29 718
Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met maximering van de ziekengeldlasten in het wachtgeldfonds voor de uitzendsector en wijziging van enige andere wetten in verband met de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003

nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 januari 2008

Bij de invoering van de maximering van de ziekengeldlasten voor de uitzendsector heb ik aangegeven dat ik eind 2007 opnieuw zou bezien of de regeling nog steeds voldoet aan de criteria die bij de invoering van de regeling zijn gehanteerd. Met bijgevoegde notitie voldoe ik aan deze toezegging. Op basis hiervan is de conclusie dat de huidige regeling voldoet en er geen redenen zijn deze te wijzigen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

NOTITIE MAXIMERING ZIEKENGELDLASTEN UITZENDSECTOR

1. Inleiding

Sinds 30 december 2004 zijn de ziekengeldlasten voor de uitzendsector gemaximeerd. In de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel waarmee de maximering is ingevoerd, is aangegeven dat de regeling eind 2007 opnieuw zou worden bezien. Dit aan de hand van de criteria die bij de invoering van de regeling zijn gehanteerd1. In deze notitie worden eerst de achterliggende redenen van de maximeringsregeling weergegeven. Vervolgens wordt nagegaan of de regeling in de huidige situatie nog steeds voldoet aan de criteria die bij invoering zijn gehanteerd. Tot slot volgen conclusies.

2. Maximering ziekengeldlasten uitzendsector

Een uitzendkracht is in dienst van de uitlenende organisatie, maar verricht zijn werkzaamheden bij de inlenende organisatie. Deze bijzondere positie van uitzendarbeid is reden geweest om de ziekengeldlasten van uitzendkrachten niet alleen door de uitzendbranche te laten financieren, maar deels ook door alle werkgevers samen. In de eerste plaats omdat alle werkgevers gebruik kunnen maken van uitzendarbeid. In de tweede plaats omdat inlenende organisaties zich gewoonlijk meer richten op de aanpak van ziekteverzuim bij de eigen werknemers dan bij de uitzendkrachten die zij inlenen. De belangrijkste oorzaak hiervan is dat de inlenende organisatie bij ziekte van de uitzendkracht niet verplicht is het loon door te betalen (de uitzendkracht heeft recht op ziekengeld in het kader van de Ziektewet). Daarnaast speelt mee dat de inlenende organisatie voor een zieke uitzendkracht niet aan de poortwachterverplichtingen hoeft te voldoen. Het UWV ondersteunt de re-integratie van zieke uitzendkrachten. Deze re-integratie is moeilijker dan de re-integratie van zieke werknemers met een werkgever, want het UWV heeft niet de mogelijkheid om passende arbeid in de eigen organisatie aan te bieden. De re-integratieinspanningen van het UWV zijn direct gericht op werkhervatting door de zieke vangnetter bij een nieuwe werkgever.

3. Vormgeving maximeringsregeling

Bij de invoering van de maximering van de ziekengeldlasten voor de uitzendsector is ervoor gekozen om 75% van de totale ziekengeldlasten van uitzendkrachten voor rekening van de uitzendsector te laten komen en 25% voor rekening van alle werkgevers. De uitzendsector financiert zijn deel van de lasten via een aparte premie die onderdeel is van de sectorpremie in het kader van de Werkloosheidswet (WW). De overige lasten worden vanuit het Algemeen Werkloosheidsfonds gefinancierd. Voor de betreffende percentages is gekozen, omdat de invoering van de maximering samenviel met het verlengen van de loondoorbetalingsverplichting (en het recht op ziekengeld) van één naar twee jaar. De ziekengeldlasten van de uitzendsector namen hierdoor met een kwart toe.

De gekozen maximeringsregeling is bij de invoering getoetst op de volgende criteria. De lastentoedeling aan de uitzendsector en de overige werkgevers moet redelijk zijn. Daarnaast moet de uitzendsector na de invoering van het maximum (financieel) worden geprikkeld het ziekteverzuim te beperken. Verder moet de regeling zo eenvoudig mogelijk van vorm zijn.

De regeling is op basis van de actuele situatie nogmaals op deze criteria beoordeeld.

In de regeling is de uitzendsector overwegend zelf financieel verantwoordelijk voor de beheersing van de ziekengeldlasten van uitzendkrachten. Sinds de invoering van de maximering hebben zich geen relevante wijzigingen voorgedaan in de arbeidsverhouding tussen het uitzendbedrijf, de zieke uitzendkracht en het inlenende bedrijf. De oorspronkelijke redenen om alle werkgevers samen ook een deel van de ziekengeldlasten van uitzendkrachten te laten dragen, gelden nog steeds. Vanuit het oogpunt van redelijkheid zijn er derhalve geen redenen de huidige lastentoedeling te wijzigen.

