29 683 Dierziektebeleid

Nr. 204 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 februari 2016

Met de brief van 26 januari 2016 (Kamerstuk 29 683, nr. 203) bent u geïnformeerd over de resultaten van de evaluatie van de UDD-regeling. Deze evaluatie heeft – in goed overleg met de betrokken veehouderijsectoren, de beroepsgroep dierenartsen en de NVWA – geleid tot bijstelling van de afspraken en de regeling. Dit betreft een afsprakenpakket met private en publieke maatregelen, inclusief een gedeeltelijke aanpassing van de UDD-regeling. Dit pakket draagt bij aan een effectief en restrictief tweedekeusmiddelengebruik onder regie van de dierenarts, waarbij de behoefte aan tweedekeusmiddelen en de aandoeningen waarvoor zij worden ingezet, verder worden teruggedrongen en de ervaren knelpunten van de huidige UDD-regeling worden opgelost. Mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport informeer ik u over deze maatregelen.

Aanleiding

De evaluatie heeft zich gericht op het gebruik van tweedekeusmiddelen voor individuele behandeling gerelateerd aan de knelpuntaandoeningen, de voortgang in het terugdringen van deze knelpuntaandoeningen en de praktische uitvoerbaarheid van de regeling. Uit de resultaten blijkt dat:

  • een daling in het gebruik van tweedekeusmiddelen voor individuele behandeling gerelateerd aan de knelpuntaandoeningen is gerealiseerd (2014: 70% reductie melkveesector, 38% reductie kalversector, 9% reductie varkenssector), maar dat het gebruik in met name de kalver- en varkenssector meer aandacht behoeft;

  • deze daling niet zodanig is dat verwacht mag worden dat het vervallen van de knelpuntaandoeningen per 1 maart 2016 zonder veterinaire problemen zal verlopen. Ook na 1 maart is het nog nodig om tweedekeusmiddelen voorhanden te hebben voor het snel en adequaat kunnen behandelen van individuele dieren met deze knelpuntaandoeningen. Daarnaast bestaan er ook andere aandoeningen waar acuut handelen noodzakelijk is, die nu niet onder het tweedekeusmiddelenregime voor de knelpuntaandoeningen vallen;

  • de (praktische) uitvoerbaarheid van de UDD-regeling verbeterd kan worden op het gebied van een helder interpretatie- en handhavingskader, betere onderbouwing van het antibioticumgebruik in de bedrijfsgezondheidsplannen en het beter inregelen van afvoermogelijkheden van geneesmiddelen;

  • draagvlak voor de regeling wordt vergroot indien er een stimulerende en belonende werking van uit gaat.

Naar een andere aanpak tweedekeusmiddelen

De resultaten zijn besproken met de vertegenwoordigers van de betrokken veehouderijsectoren, de KNMvD en de NVWA. Dit heeft geleid tot bijstelling van de afspraken en de regeling. Het betreft een afsprakenpakket met private en publieke maatregelen, inclusief een gedeeltelijke aanpassing van de UDD-regeling

dat moet bijdragen aan:

  • a) het terugdringen van het antibioticumgebruik ten algemene en meer specifiek het terugdringen van aandoeningen, waarbij acuut handelen noodzakelijk is en daarmee aan de behoefte om tweedekeusmiddelen voor individuele behandeling voorhanden te hebben op het veehouderijbedrijf;

  • b) het oplossen van de ervaren problemen en knelpunten in de praktijk;

  • c) een effectief en restrictief tweedekeusmiddelengebruik onder regie van de dierenarts.

Maatregelen met betrekking tot ad a:

Zoals aangegeven in voornoemde brief werken de veehouderijsectoren en beroepsgroep dierenartsen momenteel aan sectorspecifieke plannen voor de komende vijf jaar ter vermindering van antibioticagebruik en -resistentie en ter verbetering van de diergezondheid. Zij zullen daarin extra aandacht besteden aan maatregelen die bijdragen aan het terugdringen van aandoeningen, waarbij acuut handelen noodzakelijk is en daarmee aan de behoefte om tweedekeusmiddelen voor individuele behandeling voorhanden te hebben op het bedrijf. Deze plannen zullen onderdeel vormen van het vervolgbeleid voor de komende vijf jaar dat ik, samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in mei 2016 aan uw Kamer zal presenteren.

Daarnaast zal in het kader van transparantie en ten behoeve van de legitimatie om tweedekeusmiddelen op een bedrijf voorhanden te mogen hebben het gebruik op bedrijfsniveau, sectoraal niveau en voor de specifieke diercategorieën beter inzichtelijk worden gemaakt. Op bedrijfsniveau via de periodieke benchmarkrapportages1, op sectoraal niveau via de jaarlijkse SDa-rapportages, beginnend met de rapportage over 2015.

Het bedrijfsdossier waaronder het bedrijfsgezondheidsplan, het bedrijfsbehandelplan en de bezoeksverslagen worden verdergaand verfijnd en aangescherpt qua onderbouwing op basis van bevindingen waarom een tweedekeusmiddel op het bedrijf voor (een) bepaalde aandoening(en) noodzakelijk is.

Maatregelen met betrekking tot ad b en c:

Tevens is gezamenlijk gezocht naar maatregelen die bijdragen aan de genoemde ervaren problemen en knelpunten in de praktijk en die tegelijkertijd bijdragen aan een effectief en restrictief tweedekeusmiddelengebruik onder regie van de dierenarts. Dit heeft een andere aanpak van het tweedekeusmiddelenbeleid opgeleverd, waarmee dit onderdeel van de huidige UDD-regeling (de bestaande knelpuntaandoeningenaanpak) wordt vervangen door de hierna genoemde maatregelen:

Bedrijfsspecifieke aandoeningen

Voor maximaal 3 aandoeningen die op het bedrijfsbehandelplan staan vermeld en waarvan in het bedrijfsgezondheidsplan nader onderbouwd wordt wat de reden en aanpak betreft, mag een maximum hoeveelheid, zoals hieronder wordt beschreven, aan tweedekeusmiddelen op het bedrijf aanwezig zijn en door de veehouder onder voorwaarden worden ingezet. Na 1 jaar wordt geëvalueerd of deze maatregel in de praktijk werkbaar is. Deze maatregel vervangt de bestaande, generieke knelpuntaandoeningenaanpak.

Maximalisatie voorraad

Voor eerste keuzemiddelen (max 15% van de aanwezige en voor de aandoening vatbare dieren) en voor tweedekeusmiddelen vleeskalveren (max. 5% van de aanwezige en voor de aandoening of ziekte vatbare dieren in een stal) is nu reeds in de huidige UDD-regeling een maximum aan voorraad vastgelegd. Met deze maatregel wordt de voorraad tweedekeusmiddelen voor jonge kalveren, jongvee en melkkoeien op een melkveebedrijf en voor zeugen, biggen en vleesvarkens gemaximaliseerd tot 10% van de voor de specifiek daarvoor op het bedrijfsbehandelplan aangemerkte aandoening of ziekte vatbare dieren die in een afdeling aanwezig zijn. Na 1 jaar wordt geëvalueerd of deze maatregel in de praktijk werkbaar is.

Duurzame zorgvuldige inzet van middelen

Alleen voor tweedekeusmiddelen in het kader van de knelpuntaandoeningen is bij regelgeving vastgelegd dat deze na 14 dagen afgevoerd moeten worden van het bedrijf. In het kader van verduurzaming (en het tegengaan van verspilling van goede middelen) wordt de huidige afvoerplicht van tweedekeusmiddelen uit de regelgeving geschrapt en zal de overheid met betrokken partijen afspraken maken over duurzame en zorgvuldige inzet van diergeneesmiddelen ten algemene en antibiotica in het bijzonder. Daarnaast wordt geregeld dat veehouders op een verantwoorde wijze hun diergeneesmiddelen waarvan de houdbaarheidstermijn is overschreden kunnen inleveren.

Contactmoment

Voorafgaand aan de inzet van een behandeling met tweedekeusmiddelen voor de bedrijfsspecifieke aandoeningen, waarvoor deze middelen op het bedrijf voorhanden mogen zijn, heeft de veehouder een verplicht contactmoment met de dierenarts.

Tijdens dit contactmoment kan de dierenarts besluiten tot wel of geen inzet van een tweedekeusmiddel door de veehouder voor de specifiek daarvoor op het bedrijfsbehandelplan aangemerkte aandoening of ziekte vatbare dieren en besluiten tot wel of geen bezoek te brengen aan het bedrijf. Beide partijen leggen vast dat dit contact heeft plaatsgevonden. Bij een tweewekelijkse bezoekfrequentie in de hoogrisico-periode, zoals hieronder wordt beschreven, is dit contactmoment niet verplicht en gelden de afspraken gemaakt tijdens het bezoek.

Bezoekfrequentie

Het verplichte bezoek bij toepassing van tweedekeusmiddelen voor individuele behandeling in de twee weken voorafgaande aan de behandeling zoals vastgelegd in de huidige UDD-regeling wordt omgezet naar een standaard bezoekfrequentie aangevuld met het contactmoment, zoals hierboven beschreven. De bezoekfrequentie van de dierenarts wordt in de hoogrisico-periode van jonge kalveren en biggen verhoogd naar eens in de 2 weken, waarbij geldt voor biggen tot en met de leeftijd van 8 weken en bij jonge vleeskalveren tot 6 weken na binnenkomst op het bedrijf. In deze periode is het contactmoment niet verplicht en gelden de afspraken zoals gemaakt tijdens dit tweewekelijkse bezoek.

Stimulerend beleid

Uit de evaluatie bleek dat de huidige regeling geen stimulerend of belonend effect uitstraalt. Of men nu veel of weinig antibioticum gebruikt, iedereen moet aan dezelfde eisen voldoen. Binnen de UDD-regeling is het mogelijk te gaan werken met een open norm, waarin verdere invulling wordt gegeven in documenten die niet integraal in de regelgeving worden opgenomen, zoals de Gids voor Goede Praktijken (GvGP). Veehouders die voldoen aan deze GvGP, wat betekent dat ze weinig antibioticum gebruiken, kunnen vrijgesteld worden van bepaalde verplichtingen. Gedacht wordt aan het vrijstellen van veehouders die voldoen aan deze GvGP van bijvoorbeeld:

  • het evalueren van het gebruik van antibiotica in elk regulier bedrijfsbezoek;

  • het tweewekelijks bedrijfsbezoek in de hoogrisicoperiode;

  • het jaarlijks aanscherpen van de bedrijfsspecifieke reductiedoelstelling.

Deze opties zijn voorgelegd aan de betrokken partijen en aan de NVWA. Betrokken partijen zijn van mening dat een vrijstelling van deze maatregelen belonend kan werken voor bedrijven die zich in het streefgebied (groen) bevinden en een stimulerende werking heeft voor bedrijven die zich structureel in het signalerings- (oranje) of actiegebied (rood) bevinden om door te schuiven naar groen. De aanpak inzake stimulerend beleid via regelgeving behoeft nog nadere invulling. Zodra de invulling gereed is, zal ik de Kamer hierover informeren. Hiermee geef ik tevens invulling aan het advies van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) om meer stimulerend beleid te ontwikkelen.

Aanpassing UDD-regeling

De UDD-regeling wordt met bovenstaande maatregelen, die betrekking hebben op onderdeel b en c, aangepast. De maatregelen bij onderdeel a worden door private partijen opgepakt. Ik heb er vertrouwen in dat dit totale pakket aan maatregelen, inclusief de aanpassing van de UDD-regeling, bijdraagt aan een effectief en restrictief tweedekeusmiddelengebruik onder regie van de dierenarts, waarbij de behoefte aan tweedekeusmiddelen en de aandoeningen waarvoor zij worden ingezet, verder worden teruggedrongen en de ervaren knelpunten van de huidige UDD-regeling worden opgelost.

Streven is om de nieuwe maatregelen uiterlijk 1 oktober 2016 in te voeren. Omdat in de huidige UDD-regeling de uitzonderingen in het kader van de knelpuntaandoeningen per 1 maart 2016 komen te vervallen wordt, ten behoeve van de implementatie van de nieuwe maatregelen en met het oog op onvoorziene omstandigheden, de huidige UDD-regeling met 1 jaar verlengd tot 1 maart 2017.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Bij vleeskuikens al in praktijk.

Naar boven