nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 17 mei
2004 en het nader rapport d.d. 1 juli 2004, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Justitie, mede namens de ministers van Economische Zaken
en van Verkeer en Waterstaat. Het advies van de Raad van State is cursief
afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 16 maart 2004, no.04.001036, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Justitie, mede namens de Minister van Economische
Zaken en de Minister van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter
overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende uitvoering van
het op 16 mei 2003 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het Internationaal
Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding
van schade door verontreiniging door olie, 1992 (Trb. ...), met memorie van
toelichting.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 16 maart
2004, nummer 04.001033, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 17 mei 2004, nr. W03.04 0102/I, bied ik U
mede namens mijn ambtgenoten van Economische Zaken en van Verkeer en Waterstaat
hierbij aan.
Het nu bestaande Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door
verontreiniging door olie vergoedt schade door rampen met olietankers. Daarbij
geldt een limiet van – thans – ongeveer € 245 miljoen
per schadegeval; bij omvangrijke olierampen is die limiet te laag om alle
schade te vergoeden. Daarom is nu bij afzonderlijk Protocol een Aanvullend
Fonds ingesteld, met een limiet van ongeveer € 900 miljoen.
Met dit wetsvoorstel wordt het verdrag uitgevoerd voor het land Nederland.
De Wet schadefonds olietankschepen (Wso) stelt regels voor het Internationaal
Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie; die wet wordt
nu aangevuld met bepalingen voor het in 2003 ingestelde Aanvullend Fonds.
In een nieuw artikel 12a wordt een aantal bepalingen van de wet van overeenkomstige
toepassing verklaard op het Aanvullend Fonds; het gaat onder meer om bepalingen
voor het toezicht op de naleving van de wet.1
Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorziet in een standaardpakket
aan bevoegdheden van toezichthouders en stelt procedurele vereisten waaraan
toezichthouders moeten voldoen; in de bijzondere wet hoeven de in de Awb geregelde
bevoegdheden niet meer te worden toegekend, maar kunnen bevoegdheden die de
toezichthouder niet nodig heeft worden uitgesloten. De bepalingen
inzake toezicht in de Wso zijn niet afgestemd op afdeling 5.2 van de Awb.
De Raad adviseert hierin alsnog te voorzien en daarbij de toekenning van toezichtbevoegdheden
aan toezichthouders uit de Wso te schrappen; anderzijds kan worden bepaald
dat die bevoegdheden welke blijkens de bestaande § 3 van de wet
niet nodig zijn, niet toekomen aan de krachtens de Wso aangewezen toezichthouders.
Voor een redactionele kanttekening verwijst de Raad naar de bij het advies
behorende bijlage.
1. De door de Raad bedoelde afstemming heeft destijds niet plaatsgevonden
ter gelegenheid van de aanpassing van de Nederlandse regelgeving in verband
met de invoering van de Algemene wet bestuursrecht. Hoewel ik uiteraard met
de Raad van mening ben dat deze aanpassing alsnog dient plaats te vinden,
verdient het de voorkeur dit te doen bij een geschikte andere gelegenheid
dan het onderhavige voorstel. Ik denk hierbij in het bijzonder aan de aanpassingswetgeving
in het kader van de invoering van de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht,
aangezien de beoogde aanpassing voortvloeit uit de wenselijkheid om bijzondere
wetgeving afgestemd te doen zijn op die wet. Ik wijs er op dat het voorstel
mede strekt ter uitvoering van een in maart 2004 genomen beslissing van de
Europese Raad (2004/246/EG) dat de lidstaten binnen een redelijke termijn,
zo mogelijk vóór 30 juni 2004, tot het Protocol zullen
toetreden, terwijl inmiddels in internationaal overleg binnen het Internationaal
Olieschadefonds duidelijk is geworden dat een groot deel van de lidstaten ófwel
deze datum gaat halen, ófwel kort daarna tot het Protocol zal kunnen
toetreden. Deze zeer grote urgentie van zowel het onderhavige voorstel als
het – gelijktijdig ingediende – voorstel tot goedkeuring van het
Protocol voor het Koninkrijk brengt mee dat eventuele complicaties door het
in het voorstel meenemen van andere punten dan die welke voortvloeien uit
de implementatie van het Protocol zoveel mogelijk moeten worden voorkomen.
Aan de redactionele kanttekening van de Raad is gevolg gegeven.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening
zal zijn gehouden.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U mede namens mijn ambtgenoten van Economische Zaken en van Verkeer
en Waterstaat verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Bijlage bij het advies van de Raad van State van 17 mei 2004,
no.W03.04.0102/I, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging
geeft.
– In het opschrift en de considerans tot uitdrukking brengen dat
het wetsvoorstel niet uitsluitend strekt tot uitvoering van het Protocol,
zie artikel II.