Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 29676 nr. 33 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 29676 nr. 33 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 november 2005
Met het oog op de stemmingen van morgen over de amendementen die bij mijn initiatiefwetsvoorstel zijn ingediend, wil ik gaarne via deze brief reageren op het eerst 17 november jongstleden ingediende gewijzigde amendement De Pater-Van der Meer op stuk nummer 31. Tevens reageer ik hiermee op de brief van de minister van Justitie van vrijdag 18 november jongstleden (29 676, 32) over dezelfde onderwerpen (procureurstelling en hoger beroep bij geschillenprocedure 253a en 377e).
Met dit amendement wordt de eis van een verzoekschrift in de geschillenprocedure van de artikelen 253a en 377e ingevoegd, met als oogmerk dat een ouder die een geschil bij de rechter aanhangig wenst te maken, verplicht een advocaat/procureur in de arm moet nemen.
Tevens voorziet het amendement in de mogelijkheid tot hoger beroep tegen rechterlijke uitspaken in die geschillenprocedures.
Aanvaarding van dit amendement acht ik uiterst ongewenst, hoewel ik met mevrouw De Pater-Van der Meer en de minister van mening ben dat niet elke bagatelzaak voor de rechter moet komen. De zeeffunctie die de verplichte tussenkomst van een advocaat zou hebben, is naar mijn mening ook thans anderszins ruim voldoende gewaarborgd in het wetsvoorstel.
Immers, anders dan tijdens de laatste heropening wellicht als beeld is blijven hangen, is in het wetsvoorstel wel degelijk sprake van de gewenste «zeefwerking», voordat een zaak bij de rechter komt en wel in vijfvoudige zin:
1. Partijen hebben veelal een mediationtraject doorlopen (dit zal in toenemende mate het geval zijn) waarin zij hebben geleerd om met elkaar als ouders te communiceren; de professionaliteit van de mediator brengt met zich mee dat hier veel aandacht aan wordt geschonken.
2. Het echtscheidingsconvenant bevat een geschillenclausule die er in voorziet dat ingeval van onenigheid of geschil partijen zich in eerste instantie dienen te wenden tot de mediator teneinde het geschil gezamenlijk op te lossen; als de rechter zou constateren dat er geen poging tot mediation is ondernomen, zal hij niet tot een mondelinge behandeling overgaan en gebruik kunnen maken van de mogelijkheid de aanvrager van de mondelinge behandeling alsnog naar mediation te verwijzen.
3. De in artikel 253a en 377e opgenomen voorwaarden, gesteld aan het indienen van de schriftelijke aanvraag; dit aspect wordt nog versterkt indien in de griffiepraktijk wordt overgegaan tot het opstellen van een model; onvoldoende of niet-gemotiveerde aanvragen zijn trouwens niet-ontvankelijk.
4. Het verschuldigde griffierecht; het gevaar dat de querulante ouder onder meer tot kostenveroordeling wordt veroordeeld.
5. De rechter beschikt ook ambtshalve over voldoende mogelijkheden maatregelen te nemen of sancties op te leggen en zal in de praktijk geen procedurele nonsens accepteren, maar direct (mondeling) tot de kern komen. een querulant heeft van een dergelijke rechter in het geheel niets te verwachten dan de kous op de kop.
De procedure ex artikel 253a en 377e staan open na echtscheiding. Van de traditionele echtscheidingen is nu al 55% op gemeenschappelijk verzoek. Van de 45% op tegenspraak zal er natuurlijk in een aantal gevallen ook aanvankelijk discussie zijn geweest over het ouderschapsplan of zelfs over gezamenlijk gezag. De rechter zal daarover echter een beslissing hebben genomen en juist ook als er geen gezamenlijk ouderschapsplan is overgelegd een regeling hebben getroffen. In het kader van 253a en 377e gaat het dan natuurlijk om het naleven van de door de rechter bekrachtigde of aangevulde afspraken over de kinderen (gezagsuitoefening, omgang, informatie). Uiteraard is hieronder begrepen de situatie dat inmiddels beide ouders of een van hen de getroffen regeling weer willen aanvechten.
Indien het amendement op stuk nummer 25 wordt aanvaard, zal de rechter altijd betrokken zijn bij echtscheiding indien er minderjarige kinderen zijn en derhalve het ouderschapsplan hebben beoordeeld. Bovendien voorziet, als het het gezag betreft, ook 251a, derde lid, overigens straks dus in een nieuwe mogelijkheid tot het indienen van een verzoekschrift met verplichte procureur conform amendement De Pater-Van de Meer/Kalsbeek op stuk nummer 26. Die verzoekschriftprocedure kent ook de mogelijkheid van hoger beroep. Dit onderstreept mijn verwachting dat de verzoeken die de rechter via 253a en 377e bereiken de uitvoering van de afspraken zonder wijziging van het gezag zullen betreffen. Als ouders er samen of met een mediator in de praktijk met het ouderschapsplan niet uitkomen, moet zonodig de rechter snel kunnen inspelen op de situatie en juist voorkomen dat het kind weer speelbal van discussies tussen de ouders wordt. Tijdsverlies lijdt snel tot escalatie.
Het oordeel van de rechter zie ik dus vooral als een ordemaatregel in een snelle mondelinge behandeling, om te voorkomen dat het geschil escaleert. Het geschil is vaak niet van echt juridische aard, maar betreft de uitvoering van de heldere afspraken in het ouderschapsplan. Daarom is een verplichte procesvertegenwoordiging mijns inziens ook niet noodzakelijk. Het is overigens natuurlijk niet verboden dat ouders zich bij de mondelinge behandeling door een advocaat laten bijstaan. Slechts de verplichting vervalt in de geschillenprocedures.
Op basis van het (door hem zelf getoetste) ouderschapsplan kan de rechter vaak snel tot een ordemaatregel komen. De rechter treedt als het ware op als een soort van «scheidsrechter». Daar past de mogelijkheid tot hoger beroep niet bij.
Bovendien zou het heropenen van de mogelijkheid tot hoger beroep weer een extra belasting van de rechter betekenen en bovendien ouders in de gelegenheid stellen hun strijd over de rug van het kind in de rechtszaal voort te zetten.
Tot slot merk ik nog op dat het in de huidige kantonrechterpraktijk, waar evenmin een advocaat/procureur verplicht is gesteld, ook niet zo is dat men voor ieder bagatel naar de rechter stapt. Hetzelfde geldt voor het bestuursrecht.
Het gewijzigde amendement van mevrouw De Pater-Van der Meer acht ik op bovengenoemde gronden in strijd met de portee van het wetsvoorstel en wil ik dus ten stelligste ontraden.
Luchtenveld
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29676-33.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.