29 706
Uitvoering van het op 16 mei 2003 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, 1992), alsmede aanpassing van de Wet aansprakelijkheid olietankschepen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING1

A Algemeen

In verband met de goedkeuring van het op 16 mei 2003 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, 1992 (Trb. ), dient ook de Wet schadefonds olietankschepen te worden aangepast. Tevens is het wenselijk deze gelegenheid te benutten voor het aanpassen van de Wet aansprakelijkheid olietankschepen. Voor de algemene achtergrond van deze aanpassingen mag worden verwezen naar de memorie van toelichting bij het gelijktijdig ingediende voorstel van rijkswet tot goedkeuring van genoemd Protocol van 2003, in het bijzonder het algemeen deel daarvan. Op deze plaats wordt volstaan met een beknopte artikelsgewijze toelichting.

B Artikelsgewijze toelichting

Artikel I Aanpassing Wet schadefonds olietankschepen

A. Artikel 1, onderdeel g

Het nieuwe onderdeel g voegt aan artikel 1 van de wet, waarin de definitiebepalingen zijn opgenomen, een definitie toe van «Aanvullend Fonds». Deze behoeft geen nadere verduidelijking.

B. Artikel 12a

Het nieuwe artikel 12a bepaalt dat het in of krachtens de wet omtrent het Fonds bepaalde, van overeenkomstige toepassing is ten aanzien van het Aanvullend Fonds, tenzij anders is aangegeven. Gelet op de beperkte strekking van het Aanvullend Fonds, te weten het enkele ter beschikking stellen van een hoger bedrag aan schadevergoeding, is een dergelijke simpele wijze van implementeren verkozen boven het integraal uitschrijven van alle relevante bepalingen ook voor het Aanvullend Fonds. De woorden «in of krachtens» voorzien daarbij in het feit dat artikel 12 van de wet de mogelijkheid geeft bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen omtrent het in de wet bepaalde. Niet alleen het in de wet bepaalde, maar ook het eventueel in een dergelijke algemene maatregel van bestuur nader bepaalde, moet uiteraard, tenzij anders aangegeven, ook voor het Aanvullend Fonds gelden.

Het laatste zinsdeel, beginnende met de woorden «met dien verstande» beoogt te bewerkstelligen dat aan de opgave- en mededelingsverplichtingen van artikel 5, die volgens de hoofdregel dus evenzeer gelden ten aanzien van het Aanvullend Fonds, in voorkomende gevallen niet tweemaal behoeft te worden voldaan ten aanzien van dezelfde bijdragende olie. In verband met het naleven van de uit het Fondsverdrag 1992 en het Protocol van 2003 voortvloeiende verplichtingen is het van belang dat voor alle bijdragende olie onder het Fonds en het Aanvullend Fonds opgave door ontvangers plaatsvindt en (vervolgens) mededeling daarvan aan de Directeur van het Fonds. Het is echter niet nodig, en in verband met het zoveel mogelijk voorkomen van administratieve lasten ook onwenselijk, te vereisen dat opgave of mededeling die op dezelfde bijdragende olie betrekking heeft, separaat voor beide Fondsen wordt gedaan. Aangezien in de praktijk in Nederland reeds jaren opgave en mededeling wordt gedaan ten aanzien van het Fonds, is daartoe bepaald dat een dergelijke opgave en mededeling geacht wordt tevens ten aanzien van het Aanvullend Fonds te zijn gedaan. Dit geldt dus zowel voor de op ontvangers ingevolge artikel 5, eerste lid, rustende verplichting om opgave te doen, als voor de ingevolge artikel 5, tweede lid, op de Minister van Economische Zaken rustende verplichting om mededeling te doen van de namen en adressen van ontvangers en de door hen ontvangen hoeveelheden bijdragende olie aan de Directeur van het Fonds.

Wat betreft de gevolgen voor het bedrijfsleven van deze bepaling, en in het bijzonder het feit dat deze geen toename van administratieve lasten teweegbrengt, wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting, onder 4., bij het gelijktijdig met dit voorstel ingediende voorstel van rijkswet tot goedkeuring voor het Koninkrijk van het op 16 mei 2003 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, 1992.

Artikel II Aanpassing artikel 4 van de Wet aansprakelijkheid olietankschepen

1. Lid 1

In de huidige versie van dit artikel zijn de aansprakelijkheidslimieten expliciet vermeld. Dit heeft het bezwaar dat bij een wijziging van de bedragen van die limieten de wet moet worden aangepast, waarvoor een volledige formele wetgevingsprocedure nodig is. In het verleden was dat niet een groot bezwaar, omdat wijziging van een verdrag, met inbegrip van wijziging van de aansprakelijkheidslimieten daarvan, plaatsvond door middel van een wijzigingsprotocol, tot stand gebracht op een diplomatieke conferentie, waarna voldoende staten tot het wijzigingsprotocol moesten toetreden alvorens dit internationaal in werking kon treden. Dit was alles bij elkaar een tijdrovende aangelegenheid, zodat voldoende tijd bestond om de corresponderende goedkeurings- en aanpassingswetgeving tot stand te brengen. In moderne aansprakelijkheidsverdragen komen echter steeds vaker bijzondere amenderingsprocedures voor, met behulp waarvan een de lidstaten bindende aanpassing van (uitsluitend) de limieten veel sneller tot stand kan komen, zonder dat daarvoor een diplomatieke conferentie nodig is. Het opnemen van de limieten in de wet schept dan het risico dat een aanpassing daarvan niet tijdig tot stand kan worden gebracht, waardoor een situatie ontstaat waarin de in de wet vermelde limieten niet overeenkomen met de werkelijkheid, aangezien de verdragsbepalingen omtrent een verhoging van de limieten met gebruikmaking van de bijzondere amenderingsprocedure rechtstreeks werken.

Om deze reden is ervoor gekozen om de aanpassingswetgeving in verband met de goedkeuring van het Protocol van 2003 bij het Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door olieverontreiniging, 1992, tevens te benutten om in de Wet aansprakelijkheid olietankschepen een verwijzing naar de limieten van het Verdrag op te nemen. In artikel 1, onderdeel b, is het «Verdrag» gedefinieerd. Doordat deze verwijzing tevens betrekking heeft op de bijzondere amenderingsprocedure van het Verdrag, wordt daarmee steeds verwezen naar de laatste voor Nederland geldende aansprakelijkheidslimieten van het Verdrag. Daarbij verdient in verband met de kenbaarheid voor burgers en bedrijven vermelding dat in het kader van de bijzondere amenderingsprocedure internationaal aanvaarde aanpassingen van de limieten steeds kenbaar zullen zijn uit het Tractatenblad.

2. Leden 3 en 4

Nu in het eerste lid niet langer de systematiek voor de berekening van de limieten en de daarvoor geldende bedragen zijn te vinden, hebben de leden 3 en 4 hun betekenis verloren. Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat dezelfde bepalingen voorkomen in het Verdrag, zodat de schrapping van deze leden geenszins tot een andere uitkomst zal leiden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven