29 720
Wijziging van de Waterstaatswet 1900 in verband met de opnieuw instellen van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 29 september 2004

De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1, belast met het voorbereidend onderzoek, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen omtrent dit wetsvoorstel.

Onder het voorbehoud dat de regering de in dit verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende beantwoordt, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de Wijziging van de Waterstaatswet 1900 in verband met het opnieuw instellen van de Commissie van advies inzake de Waterstaatswetgeving. Daarbij zijn deze leden met het kabinet van mening, dat de adviescolleges kritisch bezien moeten worden en dat het voortbestaan niet vanzelfsprekend is. Tegelijkertijd wijst het kabinet terecht op een aantal knopen dat moeten worden doorgehakt op het gebied van de waterstaatszorg en dat een tijdelijke voortzetting op dit moment wenselijk is. Dat roept bij deze leden de vraag op, hoe de Commissie zich verhoudt met de nieuwe integrale Adviescommissie Water. In de ogen van de leden van de CDA-fractie is de Adviescommissie Water een soort moeder adviescollege waar integraal de watervraagstukken aan de orde komen. De Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving neemt de specifieke juridische vraagstukken voor haar rekening en zou daarbij een directe link kunnen leggen met de onderwerpen die bij de Adviescommissie Water aan de orde zijn. Daarnaast vinden de leden van CDA-fractie het van belang, dat de advisering ongevraagd en gevraagd zowel aan regering als parlement kan worden gegeven. Blijft deze taakstelling ook bij het opnieuw (tijdelijk) instellen van de Commissie voor advies inzake de Waterstaatswetgeving?

De leden van de LPF-fractie stellen dat de voorgestelde wijziging van de Waterstaatswet voor de tweede maal dit jaar het instellen van een extra adviescommissie op gebied van waterstaat betekent. Dit is in tegenstelling tot de kabinetsdoelstelling. Zijn dergelijke wetsvoorstellen de reden dat het aantal ambtenaren slechts is toegenomen onder de huidige regering? Klopt de stelling dat deze wijziging van de waterstaatswet betekent dat beleid uit de paarse periode wordt voortgezet door heroprichting van een commissie die door de veranderingen in het politieke klimaat minder relevant bleek te zijn?

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling, alsmede met een lichte vorm van verbazing, kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de SGP-fractie merken op dat de Commissie van Advies inzake de waterstaatswetgeving inmiddels voor de derde keer een tijdelijke instelling krijgt, waarbij de termijnen voor dit adviesorgaan steeds korter worden: respectievelijk vier, drie en thans twee jaar. Deze leden betwijfelen of dit een zorgvuldige en adequate wijze van omgang is met een adviesorgaan dat, volgens de Memorie van Toelichting, een zeer gewaardeerde en deskundige bijdrage levert op het terrein van de waterstaatswetgeving.

In de Memorie van Toelichting staat terecht dat de specifieke inbreng van de Commissie de aankomende jaren, gelet op de belangwekkende ontwikkelingen op het gebied van de waterstaatszorg, waterstaatswetgeving en aanpalende terreinen, niet gemist kan worden. De leden van de SGP-fractie vragen zich daarom af of het niet in de rede ligt om deze Commissie een permanente status te geven dan wel in ieder geval in te stellen voor een periode die beduidend langer is dan de beoogde twee jaar. Schept dit voor het adviesorgaan ook niet meer mogelijkheden voor een zorgvuldige planning van het werkprogramma en beleidsvorming binnen dit adviesorgaan? De relevante ontwikkelingen op het terrein van de waterstaatswetgeving waarop de Memorie van Toelichting wijst, zullen bovendien veel langer aan de orde zijn dan twee jaar. Er blijft derhalve toch, zo valt nu reeds vast te stellen, veel langer dan twee jaar behoefte aan dit Adviesorgaan? Ook het meest recente evaluatierapport (onder leiding van prof. mr. J. de Ruiter) heeft aangeduid dat een instelling van vijf jaar zonder meer wenselijk is. De leden van de SCP-fractie vragen of uit een nieuwe evaluatie (binnen twee jaar) niet opnieuw de conclusie rolt, dat er blijvend behoefte is aan een dergelijk adviesorgaan. Welke meerwaarde zal een nieuwe evaluatie op een dergelijke korte termijn kunnen hebben? De leden van de SGP-fractie stellen daarom voor om alsnog het evaluatierapport te volgen en de Commissie voor 5 jaar in te stellen.

De voorzitter van de commissie,

Atsma

De griffier van de commissie,

Roovers


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Dijksma (PvdA), Hofstra (VVD), Ondervoorzitter, Atsma (CDA), Voorzitter, Van Gent (GL), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van As (LPF), Mastwijk (CDA), Duyvendak (GL), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Bruls (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Boelhouwer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Hermans (LPF), Dezentjé Hamming (VVD) en Van Hijum (CDA).

Plv. leden: Heemskerk (PvdA), Samsom (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Hessels (CDA), Vos (GL), Smeets (PvdA), De Ruiter (SP), Slob (CU), Aptroot (VVD), Szabó (VVD), Van Dijken (PvdA), Waalkens (PvdA), Herben (LPF), Van Winsen (CDA), Halsema (GL), Jager (CDA), Vergeer (SP), Ten Hoopen (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Bakker (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Van Dam (PvdA), Van Beek (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van den Brink (LPF), Luchtenveld (VVD) en Buijs (CDA).

Naar boven