nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 november 2004
Met mijn brief van 5 november jl.1 heb
ik u geïnformeerd over mijn bezwaren tegen het amendement van het lid
Weekers c.s.2. De Tweede Kamer heeft op 9 november
jl. ingestemd met dit amendement. Naar aanleiding van voornoemde brief heeft
u de eindstemming over het wetvoorstel uitgesteld tot 16 november, om
het kabinet in staat te stellen zich te beraden.
Mede namens de Staatssecretaris van Financiën bericht ik u dat de
bezwaren tegen het amendement worden gehandhaafd, maar dat ik anderzijds veel
belang hecht aan invoering van het wetsvoorstel per 1 januari 2005. Daar
komt bij dat met een beperkte aanpassing van het amendement aan de kern van
de bezwaren tegemoet gekomen zou kunnen worden.
Aan de voortzetting van de (uitgebreide) rechtsgevolgen voor opdrachten
die doorlopen na de looptijd van een VAR-wuo of VAR-dga in het daarop volgende
jaar (t + 1), zou de voorwaarde verbonden kunnen worden dat er op het moment
dat de opdracht wordt overeengekomen, nog geen VAR voor het jaar t + 1 is
afgegeven.
Indien de Belastingdienst vóór het afsluiten van de opdracht
wel een VAR voor het jaar t + 1 heeft afgegeven, kan de opdrachtnemer zijn
(potentiële) opdrachtgever daarover al in de acquisitiefase informeren.
Er is dan geen onduidelijkheid. Indien op dat moment voor het jaar t + 1 een
VAR-wuo of VAR-dga is verstrekt, is de opdrachtgever op basis van die VAR
al gevrijwaard van loon- en premieheffing. Er is dan geen behoefte aan voortzetting
van de rechtsgevolgen van de oude VAR.
Als de Belastingdienst vóór het afsluiten van de overeenkomst
voor het volgende jaar een VAR zonder uitgebreide rechtsgevolgen heeft verstrekt
(een VAR-loon of VAR-resultaat uit overige werkzaamheden), is er eveneens geen sprake van onduidelijkheid. Betrokkene wordt in dat geval
niet langer als zelfstandig ondernemer beschouwd. In die situatie is het niet
wenselijk dat de vrijwaring van de opdrachtgever wordt voortgezet na de looptijd
van de VAR voor het jaar t.
Bij een tijdige aanvraag kan de opdrachtnemer in ieder kalenderjaar vóór
1 november beschikken over de VAR voor het volgende jaar. De voortzetting
van de rechtsgevolgen van een VAR-wuo of VAR-dga dient daarom in de visie
van het kabinet ook niet van toepassing te zijn op opdrachten die op of na
1 november worden overeengekomen.
Ik verzoek u bovenstaande te betrekken bij uw beraadslagingen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus