29 709
Aanbestedingsbeleid

nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 augustus 2004

Hierbij stuur ik u mede namens mijn collega's van Verkeer en Waterstaat, Defensie en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken ter informatie het Aanbestedingsreglement Werken 2004 (ARW 2004)1 en de Beleidsregels aanbesteding van werken 20041 op grond waarvan het ARW 2004 moet worden toegepast.

Dit ARW 2004 vervangt voor de aanbestedende diensten van het Rijk gelijktijdig het Uniform Aanbestedingsreglement EG 1991 (UAR-EG 1991) en het Uniform Aanbestedingsreglement 2001 (UAR 2001).

In de kabinetsreactie op het eindrapport van de Parlementaire Enquête Bouwnijverheid is geconcludeerd dat de «oude» reglementen twee doelen dienden: marktordening én het fungeren als inkoopinstrument.

Het kabinet heeft besloten om de bestaande aanbestedingsreglementen van het Rijk te herzien zodat deze beter geschikt worden om als inkoopinstrument te fungeren. Naast de reeds in de kabinetsreactie op het eindrapport aangekondigde wijzigingen die vooral te maken hadden met de positie van de aanbestedende dienst, is ook een reeks praktische verbeteringen aangebracht.

Het ARW 2004 is een inkoopreglement van het Rijk dat past in het streven van het kabinet naar een cultuuromslag in de bouw, zoals is neergelegd in de nota Perspectief voor de Bouw, het EZ visiedocument aanbesteden en in de aanpak van de Regieraad voor de Bouw.

Andere overheden worden dringend verzocht het ARW 2004 te gaan gebruiken. Het ARW 2004 is dan ook opgesteld door een werkgroep met vertegenwoordigers van meerdere publieke opdrachtgevers; met een delegatie van het AVBB is over het concept gesproken. Een aantal suggesties is overgenomen. Het accent blijft in het ARW 2004 liggen op de rol van de overheidsopdrachtgever.

In de kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire Enquête is het ARW al beschreven als een snelle en praktische verbetering van de eigen «inkoopvoorwaarden». Daarnaast is een geheel nieuw en integraal juridisch kader aangekondigd voor álle aanbestedingen van álle overheidsdiensten. Daaraan wordt thans door het kabinet gewerkt, maar dit vergt uiteraard beduidend meer tijd. Economische Zaken streeft naar invoering van dit kader in 2006.

Het ARW 2004 is verplicht voor de Rijksopdrachtgevers van bouwwerken. Daarmee draagt het bij aan het professionele opdrachtgeverschap in de bouw. Zoals in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de rapportage van de Enquêtecommissie Bouwnijverheid wordt gesteld, is voor eenvoudige standaardwerken de klassieke aanbestedingswijze met een gedetailleerd bestek en gunning op basis van de laagste prijs de normale aanpak. Teneinde innovatie in de bouw te bevorderen is het echter van belang dat aanbestedende diensten daar waar mogelijk aanbesteden op basis van prijs-kwaliteitverhouding en ruimte bieden voor (innovatieve) alternatieven. Het ARW 2004 biedt daarvoor onder andere middels een experimenteerartikel mogelijkheden. Bij de totstandkoming van het nieuwe juridische kader zal opnieuw aandacht worden besteed aan de bevordering van innovatie.

De voornaamste inhoudelijke wijzigingen die het gevolg zijn van de Parlementaire Enquête Bouwnijverheid zijn gelegen in het openen van alle enveloppen, het omkeren van de bewijslast als het gaat om een onaanvaardbare (voorheen niet passende = te dure) aanbieding en het laten vervallen van de rekenvergoeding. Wel is het (nog steeds) mogelijk om bij bepaalde (grote en complexe) aanbestedingen ontwerpvergoedingen te bieden.

Daarnaast is nu bij inschrijving een bestuurder van het inschrijvende bouwbedrijf verplicht een verklaring te ondertekenen dat de Mededingingswet niet is overtreden en zullen aanbestedingsgeschillen aan de burgerlijke rechter in plaats van aan de Raad van Arbitrage voor de Bouw worden voorgelegd.

Naast het ARW 2004 zijn ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing. «Leuren» en ander misbruik van informatie uit inschrijvingen door aanbestedende diensten zijn daardoor vanzelfsprekend ten strengste verboden.

De belangrijkste verbetering betreft het ineenschuiven van de twee bestaande uniforme aanbestedingsreglementen. Hierdoor zijn de verschillen tussen Europese en nationale aanbestedingen geminimaliseerd. Alleen waar de Europese richtlijn werken (93/37/EEG) specifieke voorschriften bevat, voornamelijk ten aanzien van de aankondiging, zijn er verschillen tussen aanbestedingen boven en onder de Europese drempel. Alle andere artikelen zijn vanaf nu identiek. Deze uniformering zal mijns inziens zowel voor de aanbestedende dienst als voor de inschrijvers een verlichting inhouden van de administratieve lasten. De systematiek is niet gewijzigd met het ineenschuiven van de twee reglementen. Wel is het geheel veel overzichtelijker geworden.

Verder is het op grond van dit reglement toegestaan aan de aanbestedende dienst om bij het aanbieden van alternatieven dan wel ingeval van geïntegreerde contracten die zowel ontwerp als uitvoering betreffen, onder bepaalde voorwaarden individuele inlichtingen te geven.

Teneinde de administratieve lasten van de inschrijvers te beperken wordt in eerste instantie gewerkt met een «eigen verklaring» van de inschrijver dat hij voldoet aan de voorwaarden om aan een aanbesteding te kunnen deelnemen. Het gebruik van deze «eigen verklaring» is verplicht gesteld met het vaststellen van de «Beleidsregels integriteit en uitsluiting bij aanbestedingen in BIBOB-sectoren» op 20 februari 2004 door de Minister van Economische Zaken.

In het ARW 2004 is ook een voorziening opgenomen waarmee, in de ogen van de betrokken bewindslieden, inhoudelijk wordt voldaan aan de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in het zogenaamde Alcatel-arrest van 28 oktober 1998 (zaak C-81/98). Dit houdt in dat inschrijvers en gegadigden tijdig in kennis worden gesteld van het voornemen tot gunning en dat daarna, vóór het moment van het ondertekenen van de overeenkomst, de mogelijkheid bestaat om tegen dit voornemen tot gunning beroep in te stellen. Deze voorziening in het ARW 2004 laat onverlet de omzetting van deze beroepsprocedure in Nederlands recht voor álle overheden, zoals dat naar het oordeel van de Europese Commissie moet gebeuren. Mijn collega van Economische Zaken bestudeert thans een met redenen omkleed advies dat de Europese Commissie dienaangaande recent heeft uitgebracht.

Op grond van de Beleidsregels aanbesteding van werken 2004 is het ARW 2004 verplicht gesteld voor de aanbestedende Rijksdiensten. Dergelijke beleidsregels kunnen worden opgesteld op basis van de Algemene wet bestuursrecht. Het ARW 2004 bevat bepalingen die invulling geven aan de in de Beleidsregels voorgeschreven aanbestedingsprocedures. Voorzover het werken betreft die Europees moeten worden aanbesteed is het ARW 2004 gebaseerd op de richtlijn werken (93/37/EEG).

Op 31 maart 2004 is de nieuwe gecombineerde richtlijn werken, leveringen en diensten (2004/18/EG) vastgesteld. Het Ministerie van Economische Zaken zal deze nieuwe richtlijn vóór 31 januari 2006 in eerste instantie implementeren op basis van de Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen, uiteraard zal tegelijkertijd ook het ARW 2004 daarop worden aangepast. Uiteindelijk wordt er door het kabinet naar gestreefd om door middel van een integraal juridisch kader voor álle overheidsaanbestedingen, waaraan door het Ministerie van Economische Zaken wordt gewerkt, specifieke deelregelingen zoals de Beleidsregels aanbesteding van werken 2004 en het ARW 2004 zoveel mogelijk overbodig te maken.

Met ingang van 15 augustus 2004 passen de vier bouwdepartementen (V&W, Defensie, LNV en VROM) dit reglement toe. Het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen hebben hun leden al geadviseerd om dit reglement ook toe te gaan passen. Zoals de VNG de vaste commissie voor VROM van de Tweede Kamer zelf heeft meegedeeld bij haar brief van 21 juni jl. adviseert zij haar leden om het ARW 2004 niet van toepassing te verklaren. Het kabinet is niet gelukkig met dit VNG-advies. Ik wil daarom in overleg met mijn collega's van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken bezien op welke wijze de VNG alsnog overtuigd kan worden van het nut van toepassing van het ARW 2004.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven