Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 29689 nr. 286 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 29689 nr. 286 |
Vastgesteld 21 december 2009
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 23 juli 2009 inzake het onderzoek vrijwillige bewonersbijdrage in AWBZ-instellingen (Kamerstuk 29 689, nr. 269).
De op 25 september 2009 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van 18 december 2009 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
II. Reactie van de staatssecretaris 7
I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris en het bijbehorende onderzoek naar de vrijwillige bewonersbijdrage. Eerder hebben deze leden in een debat met de staatssecretaris de vrijwilligheid van deze bijdragen benadrukt. Daarnaast hebben genoemde leden toen ook als wens geuit dat instellingen over vrijwillige bijdragen overeenstemming bereiken met de cliëntenraden. Helaas vraagt maar in tweederde van de instellingen het bestuur om een advies over de aanvullende diensten. De leden van de CDA-fractie vinden dat veel te weinig en zijn van oordeel dat in alle instellingen de cliëntenraden hierbij actief betrokken moeten worden. Hoe gaat de staatssecretaris dat bewerkstelligen en is een adviesrecht daarvoor afdoende?
De terugkerende vraag is wat onder aanvullende diensten kan worden begrepen. De staatssecretaris stelt terecht dat iedereen recht heeft op via de AWBZ verzekerde zorg van een kwaliteit volgens de normen voor verantwoorde zorg. Daaraan voegt de staatssecretaris toe dat de basiszorg op orde moet zijn. Research voor Beleid stelt op pagina 7: «Meerdere instellingen en cliëntenraden melden echter in de case studies dat voor hen niet zonder meer helder is welke diensten wel en welke diensten niet onder de AWBZ-aanspraak vallen». Wat verstaat de staatssecretaris in dat licht onder basiszorg? Kan naar het oordeel van de staatssecretaris die afweging aan de instellingen en hun cliëntenraden worden overgelaten? Zo ja, worden zij daarin ondersteund? Zo ja, hoe?
Kan de staatssecretaris het opvallende onderscheid tussen de sector verpleging en verzorging en de sector geestelijke gezondheidszorg in de mate waarin aanvullende diensten worden aangeboden ook verklaren? En welke conclusies verbindt de staatssecretaris daaraan, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Bijna één op de vijf instellingen weet niet of hun beleid schriftelijk is vastgelegd. Een opvallende en veelzeggende uitkomst. Kan de staatssecretaris dit verklaren, zo vragen de leden van de CDA-fractie. En deelt de staatssecretaris het oordeel dat de medezeggenschap, de schriftelijke vastlegging en de voorlichting over aanvullende diensten niet vrijblijvend kunnen zijn? Zo ja, hoe gaat de staatssecretaris dat bewerkstelligen?
De staatssecretaris stelt dat een bijdrage voor aanvullende diensten in principe alleen vrijwillig kan zijn. Waarom «in principe»? Is de staatssecretaris met de leden van de CDA-fractie van oordeel dat de afname van de aanvullende dienst en daarmee de bijdrage vrijwillig moet zijn? Hoe gaat de staatssecretaris dat bewerkstelligen? Is de staatssecretaris bereid om daarbij te leren van de gedragscode voor schoolkosten, waarbij ook sprake is van een vrijwillige ouderbijdrage en schoolbesturen en ouderorganisaties hun gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben genomen?
Wat vindt de staatssecretaris van het feit dat uit het rapport blijkt dat er relatief grote verschillen bestaan tussen de laagste en hoogste bijdrage die door instellingen aan hun cliënten worden gevraagd voor soms dezelfde typen diensten? En hoe verhouden de relatief hoge eigen bijdragen zich tot de hoogte van de zak- en kleedgeldgrens? Kunnen bewoners op die grens zich die hoge bijdragen wel veroorloven, terwijl sommige aanvullende diensten onontkoombaar lijken (zoals waskosten), zo vragen de leden van de CDA-fractie. Bestaat er daarmee geen gevaar van sociaal isolement?
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris inzake het onderzoek naar de vrijwillige bewonersbijdragen in AWBZ-instellingen. Deze leden zijn van mening dat de basiskwaliteit van de zorg in verpleeg- en verzorgingshuizen zonder meer goed moet zijn en op maat en dat hierbij de normen van verantwoorde zorg een leidraad dienen te zijn. Genoemde leden vinden dat als die basis goed is, en cliënten aanvullende wensen hebben, zij deze aanvullende diensten tegen een eventuele betaling ook moeten kunnen krijgen. Zij hebben nog enkele vragen aan de staatssecretaris over het onderzoek naar de vrijwillige bewonersbijdrage in AWBZ-instellingen.
De leden van de PvdA-fractie lezen in het rapport over de vrijwillige bewonersbijdrage in AWBZ-instellingen, dat op basis van dit onderzoek het niet mogelijk is om uitspraken te doen over wat de gemiddelde cliënt in een AWBZ-instelling per maand kwijt is aan diensten die buiten de AWBZ-aanspraak vallen. Onderzoekers geven aan dat het wel mogelijk is om dit inzichtelijk te maken maar dat daarbij een andere onderzoeksopzet noodzakelijk is. Deze leden willen graag weten of de staatssecretaris van plan is om alsnog een aanvullend onderzoek te laten uitvoeren naar wat de gemiddelde cliënt in een AWBZ-instelling per maand kwijt is aan diensten die buiten de AWBZ-aanspraak vallen.
Genoemde leden zijn, net als de staatssecretaris, van mening dat er op vele vlakken ruimte is voor verbetering. Deze leden lezen dat de staatssecretaris van plan is om met de sector te bespreken in hoeverre cliëntenraden meer betrokken kunnen worden bij de voorwaarden waaronder aanvullende diensten worden aangeboden. In hoeverre vinden deze gesprekken al plaats met de sector en wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? De leden van de PvdA-fractie lezen dat 18% tot 81% van de instellingen de aanvullende dienst bekostigen door middel van een bijdrage van cliënten indien zij van deze dienst gebruik maken. Zij vragen wat de wetenschappelijke houdbaarheid is van de onderzoeksresultaten als dergelijke marges worden gehanteerd.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de staatssecretaris vindt dat de bijdrage die voor aanvullende diensten wordt gevraagd «in principe alleen vrijwillig kan zijn». Deze leden vragen of uitleg gegeven kan worden over wat hiermee precies wordt bedoeld.
De leden van de fractie van de PvdA lezen in het onderzoek dat er opvallende verschillen zijn te vinden tussen instellingen in de hoogte van het bedrag dat zij vragen aan cliënten voor aanvullende diensten. De staatssecretaris geeft aan in overleg te gaan met de sector over de grote verschillen in bijdragen die voor aanvullende diensten gevraagd worden. Hebben deze gesprekken al plaatsgevonden? Zo ja, wat was de inzet van deze gesprekken en wat zijn de uitkomsten van deze overleggen? Verder lezen deze leden dat binnen de sectoren verpleging en verzorging en geestelijke gezondheidszorg recreatieve diensten de meest aangeboden aanvullende dienst is. Zij horen graag of dagactiviteiten ook hieronder vallen. Genoemde leden constateren dat de hoogte van de bijdrage in de meerderheid van de instellingen gelijk is voor alle cliënten. Theoretisch gezien zou het dus kunnen voorkomen dat een cliënt een bijdrage betaalt voor iets waar hij/zij geen gebruik van maakt. Hoe beoordeelt de staatssecretaris deze constatering? Deelt de staatssecretaris de mening dat dit in strijd is met het principe van een pluspakket?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het voor meerdere instellingen en cliëntenraden niet zonder meer helder is welke diensten wel en welke diensten niet onder de AWBZ-aanspraak vallen. Deze leden vragen of de staatssecretaris van plan is om duidelijk te communiceren naar het veld wat wel of niet onder de AWBZ-aanspraak valt. Zo vragen zij bijvoorbeeld of het wassen van beddengoed wel of niet onder een aanvullende dienst behoort te vallen. Deze leden vragen ook of cliënten ervoor kunnen kiezen hun beddengoed niet te laten wassen.
Enkele instellingen stellen dat de bijdragen die cliënten dienen te betalen dusdanig laag zijn dat het overbodig is een maximale bijdrage per maand te hanteren. De leden van de fractie van de PvdA horen graag of de staatssecretaris een verklaring heeft voor de verschillen tussen instellingen.
De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de staatssecretaris dat aanvullende diensten of pluspakketten niet mogen leiden tot uitholling van de basiszorg. Deze leden hebben door middel van de motie Wolbert (Kamerstuk 30 597, nr. 71) de regering verzocht te stimuleren dat instellingen pas overgaan tot het aanbieden van pluspakketten wanneer hun eerste verantwoordelijkheid, het bieden van kwalitatief goede basiszorg volgens vastgesteld zorgplan, op orde is. Deze leden vragen of uiteengezet kan worden op welke wijze hiervoor zorg gedragen wordt.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben het rapport van Research voor Beleid goed gelezen en komen tot de conclusie dat dit een eerste aanzet is voor een stevige discussie over de (vrijwillige) bijdrage in zorginstellingen. Genoemde leden vinden de zogenaamde vrijwillige bijdragen een teken dat de tweedeling in de zorg toeslaat en vrezen voor de toegankelijkheid van de zorg. Maar zeker vrezen zij voor de toegankelijkheid van kwaliteit van leven voor mensen die in een zorginstelling verblijven. Deze leden wijzen erop dat mensen al een heel hoge eigen bijdrage betalen voor de zorg die zij krijgen in de instellingen en dat er velen zijn die per maand weinig geld overhouden voor sociale participatie. Erkent de staatssecretaris dat zeker ook met de discussie over pluspakketten sprake is van klassenzorg? De leden van de SP-fractie missen in de begeleidende brief van de staatssecretaris bij het rapport politieke oordelen. Deze leden zijn van mening dat «het onder de aandacht brengen» van de instellingen niet voldoende is. Deelt de staatssecretaris deze mening?
De leden van de SP-fractie vragen of de staatssecretaris wil ingaan op het stijgen van de bijdragen ten opzichte van 2006. De echte beleidswijziging, namelijk dat het wassen van kleding per 1 januari 2009 uit de AWBZ is gehaald, kan volgens deze leden niet de verklaring zijn voor de stijging op andere terreinen. Is het mogelijk dat de staatssecretaris hierover een bespiegeling kan geven? Kan het zijn dat instellingen naar mogelijkheden zoeken om kosten steeds meer door te berekenen aan bewoners omdat er te weinig financiering is voor zaken als verzekeringen, rechtsbescherming, eten en drinken buiten de maaltijden, alarmering enz. Deelt de staatssecretaris de mening dat hier sprake is van (mogelijke) wildgroei?
Voorts vragen de leden van de SP-fractie de staatssecretaris om in te gaan op de vraag wat vrijwillig is. Deelt de staatssecretaris de mening dat het laten wassen van kleding en beddengoed geen keuze is? In hoeverre oordeelt de staatssecretaris dan dat het hier een vrijwillige bijdrage betreft? Acht de staatssecretaris het voorstelbaar dat bijvoorbeeld ouderen wekelijks hun was gaan doen bij hun kinderen? Erkent de staatssecretaris dat er mensen zijn die in instellingen wonen die geen andere keuze hebben dan gebruik te maken van wassen in de instelling, omdat er bijvoorbeeld geen naasten zijn of omdat er naasten zijn die ver weg wonen?
De leden van de SP-fractie vragen wat de staatssecretaris vindt van de vrijwilligheid van betalen voor extra eten en drinken buiten de reguliere maaltijden. Erkent de staatssecretaris dat er situaties zijn waarbij het rekenen van een bijdrage voor consumpties buiten de maaltijden om een schrijnend beeld geeft van de verschraling in de zorg? Vindt de staatssecretaris dat bijvoorbeeld een oranje tompoes op Koninginnedag niet gewoon bij kwaliteit van leven dient te horen? Hoort bijvoorbeeld een paaseitje in de paastijd gewoon bij kwaliteit van leven? Hoort een gebakje op iemands verjaardag er gewoon bij zodat dit niet zou moeten worden afgerekend? Erkent de staatssecretaris dat het doorberekenen van dit soort kosten juist een enorme tweedeling in de hand werkt, en de deelname beperkt van mensen die geen geld hebben voor dit soort normale zaken?
Wat vindt de staatssecretaris van de definitie maaltijd? Behoort daar fruit, melk en een toetje bij? Zo ja, kan de staatssecretaris dan ingaan op de vele geluiden die de leden van de SP-fractie horen dat mensen daarvoor extra moeten betalen? Zo nee, waarom vindt de staatssecretaris dit er niet bij horen? Deze leden betreuren het dat uit het rapport niet is op te maken wat er nu wel en niet onder de consumpties buiten de reguliere maaltijden wordt verstaan en zij verzoeken de staatssecretaris om hier nader onderzoek naar te doen. Vindt de staatssecretaris het bijvoorbeeld acceptabel dat mensen op warme dagen voor extra drinken moeten gaan betalen? Kortom, genoemde leden willen de schaal van dit doorberekenen aan bewoners weten en het oordeel van de staatssecretaris waar de grens ligt.
De leden van de SP-fractie constateren dat er tussen de verzorgings- en verpleeghuizen een groot verschil is in de hoogte van de bijdragen. Kan de staatsecretaris daar eens op ingaan? Wat is hiervan de oorzaak? Is het wenselijk dat mensen die meer zorgbehoevend zijn meer worden belast? Vindt de staatssecretaris dit ethisch kloppen? En hoe oordeelt de staatssecretaris in dit geval over de vrijwilligheid van de bijdragen? Hebben zeer zorgbehoevende mensen wel een mogelijkheid om het anders te organiseren?
De leden van de SP-fractie vinden het schokkend dat er in 80% van de gevallen geen maximum gesteld wordt aan de «vrijwillige» bijdrage. Hoe oordeelt de staatssecretaris hierover? Kan een instelling maar blijven doorberekenen? Hoe zou de staatssecretaris reageren als blijkt dat instellingen iets elementairs als wc-papier gaan doorberekenen? Hoe zou de staatssecretaris reageren als instellingen voor schoonmaakwerkzaamheden op kamers bijdragen gaan vragen?
Hoe oordeelt de staatssecretaris over de keuzevrijheid als blijkt dat maar 20% van de instellingen de regelingen schriftelijk aan bewoners kenbaar maakt? Zou de staatssecretaris graag geconfronteerd worden met een rekening achteraf? Hoe oordeelt de staatssecretaris over het feit dat cliëntenraden in een derde van de gevallen niet geadviseerd hebben, dan wel geïnformeerd worden? Vindt de staatssecretaris hier een gesprek met de sector werkelijk voldoende? Kan dit antwoord worden toegelicht?
Is het mogelijk te onderzoeken of zorginstellingen via de «vrijwillige» bijdragen winst maken? Zo nee, waarom niet?
Tot slot willen de leden van de SP-fractie vragen of de staatssecretaris de mening deelt dat met het invoeren van de zorgzwaartepakketten juist de deur is opengezet naar nog meer mogelijkheden om bewoners te belasten. Met de pakketten zijn zaken als ontspanning en beweging, het vieren van feestdagen of het organiseren van gezamenlijke uitjes volledig geschrapt uit de zorg. Kan de staatssecretaris eens ingaan op de consequenties die zij ziet voor de kwaliteit van leven voor mensen die op de zak- en kleedgeldnorm zitten in relatie met de «vrijwillige» bijdragen? Deze leden verzoeken de staatssecretaris het antwoord inhoudelijk toe te lichten.
Vragen en opmerkingen van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris over de vrijwillige bewonersbijdrage in AWBZ-instellingen en het bijbehorende onderzoek. Zij hebben daar nog een aantal vragen bij.
De staatssecretaris geeft aan dat de basiszorg op orde moet zijn. Met de grote verschillen in bewonersbijdragen in de verschillende AWBZ-instellingen rijst bij de leden van de SGP-fractie de vraag op welke manier de basiszorg gerealiseerd moet worden zonder dat er sprake is van «verwenzorg». Met name als men vergelijkt tussen verschillende AWBZ-instellingen, kan dit punt duidelijk mee gaan spelen. In de ene instelling krijgt men wassen/stomen voor 25 euro, terwijl in de andere instelling 50 euro moet worden betaald. Aan de ene kant raakt dit niet zozeer de basiszorg, maar is dit ook weer zo lineair aan de basiszorg verbonden, dat dit ook niet los van elkaar gezien kan worden. Graag ontvangen de leden van de SGP-fractie hierop een heldere reactie. Is de staatssecretaris het met deze leden eens dat allereerst duidelijk moet zijn voor alle betrokkenen welke activiteiten wel en niet onder de AWBZ-aanspraak vallen? Hoe ziet de staatssecretaris de relatie tussen de vrijwillige bewonersbijdrage enerzijds, en het gegeven dat veel dingen binnen de zorgzwaartepakketten ook nog onduidelijk zijn anderzijds, onder andere wat daar nu precies onder valt en wat niet? Erkent de staatssecretaris dat duidelijkheid op dit punt voorwaarde nummer één is voordat verder gesproken kan worden over aanvullende activiteiten?
Aan het onderzoek hebben niet alle zorgaanbieders uit de gehandicaptenzorg hun medewerking verleend. Kan de staatssecretaris toelichten hoe representatief dit onderzoek daarmee is, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Hoe groot is de kans dat er een vertekend beeld is ontstaan doordat bijvoorbeeld instellingen met hoge eigen bijdragen voor aanvullende diensten niet hebben meegewerkt aan het onderzoek?
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de staatssecretaris wil voorkomen dat instellingen in deze onzekere tijden (mede naar aanleiding van de invoering van de ZZP-financiering) de extra activiteiten als melkkoe gaan gebruiken om de eigen reserves op te bouwen. Duidelijkheid wat betreft financiën (buiten de extra activiteiten om) is dan ook cruciaal. Graag ontvangen zij hierop een reactie.
De leden van de SGP-fractie plaatsen vraagtekens bij het verbinden van bepaalde eisen aan de vrijwillige bewonersbijdragen; het argument hiervoor is dat de ene AWBZ-instelling totaal andere wensen kan hebben dan een andere AWBZ-instelling. Dit geldt ook voor AWBZ-instellingen die cliënten opnemen met dezelfde dominante grondslag, bijvoorbeeld een verstandelijke handicap. De ene woonlocatie heeft ouder wordende bewoners, terwijl een andere woonlocatie met name jonge cliënten heeft met een ontwikkelingsgerichte benadering. Deelt de staatssecretaris de mening dat het per sector vastleggen van tarieven om de genoemde redenen de vrijheid ondergraaft met betrekking tot vrijwillige bewonersbijdragen? Hoe gaat de staatssecretaris daarmee om?
Het voorgaande wil echter niet zeggen dat er maar sprake van wildgroei moet zijn. Wat vindt de staatssecretaris ervan om per sector een soort richtlijn/kader aan te geven wat als richtlijn gebruikt kan worden bij het vaststellen van vrijwillige bijdragen, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Daaruit volgend moet iedere instelling in een zorgovereenkomst vastleggen wat er van de cliënt wordt verwacht met betrekking tot extra activiteiten en de bijdrage hieraan. De cliënt is dan op de hoogte en onderschrijft dit ook door middel van een handtekening. Op welke manier denkt de staatssecretaris erover na voor welke aanspraken vrijwillige bewonersbijdragen gevraagd mogen worden? Graag vernemen deze leden hierop een reactie.
Op welke manier worden cliëntenorganisaties betrokken bij het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdragen, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Op welke manier wordt daarbij rekening gehouden met de draagkracht van de cliënt? Hoe wordt rekening gehouden met de resterende koopkracht van de cliënt, zodat die nog kan blijven participeren in de samenleving? In het verlengde van de voorgaande vragen: welke visie heeft het kabinet op het punt van het verstrekken van bijzondere bijstand voor bewoners van AWBZ-instellingen?
Bij een aantal instellingen wordt van iedere cliënt een bijdrage verwacht, ongeacht of hij/zij gebruikt maakt van die dienst. De leden van de SGP-fractie zouden er een warm voorstander van zijn dat ook de kwetsbare cliënt uit een AWBZ-instelling de vrijheid krijgt om van een dienst gebruik te maken en daar dan ook voor te betalen, maar ook de vrijheid heeft om daar geen gebruik van te maken en daar dus ook niet voor hoeft te betalen. Hierin speelt ook het sociale netwerk van de cliënt een rol. Als de cliënt beschikt over een groot sociaal netwerk dat extra activiteiten voor hem/haar verzorgt, moet het volgens de leden van de SGP-fractie niet de bedoeling van de instelling zijn om dit over te nemen. Graag ontvangen deze leden op dit punt de visie van de staatssecretaris.
II. REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS
Reactie van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op vragen van de vaste commissie staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar aanleiding van het onderzoek vrijwillige bewonersbijdrage in de AWBZ-instellingen (Kamerstuk 26 689, nr. 269).
Alvorens in te gaan op de vragen van diverse fracties hecht ik eraan om een paar algemene opmerkingen te maken over de vrijwillige bewonersbijdrage. Het onderzoek laat zien dat veel instellingen extra diensten aanbieden. Zij vragen daar in veel gevallen een bijdrage voor van de bewoners. Het aanbieden van aanvullende diensten is al jarenlange praktijk. Ik vind het belangrijk dat instellingen deze extra diensten aanbieden. Zonder dat was er geen kapsalon, een eigen tv op de kamer, een verzekeringspakket of een wijntje bij het eten. Zorginstellingen spelen al jaren in op de behoefte van de cliënt door extra diensten aan te bieden. Ik verwacht dat zorgaanbieders in de toekomst ook steeds meer de vraag van de cliënt centraal stellen; dit zullen zij meenemen in de reguliere zorg maar ook in het aanbieden van extra diensten. Ik vind dat in principe geen slechte ontwikkeling, maar er zijn wel grenzen.
Ik ben met de Kamer van mening dat instellingen geen diensten tegen betaling mogen aanbieden die tot de verzekerde zorg behoren. In eerdere debatten en brieven over pluspakketten en vrijwillige eigen bijdragen wordt er gesproken van basiszorg. In het Besluit zorgaanspraken zijn de aanspraken van een cliënt geregeld. De AWBZ-zorg moet voldoen aan de normen voor verantwoorde zorg. Deze normen zijn neergelegd in de Kwaliteitswet. Verantwoorde zorg is volgens artikel 2 van de Kwaliteitswet «zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de patiënt.» De normen van verantwoorde zorg zijn algemeen van aard. Deze vinden hun invulling op het individuele niveau in de instelling. Met cliënten worden in de bespreking over het zorgplan afspraken gemaakt hoe de zorg er uit moet zien, in aansluiting op de reële behoefte van de cliënt. Dit is de juiste plek om invulling te geven aan algemene aanspraken, omdat juist op dit niveau recht kan worden gedaan aan de wensen en behoeften van de cliënt. Ook op instellingsniveau worden er beslissingen genomen over de invulling van de zorg de cliëntenraad heeft bijvoorbeeld adviesrecht over voedingsaangelegenheden van algemene aard en het algemeen beleid op het gebied van de veiligheid, de gezondheid of de hygiëne en ontspanningsactiviteiten voor cliënten. Besluiten over het aanbod en prijs van dergelijke aanvullende producten en diensten vallen onder het verzwaard adviesrecht van de cliëntenraad. Ik vind het belangrijk dat als een instelling extra diensten aan wil bieden tegen betaling zij deze pakketten in goed overleg met de cliëntenraad vaststelt. Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van instelling en cliëntenraad om hier zorg voor te dragen.
Met de zorgzwaartebekostiging is voor het eerst duidelijk geworden hoeveel budget instellingen voor een cliënt beschikbaar hebben. Instellingen moeten eerst goed doordenken wat dit voor hun zorgprocessen betekent en niet lukraak tal van extra diensten aanbieden. Ik vind het belangrijk dat instellingen naar cliënten transparant zijn welke zorg ze bieden en voor welke diensten extra’s worden gevraagd. In de brochure van het CVZ «Daar hebt u recht op in een AWBZ-instelling» wordt informatie gegeven waar de cliënt recht op heeft1. Zo staat omschreven dat de AWBZ-instelling de energiekosten betaalt en de schoonmaakspullen. De instelling zorgt voor televisies, radio’s of cd-spelers in gemeenschappelijke ruimten. Als de bewoner zelf één van deze apparaten wil, betaalt de bewoner zelf. Het zorgkantoor ziet erop toe dat de instelling in het behandelplan de zorg aan de cliënt levert waar deze volgens de AWBZ (zoals beschreven in de brochure) recht op heeft.
In het «Onderzoek Vrijwillige bewonersbijdrage» is nog een vrijwillige bijdrage opgenomen voor het wassen van beddengoed. In een voetnoot op pagina 31 van het rapport werd al gemeld dat sprake was van een nieuwe waskostenregeling waarin het wassen van beddengoed in AWBZ-instellingen onder de verstrekking valt. In bijgevoegde brochure van het CVZ is deze verandering opgenomen. Dit betekent dat instellingen geen vrijwillige bijdrage meer mogen vragen voor de waskosten van beddengoed.
Helaas vraagt maar in tweederde van de instellingen het bestuur om een advies over de aanvullende diensten. De leden van de CDA-fractie vinden dat veel te weinig en zijn van oordeel dat in alle instellingen de cliëntenraden hierbij actief betrokken moeten worden. Hoe gaat de staatssecretaris dat bewerkstelligen en is een adviesrecht daarvoor afdoende?
Het CDA geeft aan dat instellingen in te weinig gevallen advies vragen aan cliëntenraden over de aanvullende diensten (in tweederde van de gevallen).
Besluiten over prijs en omvang van aanvullende diensten vallen volgens de WMCZ onder het verzwaard adviesrecht. Bij meningsverschillen tussen cliëntenraden en instellingen over de uitvoering van de WMCZ is de landelijke Commissie van Vertrouwenslieden scheidsrechter. In de nieuwe Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) wordt de invloed van cliëntraden vergroot. In het wetsvoorstel krijgt de cliëntenraad op dit punt een instemmingsrecht. Daarnaast is in het wetsvoorstel opgenomen dat de IGZ toezicht gaat houden op de naleving van de medezeggenschapsregels.
In de tussentijd zal ik met LOC en brancheorganisaties bespreken hoe kan worden bevorderd dat instellingen en cliëntenraden nog meer met elkaar in overleg treden over de aanvullende diensten. Begin november heeft VWS overleg gevoerd met brancheorganisaties en cliëntenorganisaties over pluspakketten. Hier is de afspraak gemaakt dat partijen met elkaar in december verder in gesprek gaan over het bieden van transparantie in het veld rondom aanvullende diensten. Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan de positie van de cliëntenraad.
Wat verstaat de staatssecretaris in dat licht onder basiszorg? Kan naar het oordeel van de staatssecretaris die afweging aan de instellingen en hun cliëntenraden worden overgelaten? Zo ja, worden zij daarin ondersteund? Zo ja, hoe?
Hiervoor heb ik al uiteengezet wat ik onder basiszorg versta. De basiszorg krijgt een invulling op het niveau van de instelling. De afweging wat basiszorg is in concrete gevallen behoort, binnen de grenzen van de normen van verantwoorde zorg, tot de verantwoordelijkheid van de instelling. Er zijn echter zaken die onbetwistbaar tot de basiszorg behoren, zoals een ontbijt of ondersteuning om uit bed te komen. Een hulpmiddel bij het vaststellen van wat wel en wat niet bij de basiszorg behoort is de brochure «Daar hebt u recht op in een AWBZ-instelling» uitgebracht door het CVZ. Deze richtlijn omschrijft heel duidelijk voor welke producten en diensten de instelling moet zorgen en voor welke diensten een bijdrage gevraagd mag worden. Voor zowel cliënten, cliëntenraden en instellingen bevat deze brochure nuttige informatie. De brochure is tot stand gekomen in overleg met alle betrokken partijen. Het CVZ heeft de brochure aan alle instellingen toegestuurd. Veel instellingen geven de brochure aan hun cliënten. Daarnaast is de brochure in veelvoud aan het LOC verzonden, zodat de brochures uitgedeeld kunnen worden onder cliëntenraden.
Cliëntenraden kunnen bij vragen over aanvullende diensten terecht bij het LOC.
Kan de staatssecretaris het opvallende onderscheid tussen de sector verpleging en verzorging en de sector geestelijke gezondheidszorg in de mate waarin aanvullende diensten worden aangeboden ook verklaren? En welke conclusies verbindt de staatssecretaris daaraan, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De mate waarin aanvullende diensten worden aangeboden is mede afhankelijk van de behoefte die onder bewoners bestaat. In de verpleeg- en verzorgingshuizen is meer vraag naar dergelijke producten dan in de geestelijke gezondheidszorg.
De staatssecretaris stelt dat een bijdrage voor aanvullende diensten in principe alleen vrijwillig kan zijn. Waarom «in principe»?
Aanvullende diensten zijn pakketten die iets extra zijn bovenop de basiszorg. Het is aan de bewoner van een instelling om van dergelijke diensten gebruik te willen maken. Vrijwilligheid staat dus voorop, een instelling moet wel zeer goede redenen hebben om een aanvullende dienst verplicht op te leggen.
Is de staatssecretaris met de leden van de CDA-fractie van oordeel dat de afname van de aanvullende dienst en daarmee de bijdrage vrijwillig moet zijn?
Ja, de aanvullende diensten zijn een aanvulling op de noodzakelijke zorg. Ik ben er niet op tegen dat zorgaanbieders vanuit een servicegedachte aanvullende diensten aanbieden, maar de bewoners moeten in principe daar zelf over kunnen beslissen. Hiermee wordt de persoonlijke keuze aan mensen die in intramurale instelling verblijven (net zoals bij een ander) overgelaten.
Hoe gaat de staatssecretaris dat bewerkstelligen?
In het debat met de Kamer over de klassenzorg/basiszorg van 2 juni 2009 heb ik gezegd dat ik geen bezwaar heb tegen pluspakketten, met de nadruk op plus. Het moet dus een aanvulling zijn op de basiszorg. Het zorgkantoor houdt toezicht en ziet erop toe dat de gecontracteerde zorgzwaartepakketten daadwerkelijk worden geleverd. Hiermee krijgt de differentiatie van de zorg een stimulans.
Is de staatssecretaris bereid om daarbij te leren van de gedragscode voor schoolkosten, waarbij ook sprake is van een vrijwillige ouderbijdrage en schoolbesturen en ouderorganisaties hun gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben genomen?
De gedragscode schoolkosten is een mooi initiatief vanuit vertegenwoordigers van ouders, schoolbesturen en schoolleiders om samen te stimuleren dat scholen de schoolkosten transparanter maken. In het gesprek met de sector zal ik de gedragscode als inspiratiebron ter sprake brengen. Veldpartijen hebben aangegeven te hechten aan transparantie naar cliënten. Ik vind het echter van belang dat de sector zelf een dergelijke gedragscode onderschrijft.
Wat vindt de staatssecretaris van het feit dat uit het rapport blijkt dat er relatief grote verschillen bestaan tussen de laagste en hoogste bijdrage die door instellingen aan hun cliënten worden gevraagd voor soms dezelfde typen diensten?
Uit het rapport blijkt dat er inderdaad verschillen zijn in de bijdrage die van cliënten voor aanvullende diensten worden gevraagd. Nadere bestudering van de cijfers heeft mij geleerd dat instellingen bij de omschrijving van dezelfde dienst niet hetzelfde leveren. Ook blijkt dat het bijna niet voorkomt dat één instelling met al zijn bijdragen in de hoogste klassen valt. In slechts een zeer beperkt aantal instellingen wordt een bijdrage gevraagd voor meer dan drie diensten. Dit geeft wel aan dat instellingen transparanter kunnen zijn bij de aanvullende diensten. Voor de mensen in een intramurale instelling moet duidelijk zijn waar de bijdrage precies voor gevraagd wordt en wat de prijs is. Dit heeft VWS recent met de sector besproken. Branches en de cliëntenorganisaties trokken gezamenlijk de conclusie dat meer transparantie over aanvullende diensten aan cliënten wenselijk is. In december gaan brancheorganisaties en cliëntenorganisaties en VWS verder in gesprek over het bieden van transparantie rondom aanvullende diensten.
En hoe verhouden de relatief hoge eigen bijdragen zich tot de hoogte van de zak- en kleedgeldgrens? Kunnen bewoners op die grens zich die hoge bijdragen wel veroorloven, terwijl sommige aanvullende diensten onontkoombaar lijken (zoals waskosten), zo vragen de leden van de CDA-fractie. Bestaat er daarmee geen gevaar van sociaal isolement?
In de eigen bijdrage regeling wordt aangesloten bij de normen die gelden voor personen die verblijven in een inrichting, zoals deze worden vastgesteld door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Wet werk- en bijstand. Daarmee is het minimum van het vrij besteedbaar inkomen intramuraal gewaarborgd binnen de overige sociale wetgeving. Dit minimum vormt het uitgangspunt voor het bepalen van de hoogte van het zak- en kleedgeld. Bovenop dit minimum krijgen alle 65-plussers en wajong-ers (circa 90% van de populatie) nog een extra toeslag. Per 1 januari 2009 heb ik daarnaast nog een korting op de eigen bijdrage ingevoerd van 16% voor alle 65-minners en 8% voor alle 65-plussers. Door deze maatregelen geldt nu voor de reguliere populatie dat zij meer overhoudt dan de bijstandnorm, zoals deze is vastgesteld door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Slechts een klein deel van de intramurale populatie is aangewezen op zak- en kleedgeld. Hierbij gaat het om een vangnet-voorziening, voor mensen die geen andere bron van inkomsten hebben. Gemeenten hebben verder de vrijheid om maatwerk te leveren met ondersteuning via de bijzondere bijstand.
Natuurlijk is ook de prijs die voor een dienst wordt gevraagd belangrijk. Zoals ik al eerder heb geantwoord hebben de veldpartijen aangegeven te hechten aan transparantie naar cliënten en de instemming van de cliëntenraad waar het gaat om het pakket van aanvullende diensten en de prijs die daarvoor gevraagd wordt.
De leden van de PvdA willen graag weten of de staatssecretaris van plan is om alsnog een aanvullend onderzoek te laten uitvoeren naar wat de gemiddelde cliënt in een AWBZ-instelling per maand kwijt is aan diensten die buiten de AWBZ-aanspraak vallen.
