29 683 Dierziektebeleid

22 894 Preventiebeleid voor de volksgezondheid

Nr. 60 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 oktober 2010

Uw Kamer heeft gevraagd naar mijn reactie op het rapport «Emerging zoönoses». Hierbij geef ik mijn reactie en ik geef aan wat al is gedaan met de aanbevelingen. Ik doe dit mede namens mijn collega van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).

Op 23 juni jl. is het zgn. Emzoo-programma afgerond met een symposium, waarbij het genoemde eindrapport is gepresenteerd. In 2006 heeft het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd dit programma te coördineren dat door een consortium van onderzoeksinstellingen is uitgevoerd.

Het onderzoeksprogramma omvatte drie onderdelen:

  • 1. Het in kaart brengen van de verschillende (veelal projectgebonden) early warning en surveillance-activiteiten op het gebied van zoönosen in Nederland (en de witte vlekken daarin);

  • 2. Het opleveren van een geprioriteerd overzicht van zoönosen die mogelijk in de toekomst een probleem op zullen leveren in Nederland;

  • 3. Het opstellen van een advies over structuur en werkwijze (blauwdruk) van de betrokken partijen voor de signalering van zoönotische risico’s, en het opzetten van een «pilot» voor deze structuur.

Ad 1. Early warning en surveillance-activiteiten

Het in kaart brengen van early warning en surveillance-systemen in Nederland is een sec wetenschappelijke aangelegenheid. Als gevolg van deze inventarisatie worden witte vlekken ingevuld en surveillance-activiteiten uitgebreid of samengevoegd. In het kader van deze witte vlekken wil ik ook de doorstart van het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) bij de Faculteit Diergeneeskunde te Utrecht in 2008 noemen en de oprichting van het Centrum voor monitoring van vectoren (CMV) bij de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit te Wageningen in 2009, welke gezamenlijk door de ministeries van VWS en LNV worden gefinancierd.

In het rapport worden op nog meer terreinen witte vlekken geconstateerd zoals bij gezelschapsdieren en paarden. Voor de signalering van zoönosen op al deze terreinen worden aanbevelingen, om te komen tot gestructureerde uitwisseling met dierenartsenpraktijken, dit jaar verder uitgewerkt.

Ad 2. Geprioriteerd overzicht van opkomende zoönosen

In het EmZoo-rapport is een lijst opgenomen met zoönosen die volgens deskundigen in de toekomst een potentiële dreiging voor de Nederlands dier- en volksgezondheid kunnen vormen. Deze lijst is tot stand gekomen door verschillende factoren te wegen die van invloed zijn op het risico van zoönosen, bijvoorbeeld de kans op introductie van de ziekte in Nederland en de impact van de ziekte voor mens en dier. Deze lijst is dynamisch en is ook beschikbaar als internet-based interactieve tool: Emerging Zoönoses Information and Priority system (EZIP). EZIP is primair bedoeld voor professionals en beleidsmakers om risico’s zoals Q-koorts, BSE en norovirus inzichtelijk te maken en te vergelijken. Ik heb met mijn collega van VWS besloten deze interactieve tool, om reden van een transparante overheid, ook toegankelijk te maken voor derden.

De tool biedt in de huidige vorm al goede handvatten voor de ministeries van LNV en VWS om rekening mee te houden in hun beleidsvorming. Wel zal de tool in de toekomst nog verder ontwikkeld worden en, indien nodig, worden aangepast. Aan een aantal van de zoönosen hoog op de lijst wordt al gewerkt. Zo is er een draaiboek voor de bestrijding van Rift Valley Fever in de maak en wordt er door het Centraal Veterinair Instituut een vaccin ontwikkeld tegen dit virus. Ook voor andere aandoeningen als vogelgriep, BSE en Q-koorts zijn de ministeries van LNV en VWS al volop bezig en is er geen intensivering van het beleid nodig.

Ad 3. Blauwdruk voor signalering zoönosen

Een samenwerkingsverband tussen humane en veterinaire gezondheids-instellingen om vroegtijdige signalering van zoönosen te realiseren, is uiterst waardevol en noodzakelijk. Het consortium is er in geslaagd een pilot tot stand te brengen waarin medewerkers van verschillende organisaties in een zeer vroeg stadium signalen delen en bespreken. In het rapport zijn de ervaringen beschreven en worden aanbevelingen voor de toekomstige samenwerking gedaan.

Met mijn collega van VWS ben ik van mening dat deze samenwerking gecontinueerd dient te worden. Concreet is het voornemen een permanente signaleringsgroep in te stellen onder voorzitterschap van het CIb van het RIVM. Hiervoor is het nodig dat er de komende maanden een samenwerkingsprotocol wordt opgesteld voor de werkwijze en communicatie van deze signaleringsgroep door de betrokken consortiumpartijen EmZoo. Het ministerie van LNV zal met de betrokken veehouderijsectoren bij de Veekijker van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD)1 afspraken maken over de inbreng in deze signaleringsgroep. Hierover zijn al gesprekken gaande.

Totdat de afspraken definitief zijn, heb ik ter overbrugging middelen beschikbaar gesteld de genoemde pilot tot 1 januari 2011 bij het CIb te continueren.

Verdere ontwikkeling van zoönosenbeleid

Mijn collega van VWS en ik zijn ons terdege bewust van de zoönotische risico’s voor de volks- en diergezondheid, welke zeer inzichtelijk zijn gemaakt door het Emzoo-rapport. Tegelijkertijd realiseren wij ons dat deze risico’s er altijd zijn geweest en ook nimmer afwezig zullen zijn. Er is behoefte aan een genuanceerd beleid op het raakvlak van dier- en volksgezondheid. Het «One Health»-concept, dat mijn collega van VWS en ik nastreven, is niet uniek in Nederland. Ook internationaal is er een groeiend besef dat het beleid voor dier- en volksgezondheid integraal moet worden ontwikkeld. Daarin moeten de diverse aspecten van de volksgezondheid, diergezondheid, ecologische belangen en publieksperceptie samenkomen bij de beleidsvorming. De Q-koortsuitbraak heeft in Nederland bij velen het besef verstevigd dat de risicosignalering, risicobeoordeling en risicomanagement van zoönotische risico’s multidisciplinair plaats moet vinden. Om dit doel, een gezamenlijk ontwikkeld genuanceerd en effectief beleid, te verwezenlijken, zullen beide ministeries zich de komende jaren maximaal moeten inzetten. De aanbevelingen die de commissie-Van Dijk zal doen naar aanleiding van de evaluatie van de Q-koortsuitbraak zullen hier ongetwijfeld verdere handreikingen bieden.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

De Veekijker is een vrijwillig monitoringsysteem, waarin de belangrijkste veterinaire signalen uit de veehouderij worden gemeld aan GD. Deze activiteit is mede gebaseerd op de motie-Waalkens/Ter Veer uit 2000 (Kamerstuk 27 400 XIV, 23) waarin verzocht werd om de instelling van een centraal meldpunt van alle veterinaire handelingen.

Naar boven