29 687
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs vanwege overheveling taak en budget voor aanpassingen in onderwijshuisvesting van gemeente naar school, alsmede wijziging van die wet, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra met het oog op het jaarlijks bedrag voor huisvestingskosten van andere dan gemeentelijke of niet door de gemeente in stand gehouden scholen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel beoogt knelpunten tussen gemeenten en scholen in het voortgezet onderwijs (VO) en deels ook in het primair onderwijs (PO) weg te nemen die zich voordoen bij de uitvoering van de regelgeving over de huisvestingsvoorzieningen.

In het wetsvoorstel zijn de volgende maatregelen opgenomen:

1. De verantwoordelijkheid voor de huisvestingsvoorzieningen «aanpassingen aan de buitenzijde van het gebouw en het terrein» en «aanpassingen aan de binnenzijde van het gebouw» wordt in het VO in zijn geheel overgeheveld van de gemeenten naar de schoolbesturen. De schoolbesturen moeten deze voorzieningen volledig zelf gaan bekostigen. Zij krijgen hiervoor extra budget van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Uiteraard krijgen gemeenten voortaan een lager budget en zal uitname uit het Gemeentefonds plaatsvinden.

2. In het kader van de bekostiging is er voor gekozen deze huisvestingsvoorzieningen aan te merken als onderhoud en onder te brengen in de component «onderhoud» van de exploitatiekosten van de scholen in artikel 86 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO).

Daarmee wordt tevens bereikt dat voor de scholen het in de praktijk moeilijk te maken onderscheid vervalt tussen de wettelijke begrippen «onderhoud» en «aanpassing van het gebouw».

3. In het verlengde hiervan is voorts besloten de nu als zelfstandige component van de exploitatiekosten genoemde bouwkundige aanpassing in artikel 86, eerste lid, onderdeel g, van de WVO ook aan te merken als onderhoud en onder te brengen in de component onderhoud van de exploitatiekosten van de scholen.

4. De component «onderhoud» van de exploitatiekosten in artikel 86, eerste lid, onder a, van de WVO zal in dit verband worden omschreven als«onderhoud van het gebouw en het terrein».

5. Artikel 76v WVO wordt zodanig geherformuleerd dat duidelijk tot uitdrukking komt dat sprake is van een besluit van de gemeente tot de betaling van een jaarlijks bedrag voor huisvestingskosten van andere dan gemeentelijke scholen in het kader van de zogenaamde doordecentralisatie. Dit is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen deze scholen op grond van artikel 1:5 van de Awb bezwaar kunnen maken en beroep kunnen instellen.

Ook de vergelijkbare artikelen in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra worden in dit wetsvoorstel geherformuleerd.

Het wetsvoorstel geeft voorts uitvoering aan het streven naar deregulering en autonomievergroting in het VO, zoals dit is vastgelegd in de Voortgangsrapportage Autonomie en Deregulering die aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is toegezonden bij brief van 19 december 2002 (zie Kamerstukken II 2002/03, 28 600 VIII, nr. 109).

2. Inventarisatie van knelpunten bij de onderwijshuisvesting; oplossingen

Met ingang van 1 januari 1997 is de zorg voor de huisvesting van scholen in het PO en VO door de Rijksoverheid overgedragen aan de gemeenten (de decentralisatie huisvesting PO/VO).

Knelpunten gebleken bij jaarlijkse monitor

Vanaf die datum vindt een jaarlijkse monitor van de huisvesting in het PO en VO plaats. Uit deze jaarlijkse monitor komen enkele aspecten van het huisvestingsbeleid naar voren die zowel gemeenten als VO-scholen als knelpunt ervaren:

a. Uit artikel 76c, eerste lid, onder b, ten tweede, van de WVO vloeit voort een gedeelde verantwoordelijkheid van gemeenten en scholen in het VO voor de huisvestingsvoorziening aanpassingen aan de binnenzijde van het gebouw. De school is zelf verantwoordelijk voor deze aanpassingen tot een bedrag van 272 Euro per leerling, voor het overige kan de school zich tot de gemeente wenden. Deze gedeelde verantwoordelijkheid leidt in de praktijk tot grote onduidelijkheid en een zekere frictie tussen gemeenten en scholen in het VO.

b. Bij aanpassingen aan de buitenzijde van het gebouw kan een school voor zeer kleine bedragen een aanvraag indienen; dat leidt tot hoge administratieve lasten bij de gemeente én bij de school.

Knelpunten gebleken bij onderzoek doordecentralisatie

In juni 2002 is verschenen het Eindrapport van het onderzoeksbureau DHV Huisvesting en Vastgoed «Doordecentralisatie bij het Voortgezet Onderwijs (ervaringen van gemeenten en scholen op het gebied van doordecentralisatie van onderwijshuisvesting)». Het rapport is in opdracht van OCW opgesteld.

Doordecentralisatie houdt in, een vrijwillige volledige of gedeeltelijke overheveling van de huisvestingstaken van gemeenten aan schoolbesturen van scholen die niet door de gemeente in stand worden gehouden, waaronder de eerdergenoemde huisvestingsvoorzieningen aanpassingen. Scholen ontvangen daarna een jaarlijks bedrag van de gemeente om de kosten van de doorgedecentraliseerde voorzieningen te dekken.

Uit dat rapport blijken de volgende knelpunten:

a. Verzoeken van schoolbesturen in het PO en VO aan gemeenten om doordecentralisatie overeen te komen worden maar in iets minder dan de helft van de gevallen door gemeenten gehonoreerd.

b. Het is de schoolbesturen uit de huidige regelgeving onvoldoende duidelijk welke bezwaar/beroepsmogelijkheden openstaan bij afwijzing door gemeenten van verzoeken tot doordecentralisatie.

Oplossingen

Het genoemde rapport van DHV concludeert dat er voor een wettelijk te regelen verplichte volledige overheveling van de huisvestingstaken zowel bij schoolbesturen als gemeenten onvoldoende draagvlak bestaat. Gemeenten zien het als een inbreuk op hun taak tot het voeren van een integraal accommodatiebeleid. Schoolbesturen ervaren de rol van de gemeenten op het gebied van nieuwbouw en uitbreiding alsmede economische claimrecht als strategisch en efficiënt.

Bovendien is een substantieel deel van de scholen in het VO-veld zo klein dat de financiële risico's van een volledigeoverheveling te groot zijn. Ook zou een volledige overheveling een beleidsmatig ongewenste schaalvergroting van scholen kunnen bevorderen.

Uit het rapport van DHV komt ook naar voren dat er wel voldoende draagvlak bestaat voor een wettelijk te regelen gedeeltelijke overheveling gebouw van de gemeenten naar de schoolbesturen, namelijk van de huisvestingsvoorzieningen aanpassingen aan de buitenzijde van het gebouw en het terrein alsmede aanpassingen aan de binnenzijde van het gebouw. Naar de mening van schoolbesturen en gemeenten tast deze overheveling de strategische rol van de gemeente op het gebied van de huisvesting van scholen zowel kwalitatief als kwantitatief niet aan.

Deze oplossing is in dit wetsvoorstel uitgewerkt.

3. Uitvoeringsgevolgen

De Centrale Financiën Instellingen (Cfi, de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen), heeft aangegeven dat de wijzigingen zonder meer uitvoerbaar zijn.

4. Draagvlak

Organisaties voor bestuur en management in het VO benadrukken dat ze voorstander zijn van de voorgestelde overdracht van zorg en verantwoordelijkheid van gemeenten aan scholen en instemmen met de structurele verhoging van het budget. Hierbij hebben zij verzocht om een overgangsregeling en een voorstel gedaan voor het oplossen van overgangsproblemen.

Wat de overgangsregeling betreft, stellen ze voor om aanvragen die in 2004 zijn opgenomen in het programma huisvestingsvoorzieningen 2005 door de gemeente (na invoering van de wet per 1 januari 2005) nog te laten bekostigen. Maar het zou onredelijk zijn van de gemeente te eisen voorzieningen uit het huisvestingsprogramma te bekostigen als daar geen voeding van het Gemeentefonds meer tegenover staat.

Het voorstel om overgangsproblemen voor scholen op te lossen, behelst toekenning door OCW van een eenmalig bedrag per vierkante meter of door een noodfonds.

Deze voorstellen zijn moeilijk uitvoerbaar. De overheid beschikt niet over gegevens over het aantal en de ouderdom van de vierkante meters, nodig voor een eenmalig bedrag per vierkante meter. Hierin zou kunnen worden voorzien door het doen van een zogenaamde nulmeting. Maar zo'n onderzoek is heel kostbaar. Ook is het moeilijk de noodzakelijke uitgaven vast te stellen voor onderhoud voor het deel dat voor rekening van de gemeente kwam. De meest passende oplossing voor deze problemen op microniveau is dat er lokaal (tussen gemeente en schoolbesturen) afspraken worden gemaakt en vastgelegd in de gemeentelijke verordening, op basis van artikel 76m, onderdeel g, van de WVO. De gemeente kan op basis van dat artikel in haar eigen verordening een procedure opnemen voor het opmaken van de staat van onderhoud bij buitengebruikstelling. Daarmee kan het probleem van verrekening van achterstallig onderhoud afdoende worden geregeld. Dat hoeft dus niet in dit wetsvoorstel te worden geregeld.

Over het voorstel van een noodfonds: bij een noodfonds is niet helder welke criteria zouden moeten gelden. Een specifiek noodfonds is bovendien overbodig. Er zijn al mogelijkheden om bij problemen met het totale (materiële en personele) budget, een beroep te doen op artikel 85a, tweede lid, en artikel 89, tweede lid, van de WVO (de zo genaamde knelpuntenpot). Omdat de bij dit wetsvoorstel geregelde overheveling is te beschouwen als «een bijzondere ontwikkeling in het voortgezet onderwijs» (de terminologie van artikel 89, tweede lid, WVO), kan een school een beroep doen op de knelpuntenpot.

Te verwachten valt dat maar weinig scholen een beroep hoeven te doen op die vergoedingsartikelen, gelet op het beperkte effect van de overheveling van het onderhoud voor de financiële positie van een school. In termen van vergoeding wordt nu voorgesteld, 20% van het onderhoud over te hevelen; 80% van het onderhoud viel al onder de zorg van het schoolbestuur. Door deze wijziging wordt de vergoeding voor de exploitatiekosten met 6% verhoogd; uitgedrukt in de totale lump-sum voor personeel en materieel is dat 0,7%.

Een meer specifiek punt is nog dat de organisaties vinden dat ze niet aansprakelijk kunnen worden gesteld, bij de overdracht van een gebouw, voor achterstallig onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw (waarvoor de gemeente zorg had) vlak nadat die zorg op grond van de nieuwe wettelijke bepalingen aan het schoolbestuur is overgedragen. Maar dit kan worden opgelost door afspraken te maken tussen de organisaties en de VNG over opneming van een bepaling daarover in de VNG-modelverordening voor de onderwijshuisvesting. Ook kunnen de besturen hun invloed aanwenden in het op overeenstemming gericht overleg (OOGO) met de afzonderlijke gemeente, om daarover afspraken te maken en vast te leggen in de gemeentelijke verordening. In die procedure zal ook de vraag moeten worden beantwoord hoe achteraf de staat van onderhoud, vallend onder de zorg van de gemeente, wordt vastgesteld van het gebouw op het moment dat deze wetswijziging in werking zou treden. Dit om te voorkomen dat het schoolbestuur achteraf wordt aangesproken op achterstallig onderhoud waarvoor de gemeente verantwoordelijk was.

Tenslotte kan in redelijkheid niet van het schoolbestuur worden verlangd dat het, bij buitengebruikstelling van het gebouw, compensatie biedt voor achterstallig onderhoud dat stamt uit de periode voor inwerkingtreding van dit (indien tot wet verheven) wetsvoorstel, voorzover dat onderhoud toen behoorde tot de zorg van de gemeente.

De VNG en de vier grote gemeenten verwachten dat dit wetsvoorstel zal leiden tot een toename van het achterstallig onderhoud omdat de gemeente niet langer betrokken is bij het onderhoud en daardoor het toezicht verliest.

Erkend wordt dat de gemeente belang heeft bij een behoorlijk onderhoud van de gebouwen door de school. Immers de gemeente behoudt het economisch claimrecht op de gebouwen en blijft tevens verantwoordelijk voor een groot deel van de zorg voor de onderwijshuisvesting.

Aan het risico van achterstallig onderhoud zal de overheid via monitoring aandacht besteden.

Ook de gemeente houdt overigens een toezichthoudende taak en kan het schoolbestuur aanschrijven en dwingen tot onderhoudswerkzaamheden, op grond van o.m. eisen omtrent veiligheid en bruikbaarheid. Schoolgebouwen vallen onder de reikwijdte van het Bouwbesluit op grond van artikel 2, eerste lid, van de Woningwet (zie ook de artikelen 17 en 17a van de Woningwet; schoolgebouwen vallen onder «gebouwen die niet tot bewoning zijn bestemd», dit geldt zowel voor nog te bouwen als voor bestaande gebouwen).

De gemeente kan bovendien op grond van artikel 76k, tweede lid, van de WVO een voorziening in de huisvesting weigeren indien sprake is van dergelijk slecht onderhoud.

Beide bovengenoemde regelingen dragen bij aan het tegengaan van het ontstaan van achterstallig onderhoud maar bieden daarvoor geen volledige oplossing.

Het sluitstuk op het bovengenoemde is de volgende mogelijkheid. Bij een buitengebruikstelling of vordering van een gebouw kan de gemeente de procedure voor het eventueel opmaken van een staat van onderhoud toepassen; deze dient bij verordening te worden vastgesteld (artikel 76m, onder g, WVO).

De gemeente kan in deze verordening de door haar noodzakelijk geachte waarborgen voor verrekening van achterstallig onderhoud inbouwen.

5. Financiële gevolgen

Op basis van een historische analyse is vastgesteld dat het budget voor aanpassingen aan de binnenzijde en aan de buitenzijde van het gebouw in 1993/1994 37 miljoen gulden was. Op grond van de bijtelling van het budget van het Gemeentefonds (het accres) is dat opgelopen tot 24,4 miljoen Euro. Het Gemeentefonds wordt na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel (indien dat tot wet wordt verheven) ontlast met een bedrag dat dus niet meer wordt gestort in het Gemeentefonds, maar voortaan wordt toegevoegd aan het budget voor de materiële bekostiging VO, de zogenaamde BSM-vergoeding (begroting OCW).

De organisaties voor bestuur en management in het VO hebben eerder laten weten dat bovengenoemd bedrag ontoereikend is voor een verantwoorde uitoefening van de nieuwe taak. Zij baseren zich hierbij op concrete onderhoudsplannen van gemeenten en de constatering dat de gemeenten in de afgelopen jaren meer aan onderhoud hebben besteed dan het bedrag dat zij daarvoor uit het Gemeentefonds hebben ontvangen.

In verband daarmee wordt uit de enveloppebrief Balkenende-I vanaf 1 januari 2006 structureel een budget van 10 miljoen Euro toegevoegd. Voor 2005 is een extra bedrag van 4 miljoen Euro beschikbaar. De organisaties voor bestuur en management hebben met het verhoogde structureel beschikbare budget ingestemd.

6. Inwerkingtreding en gevolgen voor gemeenten

De geplande datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is 1 januari 2005.

Het programma huisvestingsvoorzieningen wordt jaarlijks door de gemeenten vastgesteld en omvat de huisvestingsvoorzieningen die in het jaar na de vaststelling van het programma voor bekostiging in aanmerking zullen worden gebracht (zie artikel 76f van de WVO).

De gemeenten zullen in het kalenderjaar 2004 een programma huisvestingsvoorzieningen moeten vaststellen. Voor de daarin opgenomen huisvestingsvoorzieningen aanpassingen aan de buitenzijde van het gebouw en aanpassingen aan de binnenzijde van het gebouw zullen de gemeenten het voorbehoud kunnen maken dat bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel de scholen in het VO zelf zorg dragen voor deze huisvestingsvoorzieningen.

De maatregelen uit dit wetsvoorstel leiden er toe dat de kosten van genoemde voorzieningen in de huisvesting gaan behoren tot het verruimd begrip onderhoud als component van de exploitatiekosten van de school.

De gemeente behoudt het economisch claimrecht op de gebouwen en blijft ook verantwoordelijk voor een groot deel van de zorg voor de onderwijshuisvesting. Zij heeft dus belang bij een behoorlijk onderhoud van de gebouwen door de school. Of het achterstallig onderhoud toeneemt, zal naar verwachting blijken uit de monitoring huisvesting po/vo.

Om aan te kunnen tonen dat een voorziening door verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud in een slechte bouwkundige staat verkeert, is wel vereist dat de gemeente haar taken in het kader van het bouw- en woningtoezicht mede hierop afstemt en desnoods met een aanschrijving een schoolbestuur dwingt tot behoorlijk onderhoud. Want schoolgebouwen vallen onder de reikwijdte van het Bouwbesluit op grond van artikel 2, eerste lid, van de Woningwet (zie ook de artikelen 17 en 17a van de Woningwet; schoolgebouwen vallen onder «gebouwen die niet tot bewoning zijn bestemd», dit geldt zowel voor nog te bouwen als voor bestaande gebouwen). De gemeente kan bovendien op grond van artikel 76k, tweede lid, van de WVO een voorziening in de huisvesting weigeren, indien sprake is van dergelijk slecht onderhoud.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A

In verband met de overheveling van de taken van de gemeente voor het onderhoud van gebouwen en terreinen van scholen voor VO naar het bevoegd gezag van VO-scholen wordt artikel 76c van de WVO aangepast.

Onderhoud is tot nu toe voorzover het groot onderhoud betrof in de WVO ook wel aangeduid als aanpassingen, zie bijvoorbeeld artikel 76c, eerste lid, onder b. Dat omvat zowel «vernieuwen» (ook wel aangeduid als: ingrijpend onderhoud) alsook «aanpassen» (aanbrengen, verplaatsen, verwijderen). Ook werd in de WVO wel het begrip «bouwkundige aanpassingen» gebruikt, zie bijvoorbeeld in artikel 86, eerste lid, onder g.

Al het onderhoud komt voortaan geheel voor rekening van het bevoegd gezag, dat daarvoor op grond van artikel 86 WVO van de rijksoverheid geld ontvangt.

Het groot onderhoud komt dus niet meer deels voor rekening van de gemeente. De bepalingen rondom «aanpassingen» worden dan ook geschrapt uit artikel 76c, eerste lid, onder b, WVO. Hiermee vervalt tevens de basis voor het vaststellen van een drempelbedrag voor groot onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw (zie artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting PO/VO).

In de WVO wordt voortaan alleen nog de term onderhoud gebruikt, waaronder worden begrepen zowel klein onderhoud als groot onderhoud zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde van het gebouw en aan het terrein.

Artikel I, onderdeel B, alsmede de artikelen II (wijziging WPO) en III (wijziging WEC)

Het herformuleren van artikel 76v WVO (en de vergelijkbare artikelen in WPO en WEC) heeft te maken met onduidelijkheden die in de praktijk zowel in het VO als in het PO zijn gerezen over het karakter van deze bepaling.

Scholen die een aanvraag voor doordecentralisatie bij de gemeente indienden, kregen in circa de helft van de gevallen nul op het rekest. Aangezien in het huidige artikel de terminologie «kunnen overeenkomen» wordt gehanteerd, is er – hoewel daar wel behoefte aan was – nooit een school geweest die tegen een afwijzing bezwaar heeft gemaakt. Ook al is in het artikel geen aanvraagprocedure geregeld, die ligt er impliciet wel onder. Een gemeente die weigert of niet reageert, kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door een school in bezwaar/beroep worden aangesproken op (fictieve) weigering. Het gegeven dat in de tot nu toe geldende tekst het woord «overeenkomen» voorkomt, doet daaraan niet af. Niettemin is in de praktijk gebleken dat er misverstanden over bestaan. Daarom expliciteert de voorgestelde tekst het bestuursrechtelijke karakter. Het artikel kent de volgende aspecten:

1°. Een gemeenteraad kan besluiten tot doordecentralisatie.

2°. De gemeente betaalt voortaan jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten aan de school.

3°. De doordecentralisatie gaat uitsluitend over de andere dan gemeentelijke scholen (in het primair onderwijs: de niet door de gemeente in stand gehouden scholen). Conform artikel 76b WVO (idem de vergelijkbare bepalingen in WPO en WEC) gaat het ook alleen om huisvestingsvoorzieningen voorzover ze op het grondgebied van de gemeente zijn gelegen.

4°. Het besluit tot doordecentralisatie wordt genomen in overeenstemming met het bevoegd gezag. Het besluit wordt dus niet genomen als de school er niet mee instemt. Een school kan in zo'n geval wel vragen om een voor bezwaar/beroep vatbare beschikking.

In aanvulling op de hierboven genoemde punten wordt nog het volgende opgemerkt.

a. Het besluit tot doordecentralisatie kan al dan niet op aanvraag van een school worden genomen. Een gemeente kan ook zelf het initiatief tot doordecentralisatie nemen.

b. De gemeente kan voorwaarden verbinden aan het besluit tot doordecentralisatie. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan termijnen waarbinnen nieuwbouw zal worden gepleegd en in relatie daarmee andere panden vrij zullen komen die ter beschikking komen voor andere scholen.

c. Het besluit van de gemeente kan onder meer worden getoetst aan beleid dat naar buiten toe is kenbaar gemaakt, aan de behandeling van aanvragen van andere scholen en aan de hand van argumenten van redelijkheid en billijkheid, rekening houdend met de plaatselijke situatie.

d. Volledige doordecentralisatie is niet de enige mogelijkheid. Er zijn diverse varianten mogelijk. Enkele daarvan zijn na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel overigens niet meer opportuun. In de praktijk worden enkele varianten gehanteerd die alleen betrekking hebben op aanpassingen (groot onderhoud, éénjarig of meerjarig) en dat komt na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel in het geheel niet meer voor rekening van de gemeente. Doordecentralisatie is hiervoor dus niet meer mogelijk.

Artikel I, onderdeel C

Aangezien voortaan alleen nog de term «onderhoud» wordt gebruikt, heeft de andere verdeling van taken en budget op twee plaatsen gevolgen voor artikel 86 WVO:

1°. in onderdeel a wordt verduidelijkt dat het gaat om al het onderhoud van gebouwen en terreinen, dus niet zoals voorheen alleen het klein onderhoud, en

2°. onderdeel g (inzake groot onderhoud, te weten bouwkundige aanpassingen, die niet voor rekening van de gemeente kwamen) komt te vervallen, aangezien al het onderhoud in het vervolg voor rekening van het bevoegd gezag komt, hetgeen in onderdeel a al is geregeld.

Artikel IV

Zoals gebruikelijk in soortgelijke gevallen, is bepaald dat op aanhangige bezwaren en (hoger) beroepen tegen een besluit van de gemeente, het oude recht van toepassing blijft. Voor alle duidelijkheid is tevens expliciet bepaald dat de gemeente bevoegd blijft om een besluit waartegen beroep is ingesteld hangende het bezwaar of (hoger) beroep in te trekken en vervolgens een nieuw besluit te nemen.

Artikel V

Voor alle duidelijkheid is bepaald dat

a. aanvragen van scholen voor bouwkundige aanpassingen (onderhoud) die nog bij gemeenten zijn ingediend, niet meer door de gemeenten behoeven te worden behandeld, en

b. dergelijke voorzieningen die al op het gemeentelijk programma huisvestingsvoorzieningen zijn opgenomen, maar op grond van de vastgestelde planning nog niet zijn gestart (en waarvan de bekostiging dus nog geen aanvang heeft genomen), niet meer behoeven te worden uitgevoerd.

Uiteraard kunnen gemeenten ervoor kiezen deze voorzieningen alsnog uit te voeren, maar zij zijn daartoe niet meer verplicht. Scholen ontvangen daar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel immers van het Rijk geld voor en gemeenten juist niet meer.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Naar boven