29 727
Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met wijziging van de taken en de werkwijze van de Raad voor werk en inkomen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Dit wetsvoorstel regelt een wijziging van de taken van de Raad voor werk en inkomen (hierna: RWI). De wetswijziging vloeit voort uit het Hoofdlijnenakkoord (Kamerstukken II 2002/03, 28 637, nr. 19). Het wetsvoorstel is de uitwerking van de besluitvorming van het kabinet inzake de RWI en de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) aan de Tweede Kamer van 29 april 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 26 448, nr. 137).

In het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat de adviestaken van de RWI naar de Sociaal-Economische Raad (SER) over zullen gaan en dat de RWI-subsidieregelingen zullen worden afgeschaft. Bij deze wetswijziging is het evaluatieonderzoek RWI betrokken.

De RWI is ingesteld bij de invoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) en functioneert sinds 1 januari 2002. De RWI bestaat uit vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers en gemeenten en heeft onder meer tot taak om overleg te voeren met de minister over voorstellen van de RWI op het gehele terrein van werk en inkomen.

2. Evaluatie Raad voor werk en inkomen

Bij brief van 29 september 2003 (kamerstukken II 2003/04, 26 448, nr. 86) is het voornemen uit het Hoofdlijnenakkoord nader uitgewerkt en is aangegeven dat een evaluatieonderzoek naar de overlegtaken van de RWI zal worden uitgevoerd. In het kabinetsstandpunt van 29 april 2004 zijn de bevindingen uit het evaluatierapport en de conclusies van het kabinet nader toegelicht.

Uit het evaluatierapport komt naar voren dat de RWI zijn wettelijke taken in hoge mate heeft uitgevoerd. Advisering over arbeidsmarkt, reïntegratiemarkt en werk en inkomen wordt gezien als de kerntaak van de RWI. De meerwaarde is vooral gekoppeld aan de tripartiete samenstelling (werkgevers, werknemers en gemeenten) en aan de praktijkgerichte invalshoek van de uitgebrachte adviezen. Als belangrijkste aandachtspunten worden in het evaluatierapport genoemd: een periodieke toets op doelmatigheid en het verder voorkomen van doublures. Ook dient het ritme van het beleidskader te worden bezien, omdat een jaarlijks beleidskader de beleids- en uitvoeringscyclus erg onder druk zet.

3. De Raad voor werk en inkomen nieuwe stijl

Aan de doelstelling uit het Hoofdlijnenakkoord van stroomlijning van de adviesstructuur kan naar het oordeel van het kabinet ook worden voldaan door de RWI als zelfstandig orgaan te handhaven. Hiermee kan naar het oordeel van het kabinet de waarde van met name coördinatie, overleg en expertisevorming inzake decentraal arbeidsmarktbeleid met sociale partners en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna VNG), als vertegenwoordiger van de gemeenten, worden behouden. Het kabinet acht daarnaast de rol als expertisecentrum van groot belang, temeer nu met de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) de decentralisatie van het arbeidsmarktbeleid richting gemeenten vorm krijgt. Het standpunt sluit aan bij de doelstelling om in algemene zin meer doelmatigheid en efficiency te bereiken op het terrein van de advies- en overlegstructuren, alsmede synergie tussen de RWI en vergelijkbare expertisecentra.

Deze standpuntbepaling laat onverlet dat de evaluatie van de RWI onderdeel zal zijn van de integrale evaluatie van de Wet SUWI, in 2006. Bij die evaluatie zullen de taken van de RWI met betrekking tot advisering, overleg en coördinatie alsmede de rol als expertisecentrum aan de orde komen.

De wettelijk benoemde onderwerpen

De RWI zal ook in de toekomst als taak hebben overleg te voeren met de minister over voorstellen betreffende het beleid met betrekking tot werk en inkomen, het arbeidsmarktbeleid en de bevordering van de kwaliteit en transparantie van de reïntegratiemarkt. Met de invoering van de WWB en de daarmee gepaard gaande decentralisatie van het arbeidsmarktbeleid zijn – naast het overleg met de minister – ook het bevorderen van doelmatige samenwerking tussen gemeenten en sociale partners alsmede de rol als expertisecentrum van groot belang.

Het kabinet zal de taken van de RWI die niet direct samenhangen met de centrale onderwerpen arbeidsmarkt, reïntegratiemarkt en werk en inkomen elders beleggen.

De adviestaak met betrekking tot de verdeling van gelden uit het Europees Sociaal Fonds (thans artikel 17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet SUWI) kan voor doelstelling 3 door het Monitorcomité ESF3 worden uitgevoerd en voor het Communautair Initiatief EQUAL door het Beleidscomité EQUAL. Deze toezichthoudende comités zijn bij het begin van de ESF-periode opgericht en zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van het Rijk, werkgevers, werknemers en de VNG. Naast taken inzake beoordeling en goedkeuring van de regeling, volgen zij de uitvoering en hebben zij de bevoegdheid om uit eigen beweging advies uit te brengen aan de minister.

De taak om overleg te voeren over voorstellen inzake het beleid met betrekking tot de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) vast te stellen premiepercentages voor de wachtgeldfondsen (artikel 17, eerste lid, onderdeel f, van de Wet SUWI) en de indeling van het bedrijfs- en beroepsleven in sectoren zoals bedoeld in de Werkloosheidswet (artikel 17, eerste lid, onderdeel h, van de Wet SUWI) was voor de totstandkoming van de RWI belegd bij de Sectorraden. Als gevolg van de SUWI-operatie werden de Sectorraden opgeheven en werden deze taken overgeheveld naar de RWI. De premies wachtgeldfondsen worden daarbij vastgesteld door het UWV op basis van de financiële positie van de wachtgeldfondsen en worden vervolgens goedgekeurd door de minister. Het kabinet wil de werkzaamheden van de RWI in de toekomst beperken tot haar kerntaken op het terrein van werk en inkomen en arbeidsmarktbeleid, zodat deze taak vervalt.

Voorstellen over het beleid ten aanzien van de premiesystematiek wachtgeldfondsen en de indeling van het bedrijfs- en beroepsleven worden aan het UVW voor een uitvoeringstoets voorgelegd.

De taak om te overleggen over beleidsvoornemens die aanmerkelijke administratieve consequenties kunnen hebben voor werkgevers (artikel 17, eerste lid, onderdeel i, van de Wet SUWI) blijkt praktisch een dubbeling met de taken die bij het Instellingsbesluit Adviescollege toetsing administratieve lasten zijn opgedragen aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (hierna: Actal). Dit college adviseert het kabinet over programma's en maatregelen inzake de reductie van administratieve lasten voor het bedrijfsleven als gevolg van bestaande regelgeving en over de administratieve lasten voor het bedrijfsleven die samenhangen met nieuwe regelgeving van alle departementen. Begin 2004 heeft het kabinet besloten die duur waarvoor dit college is ingesteld met twee jaar te verlengen (Stb. 2004, 66). Inmiddels heeft het kabinet zijn voornemens voor een rijksbrede aanpak van administratieve lasten geformuleerd (Kamerstukken II 2003/04, 29 515, nr. 1). Gegeven deze rijksbrede aanpak en de voortgaande advisering door Actal is het niet noodzakelijk de advisering over administratieve lasten vanuit de specifieke invalshoek van het arbeidsmarktbeleid te continueren. De specifieke taakopdracht aan de RWI op dit punt kan daarom worden geschrapt. Ook na de opheffing van Actal zal in de structurele situatie het aspect van administratieve lasten een integraal onderdeel van de beleidsvorming zijn, dat meegenomen kan worden in bijv. de uitvoeringstoets en de toezichtbaarheidstoets.

De taak voorstellen te doen over de omvang en verdeling van gelden ten behoeve van de inschakeling van werkzoekenden in het arbeidsproces kan vervallen. Omdat de meerjarige en budgettaire kaders vast staan, is er geen directe behoefte aan advisering op dit terrein. Uiteraard kan de RWI bij de voorstellen op de terreinen werk en inkomen, het arbeidsmarktbeleid en de bevordering van de kwaliteit en transparantie van de reïntegratiemarkt, ingaan op de budgettaire consequenties.

Het beleidskader

Het jaarlijkse beleidskader (artikel 17, tweede lid, van de Wet SUWI) vervalt, waardoor de voorstellen en adviezen van de RWI beter in de tijd kunnen worden gespreid en afgestemd op de beleidsagenda van het kabinet. Het kabinet acht het jaarlijks uitbrengen van een uitgebreid kader op het brede terrein van werk en inkomen over een wettelijk vastgesteld aantal onderwerpen op een in de wet vastgesteld tijdstip niet de meest doelmatige vorm. Het is gebleken dat een flexibele omgang met de keuze van de onderwerpen en het tijdstip veel meer effect resulteert. Voorbeelden hiervan zijn de adviezen rondom Jeugdwerkloosheid en de Wet sociale werkvoorziening die zijn uitgebracht op het moment dat het denkproces binnen het kabinet in volle gang was en daarmee het meeste effect hebben gesorteerd. Het kabinet vindt vooral het overleg en de coördinatie van de sociale partners en de VNG en de rol van expertisecentrum van groot belang en wil de overlegfunctie van de RWI verder versterken. Het laten vervallen van het opstellen van een beleidskader met voorstellen aan het kabinet past in deze lijn. Door het vervallen van het jaarlijkse beleidskader, vervalt uiteraard ook de rol van de cliëntenorganisaties ten aanzien hiervan. Het algemene vereiste om met cliëntenorganisaties te overleggen op grond van het tot tweede vernummerde lid van artikel 17 van de Wet SUWI blijft bestaan.

