29 679
Verslag van de zittingen van de Assemblee van de Interparlementaire Unie

nr. 10
VERSLAG VAN DE 120E ZITTING

Vastgesteld 1 september 2009

Inleiding

In Addis Abeba, Ethiopië, is van 5 tot en met 10 april 2009 de 120e zitting gehouden van de Assemblee van de Interparlementaire Unie (IPU). De Nederlandse groep van de IPU heeft naar deze zitting een delegatie afgevaardigd die bestond uit de volgende leden: Meindertsma (voorzitter van de delegatie en ondervoorzitter van de Nederlandse IPU-groep, Huijbregts-Schiedon, Klein Breteler, Putters en Schuurman uit de Eerste Kamer, Biskop, Snijder-Hazelhoff en Smeets uit de Tweede Kamer. De delegatie werd begeleid door de griffier voor de Interparlementaire Betrekkingen, Nieuwenhuizen.

De Griffier van de Tweede Kamer, mevr. mr. J.E. Biesheuvel-Vermeyden, nam deel aan de parallelle vergaderingen van de Association of Secretaries-General of Parliaments (ASGP).

Aan de 120e zitting van de IPU is deelgenomen door 122 parlementaire delegaties, 5 delegaties van geassocieerde leden en 26 delegaties met de status van waarnemer.

Voorbereidingen van de delegatie

Op 17 februari 2009 hebben leden van de delegatie de ambassadeur van Ethiopië voor België en Nederland, de heer Berhane Gebre-Christos, ontmoet teneinde door hem op hoofdlijnen te worden geïnformeerd over de meest relevante sociaal-economische, maatschappelijke en internationaal-politieke vraagstukken waarvoor het land zich gesteld ziet.

De ambassadeur schetste zijn land ter inleiding als een oude, mystieke beschaving waarin tal van volken en religies vele eeuwen naast elkaar hebben samengeleefd en nog samenleven. Het land, dat circa 80 mln. inwoners telt en waarvan de bevolking jaarlijks met zo’n 2 mln. mensen toeneemt, kampt helaas nog steeds met het imago van een door burgeroorlogen verscheurd en verarmd land. Sedert circa 10 jaar is Ethiopië echter vrij van interne oorlogen en circa 1 jaar geleden heeft het land zich terug getrokken uit Somalië. De relaties van Ethiopië met de buurlanden Yemen, Djibouti en Sudan zijn gestabiliseerd, terwijl het grensconflict met Eritrea is beëindigd. Zijn de conflicten met die landen verleden tijd, de armoede in is daarmee niet voorbij. Nog steeds moet Ethiopië gerekend worden tot de vijf armste landen ter wereld.

Er vallen evenwel enkele economische lichtpunten waar te nemen. Met het terugdringen van de militaire uitgaven is ruimte vrij gekomen voor de opbouw van de fysieke en sociale infrastructuur. De particuliere sector krijgt in toenemende mate een rol in de ontwikkeling van het land, die ook zichtbaar wordt in de sociale woningbouw en in de verbetering van de toegankelijkheid van de gezondheidszorg en het onderwijs. Ethiopië rekent voor het jaar 2009 op een economische groei van zo’n 8%. De inkomensontwikkeling geeft een groei van de categorie middeninkomens te zien. Daarmee wil niet gezegd zijn dat er geen wijdverbreide armoede meer is. Integendeel, het zal nog vele jaren duren voordat de gevolgen van de decennia lange stagnatie ongedaan gemaakt zullen zijn. Daarnaast is nu de grote vraag uiteraard in welke mate de huidige wereldwijde crises de verwachting ten aanzien van de economische groei zullen logenstraffen.

In het kader van haar oriëntatie op het gastland van de 120e IPU-vergadering verzocht de delegatie de Dienst Informatie Voorziening (DIV) van de Tweede Kamer tot het opstellen van een reader over Ethiopië en over zijn hoofdstad Addis Abeba. Tijdens een delegatievergadering op 31 maart kon deze handzame en uiterst informatieve reader aan de leden van de delegatie worden uitgereikt. De delegatie dankt de opstelster ervan, mevr. Tanja Nooteboom, voor het geleverde werk. De reader ligt op het secretariaat van de IPU-groep ter inzage.

In de middag van zondag 5 april 2009 is de delegatie door Hr.Ms ambassadeur, mr. J.A.J.M.G. Hennekens, ontvangen op de ambassade teneinde door hem te worden ingelicht over de actuele stand van zaken met betrekking tot de sociaal-economische en financiële situatie van Ethiopie, over de buitenlands-politieke opstelling van het land en over de rol en positie van Addis Abeba als diplomatieke hoofdstad van Afrika wegens de aanwezigheid op haar grondgebied van het hoofdkwartier van de Afrikaanse Unie en van de Economic Commission of Africa van de VN. Het beleid van de Nederlandse regering in de drie sectoren waarop zij zich met haar ontwikkelingssamenwerkingsprojecten richt: de gezondheidszorg, het onderwijs en de plattelandsontwikkeling vormde eveneens onderwerp van de gedachtewisseling. Daarbij ging tevens de aandacht uit naar de rol en de betrokkenheid van niet-gouvernementele organisaties en naar de beperkingen die hen wellicht zullen treffen als gevolg van nieuwe Ethiopische wetgeving. Verderop in dit verslag wordt daarop terug gekomen.

De officiële opening van de 120e zitting van de IPU werd op zondag 5 april verricht door de minister-president van Ethiopië, de heer Meles Zenawi, nadat welkomstwoorden aan het adres van de aanwezigen waren uitgesproken door de heer Teshome Toga, voorzitter van het Huis van Afgevaardigden, door de heer Ato Degefe Bula, voorzitter van het Huis van de Federatie van Ethiopië, door de heer Abdoulie Janneh, secretaris van de Economic Commission for Africa van de Verenigde Naties, de heer Jean Ping, voorzitter van de Commissie, het hoogste bestuursorgaan, van de Afrikaanse Unie en de voorzitter van de IPU, de heer Theo-Ben Gurirab.

Governing Council

Het algemene bestuursorgaan van de IPU, de Governing Council, waarnaar de leden van de IPU ieder drie parlementariërs kunnen afgevaardigden, is tijdens de 120e zitting van de IPU twee maal in vergadering bijeen gekomen. Van Nederlandse zijde werd aan de vergaderingen deelgenomen door de leden Meindertsma en Putters. Aan de orde waren o.a. een groot aantal rapportages met betrekking tot een in het najaar van 2008 en de eerste maanden van 2009 onder IPU-vlag gehouden conferenties en seminars. Op verzoek van het parlement van Bangladesh werd zijn lidmaatschap opnieuw bevestigd, terwijl het lidmaatschap van de parlementen van Guinee en Madagaskar werd opgeschort wegens hun ongrondwettige ontbinding.

De door een tweetal interne controleurs becommentarieerde rekening over 2008 gaf aanleiding te constateren dat uit de reserves voorzieningen hebben moeten plaatsvinden ten gunste van het IPU-pensioenfonds. Ondanks enkele financiële tegenvallers al gevolg van de heersende financiële crisis (lagere rente op tegoeden en per saldo tegenvallende uitkomsten door verslechterende valutawisselverhoudingen) mag voor 2009 worden verwacht dat de organisatie in staat is zowel de geplande als enkele niet voorziene activiteiten in 2009 uit te voeren.

De Governing Council heeft met instemming kennis genomen van een door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in november 2008 met algemene stemmen aanvaarde resolutie waarin o.a. wordt opgeroepen tot meer samenwerking tussen de IPU en de VN, in het bijzonder met haar nieuwe organen, te weten de Peacebuilding Commission, het Development Cooperation Forum en de Raad voor de Mensenrechten. Een speciale adviesgroep uit de Committee on United Nations Affairs van de IPU is gevraagd aanbevelingen over dit onderwerp uit te brengen en daarbij ook aandacht te geven aan de rol die de nationale parlementen kunnen spelen in de hervormingen van de VN die daartoe noodzakelijk worden geacht. Tijdens de 121e vergadering van de IPU in Genève in oktober 2009 zal het gevraagde advies op de agenda staan. Intussen treft de IPU voorbereidingen voor een op 7 en 8 mei 2009 te houden conferentie over de wereldwijde economische crisis waarvan de uitkomsten zullen dien als input voor de in juni onder VN-vlag te houden conferentie over dit onderwerp. Voorts werden de leden van de Governing Council geïnformeerd over de door IPU en het parlement van Denemarken in december 2009 te houden conferentie over klimaatvraagstukken, een conferentie die zal plaatsvinden in de context van de aanstaande VN-conferentie over klimaatverandering die moet leiden tot de opvolger van het in 2012 verlopende Kyoto-protocol.

De Governing Council besloot vervolgens aan de plenaire vergadering de kandidatuur van Panama als kandidaat gastland voor de 124e vergadering van de IPU in 2011 (16–21 april) ter besluitvorming voor te leggen.

Aan het slot van zijn tweede vergadering beraadslaagde de Council over de procedure voor de vervulling van de vacature die zal ontstaan nadat de ambtstermijn van de zittende secretaris-generaal, de heer Anders Johnsson, in 2010 zal zijn verstreken. De Council nam kennis van de unanieme voorkeur van het Executive Committee om in te stemmen met een nieuwe ambtstermijn van de huidige secretaris-generaal en besloot vervolgens het nemen van een definitief besluit omtrent de te volgen procedure aan te houden tot de oktobervergadering.

Plenaire vergadering

Tijdens de 119e vergadering van de IPU in oktober 2008 in Genève was ervoor gekozen het plenaire debat van de 120e vergadering te wijden aan het thema: «Building peace, democracy and development in times of crises».

Alvorens het debat over dit thema te openen deelde de President van de IPU, de heer Ben Gurirab, de vergadering mee, dat het Amerikaanse Congres een vijf leden tellende afvaardiging naar deze 120e vergadering had gezonden met de opdracht aan het Congres te rapporteren over de wenselijkheden en modaliteiten van een eventuele terugkeer van de Verenigde Staten tot het lidmaatschap van de IPU. Dit lidmaatschap was in 2002, na stopzetting van de betaling van de bijdrage aan de IPU door de VS, geëindigd. De President stelde voor de afvaardiging uit het Congres de status van «observer» te verlenen. Aldus werd besloten. De aanwezigheid van deze afvaardiging werd door een meerderheid van de aanwezigen met instemming begroet.

Met onderbreking van de agenda was in de middag van maandag 6 april de besluitvorming over het te behandelen zgn. emergency item aan de orde. Een zestal voorstellen lag aanvankelijk ter tafel, maar zowel Mexico, dat de wereldwijde strijd tegen het terrorisme als onderwerp had voorstelgesteld als India, dat zich bereid toonde het thema van de eigen voorkeur, nl. de strijd tegen grensoverschrijdend terrorisme ondergeschikt te maken aan het belang van een discussie over de gevolgen van de wereldwijde crises voor de landen op het Afrikaanse continent, trokken hun voorstellen in. Om diezelfde reden deden Oman namens de Interparlementaire Arabische Unie, alsmede de Islamitische Republiek Iran en de Verenigde Arabische Emiraten die elk afzonderlijk hadden voorgesteld de situatie van de Palestijnen in de Gazastrook na het jongste Israëlische militaire optreden in dat gebied als spoedonderwerp op de agenda te plaatsen, hetzelfde, echter niet dan nadat de vergadering ermee had ingestemd dat de gebeurtenissen in begin 2009 in Gaza als emergency item op de agenda van de volgende IPU-sessie zullen verschijnen. Nadat tenslotte vertegenwoordigers van Venezuela en Canada hadden meegedeeld hun afzonderlijk ingediende voorstellen te willen samenvoegen besloot de vergadering tot een spoeddebat over «The role of parliaments in mitigating the social and political impact of the international, economic and financial crisis on the most vulnerable sectors of the global community, especially in Africa». Het debat over dit onderwerp, dat gedurende enkele uren werd voorgezeten door de voorzitter van de delegatie, mevrouw Meindertsma, mondde uit in een resolutie ((A120/9-DR) waarin de IPU-leden o.a. worden opgeroepen deel te nemen aan de op 7 en 8 mei 2009 te houden interparlementaire conferentie inzake de economische wereldcrisis en zich bij de voorbereidingen daarop vooral te richten op het ontwikkelen van gezamenlijke maatregelen die de gevolgen van de crisis in de meest kwetsbare landen, vooral die in Afrika, moeten verzachten1.

Namens de Nederlandse delegatie werd in het vervolgens voortgezette debat over het eerder genoemde thema «» Building Peace, Democracy and Development in times of crises» het woord gevoerd door het lid Putters. Deze opende zijn betoog met de vaststelling dat, gelet op het feit dat de Afrikaanse Unie die een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van Afrika haar zetel in Addis Abeba heeft, deze stad de goede locatie is om het gekozen thema te bespreken. Wereldwijde solidariteit en het nemen van verantwoordelijkheid voor financiële en sociale problemen vormen een belangrijke sleutel tot succes bij het bouwen aan vrede en democratie in deze tijden. De heer Putters zei in zijn bijdrage aan drie onderwerpen aandacht te willen geven:

1) de betekenis van de economische wereldcrisis voor vrede en sociale stabiliteit

2) de bijzondere situatie en gevolgen voor ontwikkelingslanden en post-conflictgebieden

3) het belang van duurzame handel voor het vinden van wereldomvattende oplossingen voor economische, sociale en klimaatproblemen.

Sprekende over het eerste deelonderwerp zei spreker te willen benadrukken dat de financiële crisis die zich in de tweede helft van 2008 aandiende voornamelijk in de Westerse wereld is veroorzaakt en vervolgens in een wereldwijde crisis is uitgemond. Hoewel belangrijke oorzaken moeten worden gezocht in Amerikaanse en Chinese financiële markten, voelt Nederland met zijn negende plaats op de ranglijst van financiële markten en met bovendien een zeer open handelsmarkt, zich mede verantwoordelijkheid voor het vinden van oplossingen voor deze crisis. De internationale handel neemt in hoog tempo af en de werkloosheidscijfers exploderen overal. De Nederlandse delegatie steunt daarom de uitkomsten van de G-20 top in Londen. Deze conferentie besloot tot een meer strikte regulering van de financiële wereldmarkten om des-investeringen en exorbitante uitgaven van enkele rijke landen te voorkomen. De conferentie drong aan op stabilisatie van de financiële markten en op verbetering van de toezichtstructuren. Hedgefondsen en private equity markten zullen worden gereguleerd om te verzekeren dat de speelvelden gelijk blijven of worden. Eerlijke en vrije handel zonder protectionisme zal sterk worden bevorderd. De G-20 besloot tevens tot investeringen van meer dan 250 miljard dollar in nieuwe wereldhandelsrelaties en tot het doen van investeringen voor een bedrag van 100 miljard dollar in ontwikkelingslanden. De bereidheid zich voor deze instellingen en voor een sterkere rol van het IMF en de Wereldbank in te zetten werd tot uitdrukking gebracht in de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de New Partnership for Africa’s Development, de Afrikaanse Unie en de Associatie van Zuid-Oost Aziatische Naties. De heer Putters noemde de uitkomsten van de G-20 een goede start, maar niet voldoende voor vrede, democratie en ontwikkeling op de lange termijn.

Het tweede deelonderwerp, de effecten van de internationale crisis voor de ontwikkelingslanden en de post-conflictgebieden, aansnijdend merkte de heer Putters op dat de economieën van de ontwikkelde en ontwikkelingslanden niet van elkaar kunnen worden losgekoppeld. De jongste cijfers van IMF en Wereldbank met betrekking tot de gevolgen van de crisis voor met name de op de export georiënteerde landen in ontwikkelingsgebieden zijn alarmerend. De extreme armoede zal toenemen met 4%. Nog eens 53 miljoen mensen zullen onder de minimum levensstandaard geraken. En er zal sprake zijn van een toename van kindersterfte met 200 000 tot 400 000. Dit zijn de ernstige gevolgen van de terugval van de export en het nationale inkomen, van de stijgende werkloosheidscijfers en het wegzakken van de lonen. In de meeste van de betrokken landen is veel energie gestoken in het opbouwen van de economie, van democratie en de samenleving om sociale stabiliteit te helpen ontstaan. Wij moeten deze landen steunen in hun pogingen om te voorkomen dat ze terugvallen en geconfronteerd worden met instabiliteit en voedselcrises.

De meeste ontwikkelingslanden, zo vervolgde de heer Putters, zien zich intussen gesteld voor grote financiële tekorten en betalingsproblemen. Spreker zei daarom een beroep te doen op de ontwikkelde landen om zich te houden aan het ODA percentage van 0,8% van het Bruto Nationaal Product voor investeringen in ontwikkelingslanden; tegelijkertijd dienen de ontwikkelingslanden zo transparant mogelijk zijn in de zo effectief mogelijke besteding van deze gelden. Hier is sprake van een tweezijdige verantwoordelijkheid die, als zij wordt waargemaakt, een bijdrage kan leveren aan de opbouw van vrede en democratie en kan voorkomen dat ontwikkelingslanden in zwaardere economische en sociale problemen terecht komen. Daarom moet bijzondere aandacht uitgaan naar de gevolgen van de internationale crisis op conflictgebieden en post-conflictgebieden. Het ontwikkelen van democratische systemen met goed bestuur is cruciaal voor stabiliteit en economische groei, maar kost veel tijd. Het is in deze tijden daarom uiterst belangrijk om te investeren in samenwerking van internationale organisaties met lokale en regionale partners ook om het uitbreken of verhevigen van conflicten tegen te gaan. Stabiliteit en vrede vragen om uitgebalanceerd beleid in conflict en post-conflictgebieden, dat zich richt op alle belangen, rechten en perspectief op democratie. De heer Putters zei een klemmend beroep te doen op lokale en regionale leiders om samen te werken met internationale organisaties, wetend dat het maken van vrede en democratie veel tijd en energie vraagt. In dit opzicht zei spreker de pogingen van de IPU-President om die samenwerking ook in de Palestijnse gebieden te bereiken zeer te waarderen. Zijn bezoek aan Gaza en zijn verslag over dat bezoek laten zien dat dit interparlementaire forum moed heeft en zouden op de agenda voor vrede en stabiliteit moeten staan.

Het laatste onderdeel waaraan de heer Putters aandacht wenste te geven was het belang van duurzame handel en klimaatverandering. Veel instabiliteit in de wereld wordt veroorzaakt door conflicten over een afnemende hoeveelheid land en natuurlijke hulpbronnen. Naast onze serieuze inspanningen tegen lucht- en watervervuiling en voor een efficiënt gebruik van natuurlijk hulpbronnen moeten we investeren in nieuwe technologieën die bijdragen aan duurzame handel, armoedebestrijding en aan het ontwikkelen van nieuwe manieren van voedselproductie.

De «Green New Deal» van president Obama, maar ook het CO2-opvang en opslagplan dat beoogt de opwekking van windenergie te stimuleren hebben onze volle steun, zo voegde spreker toe. De Topconferentie over het Klimaat die later dit jaar zal worden gehouden in Kopenhagen zal op al deze terreinen werkelijk voortgang moeten boeken. Het is aan ons, parlementariërs, om druk uit te oefenen op onze regeringen om naar Kopenhagen af te reizen met de opdracht niet met valse hoop terug te komen.

De heer Putters vervolgde zijn betoog met de opmerking dat de Nederlandse delegatie van oordeel is dat vrede en democratie worden gediend met een duurzaam en gedeeld kader van beginselen dat evenwichtige regionale economische ontwikkelingen, «good governance» en goede arbeidsomstandigheden omvat. Daaraan kan een bijdrage worden geleverd door kleinschalige innovaties. De ambassade van Nederland in Addis Abeba heeft de Nederlandse delegatie het belang van het in de armere delen van deze stad verbreiden van innovaties in het koken op een duurzame en schone manier laten zien. Dat vergt samenwerking tussen de private sector en milieuorganisaties op kleine schaal, maar ook met multilaterale wereldorganisaties. Daarvoor is leiderschap op alle niveaus nodig. De rol van Ethiopië in het toewerken naar vrede, economische herstel en sociale stabiliteit in de regio is onmiskenbaar belangrijk. De Afrikaanse Unie pleegt evenzeer inspanningen op die terreinen en kan worden ondersteund door de trainingsprogramma’s van de VN, door de ngo’s en particuliere investeerders. Een gezamenlijke aanpak van al deze partijen is cruciaal voor het bereiken van de millenniumdoelstellingen, stabiliteit en ontwikkeling.

De Nederlandse delegatie heeft in dat verband wel zorgen over een onlangs in Ethiopië aanvaarde wet die betrekking heeft op de toelating van ngo’s. Die wet legt beperkingen op aan de toelating en de werkzaamheden van deze ngo’s. In lijn met de verklaring van de EU met betrekking tot de rol van ngo’s in dit land en in andere landen, is de Nederlandse delegatie van mening dat de rol van ngo’s bij het opbouwen van meer stabiele en welvarende samenlevingen door moet gaan. De Nederlandse delegatie waardeert de van oudsher bestaande samenwerking tussen de Nederlandse en de Ethiopische regering, maar wenst ook de belangrijke rol van de ngo’s te benadrukken.

Aan het einde van zijn bijdrage gekomen merkte de heer Putters op dat de Nederlandse delegatie terug naar huis zal reizen met het voornemen de Nederlandse regering te steunen in haar bijdrage aan het oplossen van de internationale crisis, aan het opbouwen van democratie en vrede en aan het ontwikkelen van internationale solidariteit.

Tot slot wees de heer Putters op de grote rol die vrouwen, ook in Nederland, spelen in het verwezenlijken van een stabiele samenleving. Hij sprak de wens uit dat de rechten van vrouwen, zowel binnen als buiten het parlement volledige steun zullen ondervinden.

Commissievergaderingen

Aan de vergaderingen van Committee I, het Standing Committee on Peace ans Internationale Security, dat zich boog over het onderwerp: «Advancing nuclear non-proliferation and disarmament, and securing the entry into force of the Comprehensive Nuclear-Test-Ban Treaty: the role of parliaments» werd deelgenomen door de leden Klein Breteler en Huijbrechts-Schiedon. De door deze commissie opgestelde ontwerp-resolutie, die op de website van de IPU kan worden gevonden (A/120/4-DR), werd op donderdag 9 april door de plenaire vergadering aanvaard. Deze resolutie signaleert o.a. dat er zich in de wereld om en nabij 26 000 nucleaire wapens bevinden, die vernietigende gevolgen kunnen hebben voor de mens, zijn leefomgeving en zijn economie. Ondanks verwoede pogingen sedert 1995 om, op basis van het Non-Proliferatie Vedrag (NPV) inzake nucleaire wapens, te komen tot een wereldwijd ondertekend verdrag dat alle nucleaire tests uitbant, is dat zgn Comprehensive Nuclear Test-Ban Treaty (CTBT) nog steeds niet in werking getreden. De resolutie bevat o.a. de oproep aan de parlementariërs uit de landen die het verdrag tot nu toe niet hebben ondertekend en geratificeerd er voor te zorgen dat dat op de kortst mogelijke termijn geschiedt.

Committee II, het Standing Committee on Sustainable Development, Finance and Trade wijdde zijn vergaderingen aan het onderwerp «Climate change, sustainable development models and renewable energies». De leden Snijder-Hazelhoff en Schuurman namen aan de besprekingen deel. De heer Schuurman leverde een mondelinge bijdrage aan de discussie onder de titel: de transformatie van de technologisch-economische cultuur in een cultuur van duurzaamheid. Hij begon deze bijdrage door op te merken dat het heersende culturele paradigma van technologisch-economische groei vooral in de huidige Westerse wereld met zijn vele crises tot grote problemen heeft geleid. De met die crises samenhangende problemen proberen wij op te lossen met dezelfde instrumenten en methoden als waarmee we ze eerst in het leven hebben geroepen. Die oplossingen blijken, dankzij de economische en politieke steun die zij krijgen, deel van het probleem. Langzaam maar zeker beginnen we ons te realiseren dat dit niet kan voortgaan. De vraag luidt dus of er een mogelijkheid is dat de verschillende crises- op het gebied van het klimaat, de energie en de economie- ons helpen een nieuwe fase in onze cultuur te vinden waarin de problemen van de technologisch-economische cultuur werkelijk kunnen worden teruggedrongen. De uitdaging is een ander cultureel paradigma te vinden dat de culturele crises en spanningen vermindert en de huidige problemen en bedreigingen verkleint of oplost. Dat zal niet simpel zijn want de vertegenwoordigers van het oude culturele model zullen het niet zo gemakkelijk opgeven; ze zullen er met een onwrikbare koppigheid aan blijven vasthouden. Het gaat daarbij om economische, politieke en culturele tegenkrachten. Tegelijkertijd zullen, hoe langer de huidige ontwikkelingen doorgaan, hun zwakheden zichtbaarder worden. Dat blijkt overduidelijk uit de zich opstapelende gevolgen die zijn terug te voeren op het gangbare wetenschappelijke-technische-economische gedachtegoed. Duidelijk is eveneens dat mensen – ook politici – de bestaande problemen onder ogen zien en op zoek zijn naar nieuwe en meer duurzaamheid.

De vraag opwerpend hoe het nieuwe paradigma er uit zou moeten zien merkte de heer Schuurman op dat het in ieder geval anders zijn dan zijn voorganger en dat het veeleer het oude, in een proces van transformatie, zou moeten omvatten.

In het oude paradigma wordt de natuur gezien als levenloos en geëxploiteerd door ongebreidelde manipulatie. Vandaag zien wij hoe de technologisch-economische ontwikkeling het leven zelf bedreigt, zo zeer zelfs dat ze het vernietigt.

Zo lang wij blijven denken en handelen binnen de parameters van het technisch model is een oplossing van deze problemen van de moderne cultuur niet mogelijk. In de nieuwe fase van cultuur en beschaving echter zeggen we de technologie als zodanig niet vaarwel, maar stellen we haar in dienst van het leven en de menselijke samenleving. Terwijl dus tot voor kort de natuur, de mens, het milieu, planten en dieren werden bezien vanuit technisch perspectief- het zgn. machine model- zal de bescherming van het leven het overheersende gezichtspunt in de cultuurvorming zijn. Wetenschap, technologie en economie zullen niet langer het leven in al zijn veelvuldige en rijke variëteit van soorten en maten vernietigen, maar zullen er daarentegen aan ten dienste staan. Als het eenmaal zover is zullen technologie en economie beter in staat zijn te beantwoorden aan hun intrinsieke betekenis. Onze kijk op technologie zal totaal veranderen indien de wil tot macht en controle zal zijn vervangen door respect voor al wat leeft in al zijn veelkleurige variëteit en veelsoortigheid. Dat zal onze houding jegens onze medemens veranderen en de liefde van de wereldgemeenschap van mensen aanwakkeren. Het behoud van het leven en het welzijn is meer waard dan alleen materiële welvaart.

Een verantwoorde culturele ontwikkeling leidt tot het beeld van een cultuur waarin de aarde wordt gezien als een tuin die door de mens wordt onderhouden. Prominent in dat beeld is een onverbrekelijke samenhang en de inherente waarde of natuur van alles. De intrinsieke waarden moeten worden gerespecteerd alvorens men zich met wetenschappelijk-technologische activiteiten gaat bezighouden. Het beeld van de tuin raakt ook aan de originele betekenis van «economos».Wij moeten zorgen, koesteren, beschermen en behouden als een essentieel onderdeel van oogsten, bouwen en produceren. In het culturele paradigma van de bewerkte tuin worden opschaling en culturele versnelling omgezet naar niveaus die bijdragen aan het samengaan van mens en schepping. In het beeld van de tuin worden de grenzen van het draagvermogen van de natuur gerespecteerd. Verantwoorde culturele ontwikkeling betekent leven van de rente van het gegeven kapitaal, maar sluit het gebruik van of het interen op dat kapitaal uit. Ususfructus – gebruik van de rente en niet van het kapitaal – geeft de richting aan van een meer duurzame culturele ontwikkeling. Duurzaamheid is mogelijk binnen de metafoor van de tuin: zij betekent dat technologie tezamen met economie zich moeten onthouden van manipulatie, uitputting en vervuiling en dat het zgn vruchtdragend vermogen van de aarde wordt behouden en waar mogelijk vergroot. Een meer harmonieuze ontwikkeling waarin ecologie, technologie en economie in evenwicht zijn, kan op deze wijze beginnen. Technologie en economie moeten daarbij dus in een andere ethische context worden gezet.

De heer Schuurman wees er op dat het genoemde perspectief het begin vormt van een culturele transformatie. Die komt daarom neer op een fundamentele heroriëntatie op de technologisch-economische orde. Het laat ruimte voor groei die meer proportioneel en selectief is. Naast technologie en economie bij bouwen en produceren is meer aandacht nodig voor onderhoud, bescherming, toezicht en zorg. Ook de diversiteit van levensvormen in de planten- en dierenwereld kan erdoor worden behouden. Technologie behoort niet de centrale waarde te zijn, maar een pré-waarde als conditie.

De keuze voor deze nieuwe benadering heeft, zo ging de heer Schuurman voort, enkele duidelijke gevolgen:

1) prioriteiten

  Wetenschahp en technologie zijn gewoonlijk op zoek naar het opmerkelijke. Dat leidt ertoe dat minder aandacht uitgaat naar technologieën die mensen helpen in hun strijd tegen honger en ziekten. Het is beschamend om te zien dat mogelijke oplossingen voor deze problemen minder aandacht en geld krijgen dan prestigieuze, geldverslindende projecten op ruimtevaartgebied met ruimtevluchten naar planeten die lichtjaren ver weg zijn. Hoewel deze projecten interessant zijn moet de vraag gesteld worden of we de prioriteiten van onze ethische betrokkenheid niet opnieuw moeten vaststellen. Een ander voorbeeld van onrecht leidt tot de vraag of we de ons ter beschikking staande grondstoffen niet op een meer rechtvaardige wijze moeten verdelen zodat de armen en de zij die ze nodig hebben erin kunnen meedelen. Die prioritering zal bevestigen dat er genoeg is voor iedereen: «there is enough for every need, but not for every greed».

2. in ecologische, sociale of culturele zin aangepaste technologieën

  Moderne technologie moet samengaan met de gegeven situatie waarin de mens, de cultuur, de natuur, het milieu en bijvoorbeeld het landschap een plaats hebben. De technologie moet daarom ecologische verantwoord en aangepast zijn. Dat soort technologie mag niet in conflict komen met de culturele ontwikkeling en zijn rijke variatie, maar moet zich daaraan aanpassen en haar verrijken. Het is jammer dat we de ontwikkelingslanden het tegenovergestelde waarnemen. In die landen leidt de moderne technologie vaak tot een breuk met de bestaande cultuur.

3. ecologische of organische landbouw

  De heer Schuurman wees vervolgens op een ander voorbeeld van culturele transformatie. Die vindt plaats in de, al dan niet met succes en al dan niet met overtuigende argumenten gevoerde, strijd tussen organisch boeren en industriële landbouw. Die laatste is oorzaak van steeds meer problemen.

  Er bestaat een kans dat deze problemen steeds serieuzer worden genomen en dat naarstig naar oplossingen wordt gezocht op het moment dat een groeiend aantal tegenstanders van de industriële landbouw en voorstanders van met elkaar in debat gaan en een toenemend aantal succesvolle alternatieven worden gerealiseerd binnen de tot nu toe nog vage contouren van een nieuw paradigma. Omgekeerd hoort men de verdedigers van de industriële landbouw pleiten voor milieuvriendelijke manieren van boeren. Duidelijk is in ieder geval dat mensen de bestaande problemen onder ogen zien en op zoek zijn naar meer duurzame methoden van landbouw.

  In de industriële landbouw maken wij onszelf, aldus de heer Schuurman, schuldig aan «vertechnologisering». Aan de ene kant leidt de moderne technologie tot lagere productiekosten, maar aan de ander kant leidt de hogere productie tot schade bij de boer, de dieren, de natuur en het milieu. De productie van overschotten veroorzaakt onzekerheid over toekomstmogelijkheden in de landbouw, afnemend dierenwelzijn, overbemesting, uitmergeling en vervuiling van de grond, nieuwe ziekten van de grond, verstoring van het landschap, milieuvervuiling, verlies van biodiversiteit en een sombere toekomst voor landelijke gebieden. Terwijl het in de landbouw om een levende werkelijkheid gaat hebben wij haar als een anorganische gezien. In de greep van het wetenschappelijk-technologische beheersmodel is de landbouw los gemaakt van de zijn ecologische, biotische en culturele context. In biologische en ecologische landbouw willen mensen deze goede relatie herstellen. Kwalitatief goede producten en winst voor de leefomgeving kunnen hand in hand gaan. In deze landbouw vindt geen terugval op eerdere perioden plaats, maar houden mensen zich met een kwalitatief hogere input van biologie en grondkennis op een verstandiger manier bezig met grond, dieren en planten. De vruchtbaarheid van de grond wordt daar mee bevorderd.

4. genetische modificatie

  De invloed van het machinemodel is in het bijzonder zichtbaar in de introductie van genetische manipulatie of modificatie van planten, dieren en mensen. Genetische manipulatie moet kritischer worden behandeld en moet ethisch en juridisch ingeperkt worden. De huidige ontwikkeling is onvoorspelbaar en riskant en mogelijkerwijs onomkeerbaar in zijn negatieve gevolgen. Zodra levende organismen in het spel zijn moet een nader dan het technologische model ter hand worden genomen. Het zou goed zijn indien een organisch paradigma voor de beoordeling van nieuwe mogelijkheden zou worden ontwikkeld. Een paradigma «shift» zou al beter zijn omdat het organische model het leven als zijn uitgangspunt heeft terwijl het technologische model het leven in beginsel ontkent.

5. alternatieve energie, duurzame energie en dematerialisatie

  In de ontwikkeling van alternatieve vormen van energie zijn wij creatiever geworden, zo vervolgde de heer Schuurman. Het onderzoeken van hernieuwbare energiebronnen is een aantrekkelijke optie. Door bijvoorbeeld hernieuwbare energie te onttrekken aan plantaardig afval levert de procestechnologie een goede bijdrage. Die technologie maakt ook gebruik van nieuwe energiedragers, zoals waterstof, fotocellen, biomassa, wind, getijdenstromen en natuurlijke warmte, heet water en stoom in de aarde. De overstap naar duurzame grondstoffen binnen de agrarische wereld, vooral de geïndustrialiseerde landbouw, wordt haalbaar door toepassing van veel efficiëntere biochemische processen. Het gebruik van minder materialen (dematerialisatie) is ook een aantrekkelijk alternatief; zonneenergie kan bijvoorbeeld direct worden omgezet in elektriciteit of waterstof. Om zo weinig mogelijk materiaal te verspillen moet recycling zo veel mogelijk worden aangemoedigd en bevorderd. De levenscyclus van producten dient zodanig te worden beheerst dat bijna 100% van de materialen kan worden teruggewonnen.

In een omvangrijke, door de tweede commissie voorgestelde resolutie (A/120/5-DR) wordt o.a. vastgesteld dat het jaar 2009 een mijlpaal is voor het internationale klimaat omdat van 7 tot 18 december in Kopenhagen nieuwe afspraken op wereldniveau zullen worden gemaakt in het kader van de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC). Het grote aantal internationale conferenties dat aan de bestrijding en beheersing van de ingrijpende gevolgen van de klimaatsverandering werd gewijd heeft er tot nu toe niet toe geleid dat de aanpak van de uitstoot van broeikasgassen, die wordt beschouwd als de grootste veroorzaker van de opwarming van de aarde, voldoende effect heeft gehad. In het besef dat er weinig meer te kiezen valt, stelt de resolutie dat, gelet op de toenemende behoefte aan energie, die op haar beurt een gevolg is van een groeiende wereldbevolking, de in 2008 tijdens de G8 in Japan gemaakte afspraak om de uitstoot van CO2 in 2050 met 50% terug te brengen onverkort zal moeten worden uitgevoerd. De resolutie roept regeringen en parlementen wereldwijd op om concrete acties met duidelijk omschreven doelstellingen voor het jaar 2020 vast te stellen en stelt daarbij het Actieplan van de EU uit 2008, dat concrete doelstellingen op het terrein van de reductie van CO2-emissie, energie-efficiency en de inzet van hernieuwbare energie bevat, als voorbeeld. In onderdeel 59 van deze resolutie worden regeringen en relevante internationale organisaties gevraagd milieuvriendelijke landbouwtechnologie, inclusief organische landbouw, te bevorderen met het doel de uitstoot van broeikasgassen en het verlies van biodiversiteit als gevolg van landbouwactiviteiten in ontwikkelingslanden tegen te gaan.

Het debat in Standing Committee III on Democracy and Human Rights had als onderwerp de vrijheid van meningsuiting en het recht op informatie. De vergaderingen van deze commissie werden bijgewoond door de leden Biskop en Klein Breteler. De discussie spitste zich toe op de spanning die zich voordoet tussen de fundamentele plaats van het recht van vrije meningsuiting en het recht op informatie in een democratie enerzijds en de wens te kunnen optreden tegen schadelijk en strafrechtelijk gebruik van deze rechten in en door middel van de moderne media, in het bijzonder het internet. In een resolutie, die later door de plenaire vergadering werd aanvaard (A/120/6-DR), wordt o.a. met nadruk uitgesproken dat er gronden kunnen zijn om wettelijke beperkingen aan te brengen op de grondrechten van vrije meningsuiting en op het informatierecht. Deze beperkingen moeten echter altijd zijn gelimiteerd naar duur en oogmerk en dienen proportioneel te zijn. Bovendien moeten zij steeds kunnen worden getoetst de rechter. De resolutie bevat voorts enkele passages omtrent de positie van journalisten en over de pluriformiteit van de media.

Ontmoetingen en werkbezoeken in de marge van de Conferentie

Aan het slot van de 118e zitting van de IPU in Kaapstad in april 2008 was door de voorzitter van de delegatie van Namibië, de heer dr. Theo-Ben Gurrirab, thans President van de IPU, de wens te kennen gegeven een gesprek met de Nederlandse delegatie te hebben over mogelijkheden tot uitwisseling van informatie over de positie van het Afrikaanse Nederlands dat, naast het Engels en het Duits, in Namibië veel wordt gesproken. Nadat over dit verzoek in Nederland overleg heeft plaats gevonden met de Interparlementaire Commissie van de Nederlandse Taalunie hebben enkele leden van delegatie in Addis Abeba de Namibische delegatie uitgenodigd voor een ontmoeting. Tijdens die ontmoeting bleek aan Namibische zijde vooral belangstelling te bestaan voor de wijze waarop de Vlaamse en de Nederlandse overheden aandacht besteden aan de bevordering van de Nederlandse taal in Nederland en Vlaanderen worden. Van de kant van de Nederlandse delegatie werd daarover informatie verstrekt en werd voorts een impressie gegeven van de samenwerking met Suriname in het kader van het geassocieerde lidmaatschap van dat land van de Taalunie. De aan de Namibische delegatie gedane toezegging uitvoeriger informatie over het werk van de Nederlandse Taalunie aan de gesprekspartner toe te zenden is inmiddels door tussenkomst van de Algemeen Secretaris van de Taalunie nagekomen. Initiatieven vanuit het Namibische parlement worden nu afgewacht.

Voorafgaande aan de 120e conferentie in Addis Abeba had de delegatie het verzoek bereikt tot het voeren van een gesprek met een delegatie uit de Nationale Assemblee van de republiek Suriname tijdens de conferentie in Addis Abeba. Het gesprek zou moeten gaan over de beëindiging van het lidmaatschap van de Nationale Assemblee van de heer D. Bouterse. Deze beëindiging, waarvan de heer Bouterse bij brief van de Voorzitter van de Nationale Assemblee op 27 januari 2009 op de hoogte was gesteld, was gebaseerd op een artikel in de Grondwet van Suriname (artikel 68, eerste lid onder f) waarin is bepaald dat het lidmaatschap van de Nationale Assemblee eindigt door «een aaneengesloten periode van vijf maanden».

Van Surinaamse zijde, meer in het bijzonder door de leden van de oppositie, waren eerder kritische kanttekeningen geplaatst bij de gronden, de juridische onderbouwing, de wijze van de beëindiging van en de afwezigheid van een beroepsmogelijkheid tegen het besluit tot beëindiging van dit lidmaatschap.

Tijdens een ontmoeting met enkele leden van de Nederlandse delegatie in Addis Abeba werd van Surinaamse zijde meegedeeld dat de zojuist genoemde bezwaren intussen waren voorgelegd aan de Committee on Human Rights of Parliamentarians van de IPU en ten overstaan van de leden van deze commissie van een mondelinge waren voorzien.

De voorzitter van de delegatie deelde aan de leden van de Surinaamse delegatie mee kennis te hebben genomen van de informatie die zij hadden verstrekt en van de opvattingen die zij daaraan hadden toegevoegd. Zij zegde toe van de ontmoeting met de leden van het Surinaamse parlement mededeling te zullen doen in het verslag van delegatie aan de beide Kamers en van de rapportage van de Committee on Human Rights of Parliamentarians t.z.t. met belangstelling te zullen kennis nemen.

Tijdens de ontmoeting met de Surinaamse delegatie is voorts, op verzoek van de Nederlandse leden van de Interparlementaire Commissie (IPC) van de Nederlandse Taalunie, gesproken over mogelijkheden tot intensivering en structurering van de wederzijdse parlementaire betrekkingen in het kader van het geassocieerde lidmaatschap van Suriname van de Taalunie; een werkbezoek dat een delegatie uit de IPC op uitnodiging van de Surinaamse minister van Onderwijs in november 2008 aan Suriname bracht vormde daartoe de aanleiding.

Op woensdag 8 april 2009 bracht de delegatie onder begeleiding van Hr.Ms ambassadeur Hennekens een bezoek aan het Youth Center of the Family Guidance Association of Ethiopia (FGAE) in de nabijheid van Debre Zeit, een provinciestad ten zuid-oosten van Addis Abeba. Deze instelling richt zich op het, zowel binnen- als buitenschools, geven van voorlichting aan jongeren over seksualiteit en seksueel overdraagbare ziekten, op het verstrekken van voorbehoedsmiddelen en op het begeleiden van gezinnen op deze terreinen. De instelling biedt jongeren ook mogelijkheden deel te nemen aan muziek- en toneelcursussen. Het FGAE verzorgt voorts opleidingsprogramma’s aan mensen die jongeren en gezinnen op deze terreinen willen «counselen». Door de Nederlandse ambassade is, in samenwerking met de ambassade van Ierland en plaatselijke non-gouvernementele organisaties, waaronder het FGAE, een beleidsdocument opgesteld op basis waarvan activiteiten op het terrein van de bestrijding van HIV/AIDS worden gecoördineerd en medegefinancierd.

De delegatie bracht vervolgens werkbezoeken aan enkele door Nederlanders opgerichte en geleide bedrijven. Allereerst bezocht zij Ethio Dutch Steel Profilery, een door de heer T.Veldman geleid bedrijf dat metalen profielen voor raam- en deurkozijnen, maar ook geperste bakstenen maakt waarmee tegen relatief lage kosten en inspanningen woningen en bedrijfsgebouwen kunnen worden gebouwd. Het tweede bezoek betrof de Genesis Farm, een onder de vlag van de stichting Double Harvest, opgericht landbouw- en veeteeltbedrijf waar enkele honderden Ethiopiërs werk hebben. Het bedrijf dat een aantal projecten heeft opgezet in en om Debre Zeit, is gebaseerd op een dubbele doelstelling – het overbrengen van het Evangelie en het door overdracht van kennis, vaardigheden en materialen ontwikkelen van de arme Ethiopische bevolking. De delegatie werd rondgeleid door de initiatiefnemer en eigenaar van de Genesis Farm, de heer G. van Putten. De delegatie was onder de indruk van de inspiratie en de gedrevenheid waarmee de heer van Putten haar tijdens een rondleiding en een lunch over het werk van zijn farm vertelde. Aansluitend aan dit bezoek werd de delegatie rondgeleid over het uitgestrekte bedrijf van Olij Roses, een vestiging van deze multinaltionale onderneming met een rozenkwekerij in Debre Zeit van circa 12 hectare en een omvangrijke en frequente export, via de veilingen in Nederland, naar tal van landen ter wereld. De werkbezoeken werden afgesloten met een rondleiding over het nieuwe bedrijf van de heer J. van der Haar, Solagrow, een aardappelteelbedrijf, waar met behulp van irrigatietechnieken en met veel doorzettingsvermogen indrukwekkende verbeteringen van de opbrengsten van de grond werden bereikt. Ook hier is één van de achterliggende doelstellingen van het vestigen van een bedrijf in Ethiopië het overbrengen van kennis en het daarmee ontwikkelen van de Ethiopische bevolking.

Afsluiting en dankwoord

Aan het slot van de 120e zitting werden met het oog op de 121e zitting, die zal worden gehouden van 19 t/m 21 oktober te Genève, de volgende onderwerpen voor paneldiscussies vastgesteld:

a) First Standing Committee on Peace and International Security:

  «Cooperation and shared responsibility in the global fight against organized crime, in particular drug trafficking and cross-border terrorism»

b) Second Standing Committee on Sustainable Development, Finance and Trade:

  «The role of parliaments in developing South-South and Triangular Cooperation with a view to accelerating achievement of the Millennium development Goals»

c) Third Standing Committee on Democracy and Human Rights:

  «Youth participation in the democratic process»

De delegatie wenst op de plaats haar erkentelijkheid uit te spreken aan het adres van Hr.Ms ambassadeur. mr. J.A.J.M.G. Hennekens voor de deskundige en attente wijze waarop hij, daarin bijgestaan door attente en deskundige medewerkers, zowel in de voorbereidende fase van de reis naar Ethiopië als tijdens haar aanwezigheid in Addis Abeba, haar terzijde heeft gestaan. De delegatie heeft diverse malen kunnen constateren dat de heer Hennekens niet alleen beschikt over een grondige kennis van de Ethiopische samenleving, maar ook een grote betrokkenheid bij dit land en zijn ontwikkelingen aan de dag legde. De delegatie, die op de valreep van haar vertrek naar Nederland kennis nam van het feit dat de heer Hennekens per medio 2009 was benoemd tot Hr.Ms ambassadeur in Bangladesh, wenst hem op zijn nieuwe post alle succes toe.

De voorzitter van de delegatie,

Meindertsma

De griffier van de delegatie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

De teksten van deze resolutie en van de nog te vermelden resoluties kunnen worden gevonden op de website van de IPU: www.IPU.org

Naar boven