De afgelopen jaren is de hoeveelheid uitzendarbeid flink toegenomen als gevolg van de oplevende economie. Zo is het het aantal uren dat betaalde uitzendarbeid is verricht (het uitzendvolume) met ca. 33% toegenomen vanaf het laatste kwartaal van 2004 (84 mln uur)1 tot en met het laatste kwartaal van 2006 (112 mln uur)2. Tegelijkertijd zijn de totale ziekengeldlasten van uitzendkrachten met ca. 23% gestegen van € 160 mln3 in 2005 tot € 196 mln4 in 2006. In 2007 zullen deze lasten naar verwachting uitkomen op € 236 mln.5 De groei van het uitzendvolume in de periode 2005–2006 is dus groter dan de toename van de ziekengeldlasten.

De eindevaluatie van het Arboconvenant Uitzendbranche bevestigt het beeld dat de toename aan ziekengeldlasten in periode 2005–2006 kan worden toegeschreven aan de toename van de uitzendpopulatie6. Tevens laat de evaluatie van het convenant zien dat de frequentie waarin uitzendkrachten zich ziek melden is gedaald en de gemiddelde ziekteduur korter geworden. Volgens de evaluatie is het aannemelijk dat deze ontwikkeling kan worden toegeschreven aan de maatregelen die de uitzendbranche heeft getroffen om het ziekteverzuim terug te dringen.

Daarnaast valt op dat het risico van het aanvragen van een WIA-uitkering door zieke uitzendkrachten vrijwel gelijk is aan het risico bij werknemers met een vast dienstverband en laag is in vergelijking met andere groepen die recht hebben op ziekengeld (zoals zieke werklozen)7.

Verder heeft de invoering van de maximering van de ziekengeldlasten het systeem van premiegroepen in de uitzendsector ongewijzigd gelaten. Er zijn vijf premiegroepen met elk een eigen premiepercentage dat afhankelijk is van de ziekengeldlasten van de organisaties die tot de premiegroep behoren8. De prikkelwerking die van het systeem van premiegroepen uitgaat, is derhalve behouden gebleven.

Al met al kan worden geconstateerd dat met de invoering van de maximering van de ziekengeldlasten in de uitzendsector, de prikkel in de uitzendsector om het ziekteverzuim te bestrijden is behouden. Hierbij moet worden bedacht dat de huidige regeling het voordeel heeft dat de uitzendbranche te allen tijde geprikkeld blijft om het ziekteverzuim terug te dringen, ook nadat in de verzuimbestrijding succes is geboekt. Immers, het terugdringen van de verzuimlasten werkt voor driekwart door in (lagere) ziekengeldlasten voor de uitzendsector.

Ten slotte is van belang dat het huidige systeem van maximering van de uitkeringslasten van de uitzendbranche eenvoudig en goed uitvoerbaar is voor het UWV. Bij de implementatie en uitvoering hebben zich geen problemen voorgedaan.

5. Conclusie

Op basis van het bovenstaande is de conclusie dat de vormgeving van de maximering van de ziekengeldlasten van de uitzendsector in de actuele situatie nog steeds aan de criteria voldoet die bij de invoering van de regeling zijn gehanteerd. Derhalve is er geen aanleiding de huidige regeling te wijzigen.


XNoot
1

Kamerstukken II, 2004/05, 29 718, nrs. 3 en 6.

XNoot
1

Zie p. 26 van het Kwartaalbericht Arbeidsmarkt Mei 2006 van het Ministerie van SZW, Kamerstukken II, 2004/05, 29 544, nr. 21.

XNoot
2

Zie p. 21 van het Kwartaalbericht Arbeidsmarkt September 2007 van het Ministerie van SZW, Kamerstukken II, 2007/08, 29 544, nr. 110.

XNoot
3

Waarvan € 120 mln voor rekening van het Sectorfonds Uitzendbedrijven en € 40 mln voor rekening van het Algemeen Werkloosheidsfonds. Zie de Financiële nota sectorfondsen 2006–2007, juni 2006, p. 7.

XNoot
4

Waarvan € 147 mln voor rekening van het Sectorfonds Uitzendbedrijven en € 49 mln voor rekening van het Algemeen Werkloosheidsfonds. Zie ook de Oktobernota financiële ontwikkeling UWV-fondsen 2006–2007, oktober 2006, p. 43.

XNoot
5

Waarvan € 177 mln voor rekening van het Sectorfonds Uitzendbedrijven en € 59 mln voor rekening van het Algemeen Werkloosheidsfonds. Zie ook de Oktobernota financiële ontwikkeling UWV-fondsen 2006–2007, oktober 2007, p. 45.

XNoot
6

Zie de Eindevaluatie Arboconvenant Uitzendbranche, arboconvenantenreeks, juni 2006; en de UWV Kwartaal Verkenning 2006-IV, 4.1.

XNoot
7

UWV Kwartaal Verkenning 2007-III, p. 28–29.

XNoot
8

Binnen twee premiegroepen wordt onderscheid gemaakt in drie risicogroepen (laag midden en hoog risico).

Naar boven