Hoewel het onderzoek van Research voor Beleid in de eerste plaats was gericht op de aard en omvang van de vrijwillige bijdrage is ook informatie opgeleverd over de hoogte van de bijdragen per instelling. Uit deze gegevens blijkt dat als naar het totaal van de bijdrage per instelling per bewoner wordt gekeken, de verschillen beperkt zijn. Ook zijn er slechts enkele instellingen die een bijdrage vragen voor meer dan drie diensten. De uiteindelijke verschillen tussen de bewoners zijn dan ook beperkt. Ik ben gelet op bovenstaande niet van voornemens aanvullend onderzoek te laten uitvoeren.
Deze leden lezen dat de staatssecretaris van plan is om met de sector te bespreken in hoeverre cliëntenraden meer betrokken kunnen worden bij de voorwaarden waaronder aanvullende diensten worden aangeboden. In hoeverre vinden deze gesprekken al plaats met de sector en wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken?
Begin november heeft overleg plaatsgevonden tussen VWS en directeuren van cliëntenorganisaties en brancheorganisaties. In dat overleg is de verhouding tussen basiszorg en pluspakketten aan de orde gekomen. Eind november heb ik een bestuurlijk overleg waarin ik ook het punt van de positie van de cliëntenraden aan de orde zal stellen.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat 18% tot 81% van de instellingen de aanvullende dienst bekostigen door middel van een bijdrage van cliënten indien zij van deze dienst gebruik maken. Zij vragen wat de wetenschappelijke houdbaarheid is van de onderzoeksresultaten als dergelijke marges worden gehanteerd.
In het rapport van Research voor Beleid staat dat 18% tot 81% van de instellingen de dienst bekostigen doormiddel van een bijdrage van cliënten, indien zij van deze dienst gebruik maken. Zo vraagt 81% van de instellingen een bijdrage aan cliënten voor uiterlijke verzorging indien zij van deze dienst gebruik willen maken. En vraagt 18% van de instellingen een bijdrage voor alarmering als een cliënt van deze dienst gebruik wil maken, maar het volgens de instelling niet nodig is.
De staatssecretaris geeft aan in overleg te gaan met de sector over de grote verschillen in bijdragen die voor aanvullende diensten gevraagd worden. Hebben deze gesprekken al plaatsgevonden? Zo ja, wat was de inzet van deze gesprekken en wat zijn de uitkomsten van deze overleggen?
Uit het rapport blijkt dat er inderdaad verschillen zijn in de bijdrage die van cliënten voor aanvullende diensten worden gevraagd. Nadere bestudering van de cijfers heeft mij geleerd dat instellingen bij de omschrijving van een dezelfde cliënt niet hetzelfde leveren. De crux zit vooral in transparantie over aanvullende cliënten. Begin november heeft VWS een overleg met directeuren van cliëntenorganisaties en brancheorganisaties over pluspakketten gevoerd.
Verder lezen deze leden dat binnen de sectoren verpleging en verzorging en geestelijke gezondheidszorg recreatieve diensten de meest aangeboden aanvullende dienst is. Zij horen graag of dagactiviteiten ook hieronder vallen.
Dagbesteding is bedoeld om de zelfredzaamheid te verbeteren en dagstructuur aan te brengen. Deze zorg behoort tot de basiszorg en de instelling mag nooit een pluspakket samenstellen met basiszorg (geïndiceerde zorg). Recreatieve diensten worden als ontspanning aangeboden. Een voorbeeld hiervan is de bingo avond.
Genoemde leden constateren dat de hoogte van de bijdrage in de meerderheid van de instellingen gelijk is voor alle cliënten. Theoretisch gezien zou het dus kunnen voorkomen dat een cliënt een bijdrage betaalt voor iets waar hij/zij geen gebruik van maakt. Hoe beoordeelt de staatssecretaris deze constatering? Deelt de staatssecretaris de mening dat dit in strijd is met het principe van een pluspakket?
Een bijdrage die gelijk is voor alle cliënten betekent nog niet, dat alle cliënten de bedragen ook moeten betalen. Het betekent alleen dat de meeste instellingen een vast bedrag voor een dienst vragen als een cliënt van deze dienst gebruik wil maken. Het principe blijft voor mij dat basiszorg niet vermengd mag worden met de aanvullende diensten en dat de cliëntenraad betrokken wordt bij de voorwaarden waaronder aanvullende diensten worden aangeboden.
Ik ben dus van mening dat de aanvullende diensten een extraatje zijn bovenop de noodzakelijke zorg en dus in principe vrijwillig zijn. Hiermee wordt de keuze bij intramuraal verblijvende mensen, net zoals bij ieder ander, overgelaten aan de mensen zelf en krijgt de differentiatie van de zorg een stimulans.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het voor meerdere instellingen en cliëntenraden niet zonder meer helder is welke diensten wel en welke diensten niet onder de AWBZ-aanspraak vallen. Deze leden vragen of de staatssecretaris van plan is om duidelijk te communiceren naar het veld wat wel of niet onder de AWBZ-aanspraak valt. Zo vragen zij bijvoorbeeld of het wassen van beddengoed wel of niet onder een aanvullende dienst behoort te vallen. Deze leden vragen ook of cliënten ervoor kunnen kiezen hun beddengoed niet te laten wassen.
Zoals ik eerder al heb gemeld is in de brochure van het CVZ «Daar hebt u recht op in een AWBZ-insteling» beschreven waar een cliënt recht op heeft. Deze brochure is als bijlage bijgevoegd1. Deze brochure is breed verspreid onder instellingen en cliëntenraden.
Enkele instellingen stellen dat de bijdragen die cliënten dienen te betalen dusdanig laag zijn dat het overbodig is een maximale bijdrage per maand te hanteren. De leden van de fractie van de PvdA horen graag of de staatssecretaris een verklaring heeft voor de verschillen tussen instellingen.
Uit het rapport van Research voor Beleid blijkt dat er inderdaad verschillen zijn in de bijdrage die van cliënten voor aanvullende diensten worden gevraagd. Nadere bestudering van de cijfers heeft mij geleerd dat instellingen bij de omschrijving van een dezelfde dienst niet hetzelfde leveren. Ook blijkt dat het bijna niet voorkomt dat één instelling met al zijn bijdragen in de hoogste klassen valt. In slechts een zeer beperkt aantal instellingen wordt een bijdrage gevraagd voor meer dan drie diensten. Dit geeft wel aan dat instellingen transparanter kunnen zijn bij de aanvullende diensten. Voor de mensen in een intramurale instelling moet duidelijk zijn waar de bijdragen precies voor gevraagd wordt en wat de prijs is. Dit heeft VWS recent met de sector besproken. Branches en de cliëntenorganisaties trokken gezamenlijk de conclusie dat meer transparantie over aanvullende diensten aan cliënten wenselijk is. In december zijn brancheorganisaties en cliëntenorganisaties en VWS verder in gesprek geweest over het bieden van transparantie rondom aanvullende diensten.
De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de staatssecretaris dat aanvullende diensten of pluspakketten niet mogen leiden tot uitholling van de basiszorg. Deze leden hebben door middel van de motie Wolbert (Kamerstuk 30 597, nr. 71) de regering verzocht te stimuleren dat instellingen pas overgaan tot het aanbieden van pluspakketten wanneer hun eerste verantwoordelijkheid, het bieden van kwalitatief goede basiszorg volgens vastgesteld zorgplan, op orde is. Deze leden vragen of uiteengezet kan worden op welke wijze hiervoor zorg gedragen wordt.
In het spoeddebat over pluspakketten van 2 juni 2009 heb ik aangegeven dat ik met mevrouw Wolbert van mening ben dat instellingen zich pas op pluspakketten moeten richten als zij de basiszorg op orde hebben. AWBZ aanspraken gaan voor pluspakketten: eerst moet de basis goed staan, dan is het pas tijd voor de extra’s. In de motie Wolbert heeft u mij verzocht te stimuleren dat instellingen pas overgaan tot het aanbieden van pluspakketten wanneer hun eerste verantwoordelijkheid, het bieden van kwalitatief goede basiszorg volgens vastgesteld zorgplan, op orde is. Ik wil een koppeling leggen tussen deze motie en transparantie rondom aanvullende diensten. Begin november heeft VWS een overleg gevoerd met directeuren van cliëntenorganisaties en brancheorganisaties over pluspakketten. Brancheverenigingen geven aan dat instellingen zich verantwoordelijk voelen voor de basiszorg en dat aanvullende diensten een extra service zijn. Branches en de cliëntenorganisaties trokken gezamenlijk de conclusie dat meer transparantie over aanvullende diensten aan cliënten wenselijk is. In december gaan brancheorganisaties en cliëntenorganisaties en VWS verder in gesprek over het bieden van transparantie rondom aanvullende diensten. Daarbij wordt de wijze waarop de motie kan worden uitgevoerd besproken.
Erkent de staatssecretaris dat zeker ook met de discussie over pluspakketten sprake is van klassenzorg? De leden van de SP-fractie missen in de begeleidende brief van de staatssecretaris bij het rapport politieke oordelen. Deze leden zijn van mening dat «het onder de aandacht brengen» van de instellingen niet voldoende is. Deelt de staatssecretaris deze mening?
Ik deel niet de mening van de SP dat met de discussie over pluspakketten er sprake is van klassenzorg. In Nederland hebben alle cliënten recht hebben op basiszorg. Zij kunnen een aanspraak maken op de AWBZ-zorg. Dit vind ik een belangrijke verworvenheid. Deze zorg is, behoudens enkele incidenten, goed op orde. Elke dag wordt er in instellingen keihard gewerkt om de zorg aan de cliënten in instellingen mogelijk te maken. In ons land zijn we solidair met onze medeburgers die om welke reden dan ook langdurige zorg nodig hebben. Voor hulp moet vaak een eigen bijdrage betaald worden, maar deze is inkomensafhankelijk. Het AWBZ-systeem is dus gefundeerd op solidariteit. Deze solidariteit strekt echter niet zo ver dat wij uit algemene middelen alle wensen van ieder individu in vervulling kunnen laten gaan. Er zijn grenzen aan datgene wat vanuit het collectief kan en moet worden bekostigd. Ook in het leven buiten instellingen heeft de een meer en de ander minder middelen te besteden. En daarbij maken mensen andere keuzes waaraan zij de gelden willen besteden. Ik vind het niet vreemd dat instellingen geld vragen voor extra diensten, die niet tot de aanspraken behoren. Ik vind het dan ook voldoende om bij instellingen onder de aandacht te brengen dat zij pas aanvullende diensten aanbieden als de basiszorg op orde is. De verantwoordelijkheid voor het aanbieden van extra diensten ligt bij de instelling; juist de instelling kan het beste inspelen op de vraag van cliënten.
De leden van de SP-fractie vragen of de staatssecretaris wil ingaan op het stijgen van de bijdragen ten opzichte van 2006. De echte beleidswijziging, namelijk dat het wassen van kleding per 1 januari 2009 uit de AWBZ is gehaald, kan volgens deze leden niet de verklaring zijn voor de stijging op andere terreinen. Is het mogelijk dat de staatssecretaris hierover een bespiegeling kan geven?
De onderzoekers komen in hun rapport tot de conclusie dat meer instellingen aanvullende diensten zijn gaan aanbieden. Meer keuzemogelijkheden voor de cliënt is geen bezwaar, zolang maar aan de randvoorwaarde is voldaan dat het een echte plus is. Over de bekostiging van aanvullende diensten tussen 2006 en 2008 merken de onderzoekers op dat dit in het leeuwendeel van de instellingen niet is veranderd. Wijziging in de bekostiging lijken zich, zo merken de onderzoekers op, vooral voor te doen bij de dienst wassen/stomen van ondergoed en kleding. In de bekostiging van deze dienst zijn in 43% van de instellingen in de periode tussen 2006 en 2008 wijzigingen opgetreden. Op zich kunnen wijzigingen in de tarieven voor aanvullende diensten noodzakelijk zijn, maar dan wel in overleg met de cliëntenraad.
Kan het zijn dat instellingen naar mogelijkheden zoeken om kosten steeds meer door te berekenen aan bewoners omdat er te weinig financiering is voor zaken als verzekeringen, rechtsbescherming, eten en drinken buiten de maaltijden, alarmering enz. Deelt de staatssecretaris de mening dat hier sprake is van (mogelijke) wildgroei?
In de brochure van CVZ «Daar hebt u recht op in een AWBZ-instelling» wordt precies omschreven wat tot de basiszorg behoort. Het is dus duidelijk voor het veld wat hieronder valt. De zorgkantoren houden hier ook toezicht op.
In het debat met de Kamer op 2 juni jongstleden heb ik gezegd dat ik vind dat een aanbieder die met pluspakketten wil gaan werken dat met de cliëntenraad moet overleggen. In de nieuwe wet cliënt en kwaliteit van zorg waarmee wij bezig zijn, wordt de invloed van cliëntraden vergroot.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie de staatssecretaris om in te gaan op de vraag wat vrijwillig is. Deelt de staatssecretaris de mening dat het laten wassen van kleding en beddengoed geen keuze is?
Zoals ik eerder al heb gemeld staat in de brochure van het CVZ «Daar hebt u recht op in een AWBZ-instelling» onder het kopje «Wassen, drogen strijken en stickeren van beddengoed en handdoeken» de aanspraak beschreven. Deze kosten komen dus niet voor rekening van de cliënt.
In hoeverre oordeelt de staatssecretaris dan dat het hier een vrijwillige bijdrage betreft?
Aanvullende diensten zijn pakketten die iets extra zijn bovenop de basiszorg. Het is aan de bewoner van een instelling om van dergelijke diensten gebruik te willen maken. Vrijwilligheid staat dus voorop, een instelling moet wel zeer goede redenen hebben om een aanvullende dienst verplicht op te leggen.
Acht de staatssecretaris het voorstelbaar dat bijvoorbeeld ouderen wekelijks hun was gaan doen bij hun kinderen? Erkent de staatssecretaris dat er mensen zijn die in instellingen wonen die geen andere keuze hebben dan gebruik te maken van wassen in de instelling, omdat er bijvoorbeeld geen naasten zijn of omdat er naasten zijn die ver weg wonen?
Zoals ik al eerder heb aangegeven valt het wassen van beddengoed onder de aanspraak. Voor zaken die niet onder de aanspraak vallen kan de cliënt een verantwoorde keuze maken. In de brief van 26 juni 2006 (Kamerstuk 31 294 en 31 283, nr. 17) is minister Donner mede namens mij ingegaan op de hoogte van de eigen bijdrage. De vrij besteedbare ruimte is zodanig dat de bewoner een verantwoorde afweging kan maken welke aanvullende diensten afgenomen worden. De kosten die samenvallen met het wassen van kleding komen onder normale omstandigheden voor rekening van de cliënt. De instelling en de cliëntenraad moeten hier afspraken over maken.
De leden van de SP-fractie vragen wat de staatssecretaris vindt van de vrijwilligheid van betalen voor extra eten en drinken buiten de reguliere maaltijden. Erkent de staatssecretaris dat er situaties zijn waarbij het rekenen van een bijdrage voor consumpties buiten de maaltijden om een schrijnend beeld geeft van de verschraling in de zorg?
De zorg moet voor iedereen hetzelfde zijn, maar als wij willen dat er meer diversiteit komt, dat ook meer van het gewone leven in de zorg binnenkomt in verpleeg- en verzorgingshuizen en in de gehandicaptenzorg, is er niets op tegen om daar een extra pakket voor te maken, zolang dat maar niet ten koste gaat van de basiszorg.
Erkent de staatssecretaris dat er situaties zijn waarbij het rekenen van een bijdrage voor consumpties buiten de maaltijden om een schrijnend beeld geeft van de verschraling in de zorg? Vindt de staatssecretaris dat bijvoorbeeld een oranje tompoes op Koninginnedag niet gewoon bij kwaliteit van leven dient te horen? Hoort bijvoorbeeld een paaseitje in de paastijd gewoon bij kwaliteit van leven? Hoort een gebakje op iemands verjaardag er gewoon bij zodat dit niet zou moeten worden afgerekend? Erkent de staatssecretaris dat het doorberekenen van dit soort kosten juist een enorme tweedeling in de hand werkt, en de deelname beperkt van mensen die geen geld hebben voor dit soort normale zaken?
De SP vraagt mij of ik erken dat er situaties zijn waarbij het rekenen van een bijdrage voor consumpties buiten de maaltijden een beeld geeft van de verschraling van de zorg. Ik kan mij voorstellen dat cliënten in een instelling het leuk vinden een taartje of een aardigheidje voor een feestelijke gelegenheid te krijgen. Ik vind het echter een keuze van de instelling hoe zij met de financiële middelen omgaan. Het kan goed zijn dat instellingen, in overleg met de cliëntenraad, er toe besluiten dat zij andere zaken belangrijker vinden. Ik meng mij niet in deze afweging. Ik ben van mening dat het in rekening brengen van extra diensten geen verschraling van de zorg blootlegt. Er zijn echter wel grenzen aan datgene wat vanuit de AWBZ kan worden bekostigd, zoals ik hiervoor al heb uiteengezet. Ik wil niet spreken van tweedeling in de zorg, zoals de SP doet, maar van diversiteit. Diversiteit is er omdat cliënten verschillend zijn, met hun eigen individuele zorgbehoeften. Ook in extra diensten zijn er verschillen; de ene cliënt wil hier wel gebruik van maken en de andere niet.
Wat vindt de staatssecretaris van de definitie maaltijd? Behoort daar fruit, melk en een toetje bij? Zo ja, kan de staatssecretaris dan ingaan op de vele geluiden die de leden van de SP-fractie horen dat mensen daarvoor extra moeten betalen? Zo nee, waarom vindt de staatssecretaris dit er niet bij horen? Deze leden betreuren het dat uit het rapport niet is op te maken wat er nu wel en niet onder de consumpties buiten de reguliere maaltijden wordt verstaan en zij verzoeken de staatssecretaris om hier nader onderzoek naar te doen. Vindt de staatssecretaris het bijvoorbeeld acceptabel dat mensen op warme dagen voor extra drinken moeten gaan betalen? Kortom, genoemde leden willen de schaal van dit doorberekenen aan bewoners weten en het oordeel van de staatssecretaris waar de grens ligt.
De SP vraagt mij wat ik vind van de definitie maaltijd. Conform de normen van verantwoorde zorg vind ik het van belang dat de maaltijden smakelijk zijn en dat er voldoende hulp wordt geboden bij het eten. De instelling zorgt voor het eten van de bewoners. Het gaat dan om de gebruikelijke voeding die voldoen aan eisen van gezonde voeding: 3 maaltijden per dag, met voldoende drinken, zoals thee en frisdranken. Daarbij zorgt de instelling ook voor fruit en tussendoortjes. De instelling moet met de cliëntenraad overleggen welk eten en drinken wordt gegeven. De concrete geluiden die de SP beschrijft dat mensen voor fruit, melk en een toetje moeten bijbetalen zijn mij niet bekend. Ik vind het niet nodig een aanvullend onderzoek te doen naar wat er onder consumpties wordt verstaan die niet onder de reguliere maaltijden vallen. De verantwoordelijkheid voor het eten ligt, binnen de grenzen van de normen van verantwoorde zorg, bij de instelling. De instellingen en cliëntenraden moeten met elkaar het gesprek voeren over de maaltijden en extra consumpties. Ik heb ook niet de indruk dat cliënten stelselmatig slechte of te weinig voeding krijgen. De SP stelt de vraag of ik het acceptabel vind dat mensen op warme dagen voor extra drinken moeten gaan betalen? Ik ga ervan uit dat de instelling daar op een verantwoorde manier mee omgaat.
De leden van de SP-fractie vinden het schokkend dat er in 80% van de gevallen geen maximum gesteld wordt aan de «vrijwillige» bijdrage. Hoe oordeelt de staatssecretaris hierover? Kan een instelling maar blijven doorberekenen? Hoe zou de staatssecretaris reageren als blijkt dat instellingen iets elementairs als wc-papier gaan doorberekenen? Hoe zou de staatssecretaris reageren als instellingen voor schoonmaakwerkzaamheden op kamers bijdragen gaan vragen?
Er zijn grenzen aan de mate waarin zaken kunnen worden doorberekend. De grenzen liggen in de aanspraken met de uitwerking in de zorgplannen en de normen van verantwoorde zorg. WC-papier en schoonmaakwerkzaamheden komen ten laste van de instelling. In het zzp-tarief is een bedrag voor deze zaken opgenomen. Ik vind het dan ook niet acceptabel als hiervoor extra geld wordt gevraagd.
Hoe oordeelt de staatssecretaris over de keuzevrijheid als blijkt dat maar 20% van de instellingen de regelingen schriftelijk aan bewoners kenbaar maakt?
Begin november heeft VWS overleg gevoerd met brancheorganisaties en cliënten organisaties over pluspakketten. Partijen geven aan het belang in te zien van transparantie rondom het aanbieden van zorg, waaronder aanvullende diensten De sector wil met elkaar de transparantie in het veld rondom de pluspakketten bespreken. VWS zal dit overleg faciliteren.
Zou de staatssecretaris graag geconfronteerd worden met een rekening achteraf? Hoe oordeelt de staatssecretaris over het feit dat cliëntenraden in een derde van de gevallen niet geadviseerd hebben, dan wel geïnformeerd worden?
Het aanbieden van aanvullende diensten dient in overleg te gaan met de cliëntraden. In de nieuwe wet cliënt en kwaliteit van zorg waarmee wij bezig zijn, wordt de invloed van cliëntraden ook vergroot.
Vindt de staatssecretaris hier een gesprek met de sector werkelijk voldoende? Kan dit antwoord worden toegelicht? Is het mogelijk te onderzoeken of zorginstellingen via de «vrijwillige» bijdragen winst maken? Zo nee, waarom niet?
Het aanbieden van vrijwillige bijdrage en de hoogte van de bijdrage die daarvoor gevraagd wordt is een zaak van de instelling en de cliëntenraad. Ik vind het belangrijk om de sector daarop te wijzen. Maar daarnaast wil ik de positie van de cliëntenraad verbeteren vandaar dat in de nieuwe Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) waarmee wij bezig zijn, de invloed van cliëntraden wordt vergroot.
Tot slot willen de leden van de SP-fractie vragen of de staatssecretaris de mening deelt dat met het invoeren van de zorgzwaartepakketten juist de deur is opengezet naar nog meer mogelijkheden om bewoners te belasten. Met de pakketten zijn zaken als ontspanning en beweging, het vieren van feestdagen of het organiseren van gezamenlijke uitjes volledig geschrapt uit de zorg.
Met het invoeren van zorgzwaartepakketten verandert er niets aan de zorg waarop aanspraak bestaat. Er is dus geen enkele aanleiding om bewoners meer te belasten. Ik heb geen signalen van cliëntenorganisaties of van brancheorganisaties ontvangen dat zorgzwaartepakketten er toe leiden dat er geen feestdagen meer worden gevierd of dat welzijnsactiviteiten niet meer mogelijk zijn. Integendeel, zorgzwaartepakketten zorgen ervoor dat instellingen voor mensen met een zwaardere zorgbehoefte meer geld ontvangen dan voor mensen met een lichtere zorgbehoefte. De zorgzwaartebekostiging is dus geen bezuiniging, maar een herverdeling van de beschikbare middelen.
Het kan zo zijn dat een instelling moet afbouwen in budget door de invoering van de zorgzwaartebekostiging, maar er zijn ook stijgers. Indien het budget daalt, dan gebeurt dit in 2009 met maximaal 2% van het oude budget. Instellingen maken zelf keuzes hoe zij de beschikbare middelen inzetten en zijn daar zelf verantwoordelijk voor.
Kan de staatssecretaris eens ingaan op de consequenties die zij ziet voor de kwaliteit van leven voor mensen die op de zak- en kleedgeldnorm zitten in relatie met de «vrijwillige» bijdragen? Deze leden verzoeken de staatssecretaris het antwoord inhoudelijk toe te lichten.
Het CDA heeft mij een soortgelijke vraag gesteld. Namelijk of mensen in een instelling zich aanvullende diensten kunnen veroorloven. In antwoord op de vraag van het CDA heb ik gezegd dat in de eigen bijdrageregeling wordt aangesloten bij de normen die gelden voor personen die verblijven in een inrichting, zoals deze worden vastgesteld door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Wet werk- en bijstand. Daarmee is het minimum van het vrij besteedbaar inkomen intramuraal gewaarborgd binnen de overige sociale wetgeving. Dit minimum vormt het uitgangspunt voor het bepalen van de hoogte van het zak- en kleedgeld. Bovenop dit minimum krijgen alle 65-plussers en wajong-ers (circa 90% van de populatie) nog een extra toeslag. Per 1 januari 2009 heb ik daarnaast nog een korting op de eigen bijdrage ingevoerd van 16% voor alle 65-minners en 8% voor alle 65-plussers. Door deze maatregelen geldt nu voor de gehele reguliere populatie dat zij meer overhouden dan de bijstandnorm, zoals deze is vastgesteld door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De staatssecretaris geeft aan dat de basiszorg op orde moet zijn. Met de grote verschillen in bewonersbijdragen in de verschillende AWBZ-instellingen rijst bij de leden van de SGP-fractie de vraag op welke manier de basiszorg gerealiseerd moet worden zonder dat er sprake is van «verwenzorg». Met name als men vergelijkt tussen verschillende AWBZ-instellingen, kan dit punt duidelijk mee gaan spelen. In de ene instelling krijgt men wassen/stomen voor 25 euro, terwijl in de andere instelling 50 euro moet worden betaald. Aan de ene kant raakt dit niet zozeer de basiszorg, maar is dit ook weer zo lineair aan de basiszorg verbonden, dat dit ook niet los van elkaar gezien kan worden. Graag ontvangen de leden van de SGP-fractie hierop een heldere reactie. Is de staatssecretaris het met deze leden eens dat allereerst duidelijk moet zijn voor alle betrokkenen welke activiteiten wel en niet onder de AWBZ-aanspraak vallen?
Ik ben met de SGP van mening dat het voor betrokkenen – cliënten, instellingen en cliëntenraden – duidelijk moet zijn wat tot de basiszorg behoort. De richtlijn van het CVZ «daar hebt u recht op in een AWBZ-instelling» biedt hier een goede basis voor. In het kader van ondersteuning van cliënten bij de invulling van het zzp en het zorgplan ontwikkelen de gezamenlijke cliëntenorganisaties eind 2009 en begin 2010 verschillende producten. Vragen zoals «wat kan ik met mijn zzp (wat valt er onder) worden hierin beantwoord, zodat cliënten ook goed het gesprek met de zorgaanbieder kunnen aangaan over de invulling van hun zzp.
Erkent de staatssecretaris dat duidelijkheid op dit punt voorwaarde nummer één is voordat verder gesproken kan worden over aanvullende activiteiten?
Zoals ik al eerder in antwoord op vragen van anderen heb gezegd staat in de brochure van het CVZ staat precies omschreven wat tot de basiszorg behoort. Het is dus duidelijk voor het veld wat hieronder valt. De zorgkantoren houden hier ook toezicht op. In het debat met de Kamer op 2 juni jongstleden heb ik gezegd dat ik vind dat een aanbieder die met pluspakketten wil gaan werken dat met de cliëntenraad moet overleggen. In de nieuwe wet cliënt en kwaliteit van zorg waarmee wij bezig zijn, wordt de invloed van cliëntraden ook vergroot.
Hoe groot is de kans dat er een vertekend beeld is ontstaan doordat bijvoorbeeld instellingen met hoge eigen bijdragen voor aanvullende diensten niet hebben meegewerkt aan het onderzoek?
In het rapport hebben de onderzoekers een tabel opgenomen waarin het aantal instellingen in een sector staat en het aantal instellingen dat heeft geantwoord op de gestelde vragen. De onderzoekers gaan ervan uit dat de in het rapport beschreven conclusies een goede weerspiegeling geeft van de aanvullende diensten.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de staatssecretaris wil voorkomen dat instellingen in deze onzekere tijden (mede naar aanleiding van de invoering van de ZZP-financiering) de extra activiteiten als melkkoe gaan gebruiken om de eigen reserves op te bouwen. Duidelijkheid wat betreft financiën (buiten de extra activiteiten om) is dan ook cruciaal. Graag ontvangen zij hierop een reactie.
In de eerder genoemde brochure van het CVZ staat waar een cliënt recht op heeft. In het debat met de Kamer heb ik gezegd dat aanvullende diensten nooit een vervanging mogen zijn voor de basiszorg.
In het debat met de Kamer op 2 juni jongstleden heb ik aangegeven dat ik vind dat een aanbieder die met pluspakketten wil gaan werken dat met de cliëntenraad moet overleggen. In de nieuwe wet cliënt en kwaliteit van zorg waarmee wij bezig zijn, wordt de invloed van cliëntraden ook vergroot.
De leden van de SGP-fractie plaatsen vraagtekens bij het verbinden van bepaalde eisen aan de vrijwillige bewonersbijdragen; het argument hiervoor is dat de ene AWBZ-instelling totaal andere wensen kan hebben dan een andere AWBZ-instelling. Dit geldt ook voor AWBZ-instellingen die cliënten opnemen met dezelfde dominante grondslag, bijvoorbeeld een verstandelijke handicap. De ene woonlocatie heeft ouder wordende bewoners, terwijl een andere woonlocatie met name jonge cliënten heeft met een ontwikkelingsgerichte benadering. Deelt de staatssecretaris de mening dat het per sector vastleggen van tarieven om de genoemde redenen de vrijheid ondergraaft met betrekking tot vrijwillige bewonersbijdragen? Hoe gaat de staatssecretaris daarmee om?
Ik onderschrijf de mening van de SGP dat het per sector vastleggen van de tarieven de vrijheid ondergraaft met betrekking tot vrijwillige bewonersbijdrage. Ik wil dan ook niet als staatssecretaris voorschrijven hoe hoog de eigen bijdragen per dienst mogen zijn. Instellingen moeten de vrijheid hebben om de prijs vast te stellen, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van die instelling.
Het aanbieden van aanvullende diensten en de voorwaarden waaronder, moeten wel met de cliëntraden worden besproken.
Het voorgaande wil echter niet zeggen dat er maar sprake van wildgroei moet zijn. Wat vindt de staatssecretaris ervan om per sector een soort richtlijn/kader aan te geven wat als richtlijn gebruikt kan worden bij het vaststellen van vrijwillige bijdragen, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Daaruit volgend moet iedere instelling in een zorgovereenkomst vastleggen wat er van de cliënt wordt verwacht met betrekking tot extra activiteiten en de bijdrage hieraan. De cliënt is dan op de hoogte en onderschrijft dit ook door middel van een handtekening. Op welke manier denkt de staatssecretaris erover na voor welke aanspraken vrijwillige bewonersbijdragen gevraagd mogen worden? Graag vernemen deze leden hierop een reactie.
Ik vind het voorstel van de SGP interessant. Mijn inziens is de duidelijkheid voor de cliënt belangrijk, het voorstel zou hier aan bijdragen. In het gesprek met de sector zal ik het voorstel als inspiratiebron meenemen. Ik vind het echter van belang dat de sector een manier vindt die zij zelf onderschrijft.
Het aanbieden van aanvullende diensten en de voorwaarden waaronder, dient in overleg te gaan met de cliëntraden. Ik ga ervan uit dat in het overleg met de cliëntraden ook gesproken wordt over een verantwoording van de prijs die in rekening wordt gebracht. In de nieuwe wet cliënt en kwaliteit van zorg waarmee wij bezig zijn, wordt de invloed van cliëntraden vergroot.
Op welke manier worden cliëntenorganisaties betrokken bij het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdragen, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Op welke manier wordt daarbij rekening gehouden met de draagkracht van de cliënt?
Hoe wordt rekening gehouden met de resterende koopkracht van de cliënt, zodat die nog kan blijven participeren in de samenleving?
In het verlengde van de voorgaande vragen: welke visie heeft het kabinet op het punt van het verstrekken van bijzondere bijstand voor bewoners van AWBZ-instellingen?
In de brief van 26 juni 2006 (Kamerstuk 31 294 en 31 283, nr. 17) is minister Donner in een brief die mede namens mij naar de Kamer is gezonden ingegaan op de hoogte van de eigen bijdrage. De vrij besteedbare ruimte is zodanig dat de bewoner een verantwoorde afweging kan maken welke aanvullende diensten afgenomen worden.
Bij een aantal instellingen wordt van iedere cliënt een bijdrage verwacht, ongeacht of hij/zij gebruikt maakt van die dienst. De leden van de SGP-fractie zouden er een warm voorstander van zijn dat ook de kwetsbare cliënt uit een AWBZ-instelling de vrijheid krijgt om van een dienst gebruik te maken en daar dan ook voor te betalen, maar ook de vrijheid heeft om daar geen gebruik van te maken en daar dus ook niet voor hoeft te betalen. Hierin speelt ook het sociale netwerk van de cliënt een rol. Als de cliënt beschikt over een groot sociaal netwerk dat extra activiteiten voor hem/haar verzorgt, moet het volgens de leden van de SGP-fractie niet de bedoeling van de instelling zijn om dit over te nemen. Graag ontvangen deze leden op dit punt de visie van de staatssecretaris.
Het aanbieden van aanvullende diensten dient de keuzemogelijkheden van een cliënt te vergroten. Aanvullende diensten zijn pakketten die iets extra zijn bovenop de basiszorg. Het is zeker niet de bedoeling dat de cliënt gedwongen wordt om af te zien van activiteiten die via zijn sociaal netwerk beschikbaar zijn en te betalen voor aanvullende diensten.
Samenstelling:
Leden: Agema (PVV), Timmer (PvdA), Sap (GL), De Roos-Consemulder (SP), De Vries (CDA), Kant (SP), Joldersma (CDA), Smilde (CDA), Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Koşer Kaya (D66), Schermers (CDA), Wolbert (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Gerven (SP), Zijlstra (VVD), Ouwehand (PvdD), Leijten (SP), Van der Veen (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Harbers (VVD), Van der Vlies (SGP) en Willemse-van der Ploeg (CDA).
Plv. leden: De Mos (PVV), Arib (PvdA), Halsema (GL), De Wit (SP), Ormel (CDA), Van Velzen (SP), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Vietsch (CDA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van der Ham (D66), Omtzigt (CDA), Vermeij (PvdA), Heerts (PvdA), Langkamp (SP), De Krom (VVD), Thieme (PvdD), Luijben (SP), Gill’ard (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Neppérus (VVD), Van der Staaij (SGP) en Uitslag (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29689-286.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.