van wijziging wordt hieraan gevolg
gegeven. Daartoe wordt de Wet BPM aangepast.
Huidige BPM-heffing over accessoires
BPM wordt geheven over de catalogusprijs van personenauto’s, motorrijwielen
en bestelauto’s, waarbij de waarde van accessoires die bij het begin
van de dag van registratie in het voertuig aanwezig zijn wordt begrepen in
de catalogusprijs. De waarde van accessoires die na registratie nog worden
ingebouwd is voor de BPM-heffing niet van belang. In veruit de meeste gevallen
is onder de huidige regeling geen BPM verschuldigd over door dealers ingebouwde
accessoires, omdat de inbouw pas plaatsvindt op of na de dag van registratie.
Rol importeur
De BPM wordt op aangifte voldaan door degene die voor een voertuig om
een kenteken verzoekt bij de Dienst Wegverkeer (RDW). In de regel is dat de
importeur. Bij zijn BPM-aangifte dient de importeur uit te gaan van de catalogusprijs
van het voertuig inclusief eventuele extra voorzieningen. Het kan echter voorkomen
dat een dealer vóór de dag van registratie, en buiten medeweten
van de importeur, extra voorzieningen in het voertuig inbouwt waardoor de
catalogusprijs stijgt. De importeur zal in dat geval minder BPM op aangifte
voldoen dan verschuldigd is. Wanneer dit bij een controle blijkt, wordt het
te weinig geheven bedrag bij de importeur nageheven. Importeurs ervaren dit
als zeer bezwaarlijk, waarbij een rol speelt dat afdekking van het naheffingsrisico
in toenemende mate als problematisch wordt ervaren in de internationale concernverhoudingen.
Opgemerkt kan verder worden dat de accessoireproblematiek sinds 1 juli
2005 in verhevigde mate speelt bij bestelauto’s van ondernemers, waarvoor
na-inbouw van relatief kostbare bedrijfsuitrusting regel is.
Voorgestelde wijziging
De voorliggende wijziging houdt in dat voorzieningen die niet door of
namens fabrikant of importeur zijn aangebracht buiten de maatstaf van heffing
worden gelaten. De waarde van dergelijke voorzieningen worden daartoe in artikel
9, negende lid, van de Wet BPM uitgezonderd van de catalogusprijs. Voor deze
accessoires is derhalve niet langer van belang op welk tijdstip ze door de
dealer worden ingebouwd: ook bij montage vóór de dag van registratie
blijft de waarde buiten de catalogusprijs. Bijkomend voordeel van de wijziging
voor de branche is, dat dealers voor deze accessoires bij het bepalen van
het voor de bedrijfsvoering meest efficiënte tijdstip van inbouw geen
rekening meer hoeven te houden met de BPM-heffing.
De waarde van accessoires die namens fabrikant of importeur worden aangebracht
vóór de dag van registratie, blijft meetellen in de catalogusprijs.
Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan door de importeur samengestelde
actiepakketten die worden gemonteerd door gespecialiseerde bedrijven.
Het budgettair beslag van de wijziging wordt geschat op circa € 1
miljoen per jaar. De wijziging heeft voor importeurs en dealers een verlichting
van de administratieve lasten tot gevolg, en leidt tot een daling van de uitvoeringskosten
voor de belastingdienst.
De Staatssecretaris van Financiën,
J. G. Wijn