Tot slot wordt de (groeiende) complementariteit van de advies- en overlegtaak van de RWI met de SER middels een convenant tussen deze organen en de minister verder aangescherpt. De consequenties van het convenant zullen daarbij worden vertaald naar andere (uitvoerings)organisaties op het terrein van werk en inkomen. Dan vervallen de bestaande afspraken tussen de RWI en de minister en de RWI met de SER, de Centrale organisatie werk en inkomen en het UWV die als bijlage bij de derde voortgangsrapportage SUWI zijn opgenomen (Kamerstukken II, 2001/02, 26 448, nr. 35).

4. Overgangsrecht

Stimuleringsregeling Vacaturevervulling door Werklozen en met werkloosheid bedreigde Werknemers (SVWW)

Het besluit tot beëindiging van de subsidieregeling van de RWI, de Stimuleringsregeling vacaturevervulling door werklozen en met werkloosheid bedreigde werknemers, is inmiddels genomen en uitgevoerd. De bestaande projecten hebben een looptijd tot uiterlijk 2006; de lopende verplichtingen zullen worden gefinancierd. De RWI blijft verantwoordelijk voor de begeleiding en de monitoring van de bestaande projecten. Hiermee vervalt ook de noodzaak om een algemene bevoegdheid voor de minister om, overeenkomstig door hem te stellen regels, subsidie te verstrekken voor activiteiten die zijn gericht op de bevordering van inschakeling van uitkeringsgerechtigden en werkzoekenden in het arbeidsproces, in de Wet SUWI op te nemen. Een subsidieregeling kan desgewenst ook op de Kaderwet SZW-subsidies worden gebaseerd. Waar het ESF-subsidies betreft, die steunen op een EG-verordening, is een wettelijke basis – gelet op artikel 4:23, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 4 van de Kaderwet SZW-subsidies – niet nodig.

Artikel 83d

Met het eerste lid wordt buiten twijfel gesteld dat subsidiebeschikkingen die door de RWI (in mandaat namens de minister) zijn genomen op grond van een subsidieregeling die steunt op artikel 20 van de Wet SUWI, na het vervallen van dat artikel hun gelding behouden, dit uiteraard met inachtneming van de uit die beschikkingen voortvloeiende geldigheidsduur. Over beschikkingen als hier bedoeld zijn nog verschillende procedures gaande. Het tweede lid voorziet in een grondslag voor uitvoering van de bestaande subsidieregeling ook na het vervallen van artikel 20; dit is met name nodig voor de gevallen waarin in aansluiting op de beschikking met betrekking tot subsidieverlening nog een beschikking tot subsidievaststelling moet worden genomen. De bepaling brengt ook mee dat de RWI de bevoegdheid behoudt om namens de minister die beschikkingen te nemen en dat ten aanzien daarvan het Mandaatbesluit Raad voor werk en inkomen van toepassing blijft.

Het derde lid voorziet erin dat bezwaarschriftprocedures en gedingen die betrekking hebben op subsidiebeschikkingen die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn genomen dan wel met toepassing van het tweede lid na die datum worden genomen, op basis van het voor het vervallen van artikel 20 van de Wet SUWI geldende recht worden afgehandeld.

5. Inwerkingtreding

Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Tijdelijke referendumwet moet er ten minste 6 weken zitten tussen de mededeling van de bekrachtiging van een referendabele wet in de Staatscourant en het tijdstip van inwerkingtreding van die wet. Gelet op de tijdspanne gelegen tussen het tijdstip van indiening van dit wetsvoorstel en de gewenste datum van inwerkingtreding wordt in de inwerkingtredingsbepaling de mogelijkheid ingebouwd in het koninklijk besluit dat de inwerkingtreding regelt, toepassing te geven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet en derhalve een uitzondering te maken op artikel 12 van die wet.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Naar boven