29 701
Wijziging van de Gemeentewet in verband met de afschaffing van de lokale lastenverlichting van € 45,38

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)In het Strategisch Akkoord van het kabinet Balkenende I is een meerjarige aanpak van de armoedeval aangegeven1. Deze armoedevalproblematiek – de keerzijde van het beleid gericht op bestrijding van armoede en achterstanden – zou met kracht worden aangepakt, zonder evenwel de positie van degenen die op ondersteunende (inkomensafhankelijke) regelingen zijn aangewezen uit het oog te verliezen. De meerjarige aanpak betrof onder andere een beperking van het aantal inkomensafhankelijke regelingen, waardoor het algemeen, generiek inkomensbeleid weer voorbehouden zou zijn aan het Rijk. De beleidsruimte voor gemeenten om een eigen inkomensbeleid te voeren zou hierdoor worden beperkt. De lokale lastenverlichting van € 45,38 doet, mede gegeven de variëteiten in de uitvoering door gemeenten (zie het «Leidse Model» in paragraaf 2 van deze memorie) afbreuk aan het voeren van inkomensbeleid door de centrale overheid. Voor het bereiken van een evenwichtig inkomensbeeld werd, mede in samenhang met de toen gewenste invoering van een nieuw zorgstelsel in 2005, een samenstel van financiële maatregelen ingezet waaronder de afschaffing van de onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor woningen en in het verlengde daar weer van het vervallen van de lokale lastenverlichting van € 45,382. In het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende II is deze aanpak met de afschaffing van alleen het bewonersdeel van de OZB in samenhang met de afschaffing van de lokale lastenverlichting van€ 45,383 overgenomen. In de Hoofdlijnenbrief met betrekking tot de afschaffing van het bewonersdeel van de OZB is aangegeven, dat de afschaffing van de lokale lastenverlichting van € 45,38 via een afzonderlijk wettelijk traject zal lopen4. Dit wetsvoorstel is dus – los van het wetgevingstraject met betrekking tot de afschaffing OZB – opgezet ter afschaffing van de lokale lastenverlichting van € 45,38 per 1 januari 2005.

2. Lokale lastenverlichting van € 45,38

Per 1 januari 1998 is een structurele lokale lastenverlichting van honderd gulden voor gezinshuishoudingen ingevoerd. De wijze waarop de gemeenten deze lastenverlichting dienden uit te voeren is toen voor een periode van twee jaar dwingend voorgeschreven in de per 1 januari 1998 in werking getreden artikelen 229d en 255a van de Gemeentewet. Ingevolge deze artikelen waren de gemeenten verplicht de lastenverlichting te realiseren door middel van een vermindering van het belastingbedrag uit hoofde van hetzij de onroerende-zaakbelasting voor gebruikers, hetzij de afvalstoffenheffing/reinigingsrechten, hetzij het rioolafvoerrecht. De artikelen 229d en 255a hadden in principe een tijdelijke werking tot 1 januari 2000. Echter door het vervallen van de artikelen 229d en 255a per 1 januari 2000 zou er voor gemeenten geen wettelijke basis overblijven om de lastenverlichting desgewenst op dezelfde wijze als in 1998 en 1999 voort te zetten. Dit werd een ongewenste ontwikkeling geacht. Daarom is de Gemeentewet gewijzigd in die zin dat de lastenverlichting tot een nader te bepalen dan wel gewenste einddatum kon worden gecontinueerd. Daarnaast is, door de invoering van de euro per 1 januari 2002, de honderd gulden omgezet in € 45,38.

Uit de Monitor inkomsten uit lokale heffingen 20031 blijkt dat de meeste gemeenten er voor hebben gekozen de lastenverlichting via de onroerende-zaakbelasting voor gebruikers, de reinigingsheffing, de rioolheffing of een combinatie van deze heffingen door te geven. Verder verdisconteert een aantal gemeenten de lastenverlichting in de tarieven.

De meeste gemeenten (78%) blijken ook in 2003 € 45,38 in zijn geheel toe te kennen. Het aantal gemeenten dat meer dan € 45,38 uitkeert is 6%. Het aantal gemeenten dat een bedrag tussen de € 34,03 (minimum grens van 25% zoals gesteld in het «Leidse Model»2 ) en € 45,37 uitkeert is licht toegenomen (16%).

Een deel van de gezinshuishoudingen, zij die in een onzelfstandige woonruimte wonen, ontvangen niet zelf een belastingaanslag. Aan de gemeenten is dringend verzocht om ook deze categorie gezinshuishoudingen in aanmerking te laten komen voor de € 45,38 aan lastenverlichting. Uit de Monitor inkomsten uit lokale heffingen 2003 blijkt dat in het grootste deel van de gemeenten een actief beleid gevoerd wordt om de afgesproken lastenverlichting ook aan deze huishoudens door te geven.

3. Financiële gevolgen van de wetswijziging

In verband met de afschaffing van de lokale lastenverlichting van € 45,38 zal er in 2005 € 325 miljoen uit het gemeentefonds worden genomen. Deze uitname zal worden verwerkt in de begroting van het gemeentefonds voor 2005 die op Prinsjesdag zal worden aangeboden. In 2004 is het gemeentefonds al gekort met € 100 miljoen zijnde de afroming van het accres ter zake van de lokale lastenverlichting van € 45,38. Door het Rijk is in 1998 een toevoeging van f 680 miljoen in het gemeentefonds gedaan omdat de lokale lastenverlichting van € 45,38 een tegemoetkoming van het Rijk is en dus niet ten koste moet gaan van de gemeentelijke begrotingen.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

A. Artikel 229d Gemeentewet

Artikel 229d geeft een nadere invulling over de door de gemeenteraad te bepalen belastingvermindering. Aangezien dit artikel de kern vormt van de lokale lastenverlichting van € 45,38 wordt deze vervallen verklaard.

B. Artikel 233a Gemeentewet

Artikel 233a, tweede lid, aanhef, geeft een verwijzing naar het door dit wetsvoorstel vervallen artikel 229d, zodat ook deze verwijzing komt te vervallen.

C. Artikel 255a Gemeentewet

Artikel 255a geeft een nadere invulling over het door de gemeenteraad te bepalen kwijtscheldingsbedrag in relatie tot de in artikel 229d bepaalde belastingvermindering. Door het vervallen verklaren van artikel 229d is artikel 255a zinledig geworden. Ook artikel 255a zal dus komen te vervallen.

Artikel II

D. Artikel 15.33 Wet Milieubeheer

Artikel 15.33, derde lid, geeft een verwijzing naar het door dit wetsvoorstel vervallen artikel 229d, zodat ook deze verwijzing komt te vervallen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Werken aan vertrouwen, een kwestie van aanpakken. Strategisch akkoord voor kabinet CDA, LPF, VVD. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 375, nr. 5, blz. 18.

XNoot
2

Werken aan vertrouwen, een kwestie van aanpakken. Strategisch akkoord voor kabinet CDA, LPF, VVD. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 28 375, nr. 5, blz. 43.

XNoot
3

Meedoen, meer werk en minder regels. Hoofdlijnenakkoord voor het kabinet CDA, VVD, D66. Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 637, nr. 19, blz. 13.

XNoot
4

Hoofdlijnenbrief OZB, Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 200 B, nr. 11, blz. 5.

XNoot
1

Monitor inkomsten uit lokale heffingen 2003 van het Ministerie van Financiën blz. 21.

XNoot
2

Zie ook Brief 29-11-1999, nr. FO99/U96 264, Belastingblad 2000, blz. 34.

Naar boven