29 676
Voorstel van wet van het lid Luchtenveld tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en van enkele andere wetten in verband met de invoering van de mogelijkheid van beëindiging van het huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst alsmede van een gewijzigde vaststelling en effectieve handhaving van de afspraken en rechterlijke beslissingen die in verband met de ontbinding van het huwelijk of nadien tot stand zijn gekomen over de wijze waarop door beide ouders vorm wordt gegeven aan het voortgezet ouderschap (beëindiging huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst en vormgeving voortgezet ouderschap)

nr. 15
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 16 juni 2005

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In het opschrift wordt «(beëindiging huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst en vormgeving voortgezet ouderschap)» vervangen door: (Wet beëindiging huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst en vormgeving voortgezet ouderschap).

B

In artikel I worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Onderdeel F komt te luiden:

F

Afdeling 5A van Titel 5 vervalt.

2. Onderdeel Fa komt te luiden:

Fa

Artikel 80d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. Op de in artikel 80c onder c bedoelde overeenkomst is het bepaalde in artikel 150 van overeenkomstige toepassing.

2. Het tweede lid vervalt; het derde lid wordt vernummerd tot het tweede lid.

3. In onderdeel I, onder 2, wordt in het daar opgenomen onderdeel c van artikel 149 na de zinsnede «dat en op welk tijdstip de echtgenoten omtrent de beëindiging van een naar Nederlands recht gesloten huwelijk een overeenkomst hebben gesloten» ingevoegd: , alsmede dat de desbetreffende overeenkomst alle bestanddelen bevat die zijn voorgeschreven in artikel 150, eerste lid, onder a tot en met e.

4. Onderdeel J wordt als volgt gewijzigd:

a. Artikel 149a wordt vervangen door:

Artikel 149a

1. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van één der echtgenoten is bevoegd een beslissing te nemen ter zake van de ontbinding van een huwelijk op de grond, bedoeld in het tweede lid. Indien de echtgenoten, van wie ten minste één de Nederlandse nationaliteit bezit, buiten Nederland woonplaats hebben, is de ambtenaar van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage bevoegd.

2. Echtgenoten kunnen met wederzijds goedvinden, in persoon, ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand verklaren dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht en dat zij dit op die grond wensen te beëindigen.

3. Zij leggen daarbij de schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 149, onder c, over.

4. De ambtenaar van de burgerlijke stand vergewist zich er van dat de door de echtgenoten overgelegde schriftelijke verklaring voldoet aan de vereisten die in artikel 149, onder c, zijn gesteld en dat de door artikel 150, derde lid, bedoelde termijn niet is verlopen en spreekt terstond hierna de beslissing uit als bedoeld in het eerste lid, van welke beslissing hij vervolgens in het daartoe bestemde register een akte opmaakt.

5. Echtgenoten kunnen naast de verklaring ook de overeenkomst als bedoeld in artikel 149, onder c, overleggen, in welk geval de ambtenaar van de burgerlijke stand er zorg voor draagt dat de overeenkomst onderdeel uitmaakt van de akte als bedoeld in het vierde lid.

b. Na artikel 149a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 149b

De in artikel 149, onder c, bedoelde advocaat, notaris of scheidingsbemiddelaar is ten minste gehouden:

a. te waarborgen dat de belangen van de minderjarige kinderen van de echtgenoten door hen in acht worden genomen, waartoe hij onder meer de minderjarige kinderen vanaf de leeftijd van ten minste acht jaren hoort en er op toeziet dat zij van hun recht gehoord te worden, onbelemmerd gebruik kunnen maken;

b. de echtgenoten te informeren omtrent toepasselijke wettelijke bepalingen alsmede omtrent de rechtsgevolgen van de voorgenomen beëindiging van het huwelijk en de door echtgenoten in dit verband te maken keuzes;

c. te toetsen of de belangen van beide echtgenoten op evenwichtige wijze hun weerslag hebben gevonden in de overeenkomst, bedoeld in artikel 150.

5. In onderdeel O, onder 1, wordt aan artikel 251, vijfde lid, de volgende zin toegevoegd:

Zij voegen daarbij een ouderschapsplan als bedoeld in artikel 150, eerste lid, onder a, onder 2° tot en met 4°, waarin zij aangeven hoe zij, na de eventuele wijziging van het gezag, het voortgezet ouderschap wensen in te vullen.

6. In onderdeel R wordt artikel 253a als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. In alle gevallen van gezamenlijke gezagsuitoefening na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, waarin een ouder de door beide ouders vastgelegde, of de door de rechter vastgestelde, regelingen ter zake van de zorg- en opvoedingsrelatie van beide ouders met hun kind schendt, kan de andere ouder zonder tussenkomst van een procureur het geschil aan de rechtbank voorleggen. De rechtbank gelast, behoudens ingeval de rechtbank het geschil verwijst naar een persoon als bedoeld in artikel 149, onder c, terstond nadat het geschil haar is voorgelegd een comparitie welke binnen drie weken plaats vindt, teneinde een vergelijk te beproeven. Komt geen vergelijk tot stand, dan kan de rechtbank ambtshalve één of meer van de volgende maatregelen treffen: de rechtbank kan alsnog verwijzen naar een persoon als bedoeld in artikel 149, onder c, een bijzondere curator aanstellen als bedoeld in artikel 250, de desbetreffende regelingen aanpassen alsmede een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen.

b. In de eerste zin van het derde lid worden de woorden «of tussen de ouder en de niet-ouder als bedoeld in artikel 253sa» vervangen door: of tussen de ouder en de niet-ouder als bedoeld in afdeling 3A

7. In onderdeel T wordt aan artikel 253n een lid toegevoegd, luidend:

3. Zij voegen daarbij een ouderschapsplan als bedoeld in artikel 150, eerste lid, onder a, onder 2° tot en met 4°, waarin zij aangeven hoe zij, na de eventuele wijziging van het gezag, het voortgezet ouderschap wensen in te vullen.

8. Na onderdeel V wordt een onderdeel ingevoegd, luidend:

Va

Artikel 268, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de punt aan het slot van onderdeel d vervangen door een puntkomma.

2. Aan het tweede lid wordt een onderdeel e toegevoegd:

e. indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken door communicatieproblemen tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.

9. In onderdeel W wordt in artikel 377a, tweede lid, na het tweede woord «eerste» ingevoegd: en derde.

C

In artikel IV worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De onderdelen A en B vervallen.

2. Na onderdeel D worden twee onderdelen toegevoegd, luidend:

E

Na artikel 812 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 812a

Bij schending door een ouder van de door beide ouders vastgelegde of door de rechter vastgestelde afspraken in het ouderschapsplan kan de rechter aan deze ouder de sanctie van lijfsdwang of een dwangsom opleggen. Indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken door communicatieproblemen tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen informeert de rechter de raad voor de kinderbescherming over de situatie van het kind.

F

Artikel 815 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid tot het vierde tot en met het zesde lid worden na het eerste lid twee leden ingevoegd, luidende:

2. Het verzoekschrift bevat de overeenkomst, bedoeld in artikel 150 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

3. Indien de echtgenoten met betrekking tot een of meer van de in artikel 150 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek genoemde onderdelen van de overeenkomst niet tot overeenstemming zijn gekomen, vermeldt het verzoekschrift de desbetreffende onderdelen, alsmede, per onderdeel, de reden waarom geen overeenstemming is bereikt. Voorts vermeldt het verzoekschrift op welke wijze de minderjarige kinderen van de echtgenoten bij het opstellen van het ouderschapsplan, bedoeld in artikel 150 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn betrokken.

2. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

5. Indien het ouderschapsplan, dat deel uitmaakt van de overeenkomst, bedoeld in het tweede lid, of de stukken, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met c, redelijkerwijs niet kunnen worden overgelegd, kan worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter.

D

Na artikel XII wordt, onder vernummering van artikel XIII tot artikel XIV, een artikel ingevoegd, dat luidt:

ARTIKEL XIII

Onze Minister van Justitie zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

E

Na artikel XIV (nieuw) wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

ARTIKEL XV

Deze wet wordt aangehaald als: Wet beëindiging huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst en vormgeving voortgezet ouderschap.

TOELICHTING

Voor een toelichting verwijs ik naar de brief die deze nota van wijziging vergezelt (stuk nr. 14).

Luchtenveld

Naar boven