29 675
Zee- en kustvisserij

nr. 45
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 juni 2008

In mijn brief van 11 maart 2008 aan uw Kamer (kamerstuk 29 675, nr. 31) heb ik u mijn oplossingsrichtingen geschetst voor de korte en lange termijn voor de ontstane situatie in de mosselsector. Daarbij heb ik aangegeven recht te willen doen aan zowel de toekomst van een duurzame mosselsector als de natuur in de Waddenzee. Deze brief is op 27 maart jl. (Kamerstuk 29 675/29 684, nr. 41) met uw Kamer besproken.

Met deze brief wil ik u informeren over de voortgang van de door mij in gang gezette acties. Daarbij ga ik tevens in op de motie-Snijder-Hazelhoff/Koppejan over een onderzoek naar de huidige financiële situatie in de sector (TK 29 675, nr. 39), de motie-Koppejan/Jacobi over de toekomst van de mosselsector (TK 29 675, nr. 37) en de motie-Polderman over de verduurzaming van de mosselvisserij (TK 21 501-32, nr. 266).

Tevens zal ik in deze brief ingaan op het verzoek door u gedaan bij brief van 23 april 2008 om uw Kamer te informeren over een mogelijk te strikte interpretatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederland. Op de motie-Snijder-Hazelhoff over het opnemen van de afwegingscriteria uit artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet (TK 29 675, nr. 34) ben ik reeds in mijn brief d.d 15 april 2008 ingegaan (TK 29 675, nr. 40).

Voortgang acties

In mijn aanpak voor de ontstane situatie werk ik langs een aantal lijnen. Hieronder zal ik de verschillende in gang gezette acties uit die lijnen nader toelichten.

Onderzoeksvergunning 2008

Op 16 mei jl. heb ik een vergunning verleend voor onderzoek naar de effecten van mosselzaadvisserij. Dit onderzoek vindt plaats in het kader van het Project Duurzame Schelpdiervisserij (PRODUS-onderzoek). Om de effecten van de mosselvisserij in beeld te brengen, is het van belang dat dit in 2006 gestarte onderzoek voortgezet wordt.

De onderzoeksvergunning is aangevraagd door het onderzoeksinstituut IMARES van Wageningen UR, dat het PRODUS-onderzoek uitvoert.

Twee mosselkotters hebben ten behoeve van het onderzoek gevist in de zes opengestelde onderzoeksvakken. Gedurende de onderzoeksvisserij heeft de Waddenunit van mijn ministerie toegezien op de juiste uitvoering van de visserijactiviteiten. Er mocht vanaf 19 mei tot en met 6 juni maximaal 0,75 miljoen kilo aan mosselen worden opgevist.

Dat komt overeen met circa 4,5% van het beschikbare mosselbestand en dat is, ook in vergelijking met de visserij in voorgaande jaren, beperkt.

Ter vergelijking: in het voorjaar van 2007 heeft de mosselsector 15 miljoen kilo aan mosselen opgevist, hetgeen toen overeenkwam met circa 30% van het toenmalige sublitorale mosselbestand.

Het onderzoek is volgens plan uitgevoerd. Wegens teruglopende vangsten is de visserij echter vroegtijdig beëindigd. In de opengestelde onderzoeksvakken is uiteindelijk de helft van de vergunde hoeveelheid opgevist. In de vergunning is opgenomen dat de opgeviste mosselen tot 1 april 2009 op twee mosselpercelen in de Waddenzee blijven liggen. Daarmee zijn de mosselen gedurende de winter eventueel beschikbaar als voedsel voor de vogels.

Precisering natuurwaarden habitattype permanent overstroomde ondiepe zandbanken (H.1110A)

De uitspraak van de Raad van State heeft duidelijk gemaakt dat meer inzicht nodig is over de exacte aard van de te beschermen natuur in de Waddenzee. Dat biedt ook duidelijkheid aan de mosselsector. Het gaat dan specifiek over een precisering van habitattype H.1110A. Om tot een dergelijke nadere precisering te komen, heb ik IMARES opdracht verleend om in een rapport de best beschikbare informatie op dit punt bij elkaar te brengen. Ook de informatie die het PRODUS-onderzoek tot nu toe heeft opgeleverd, wordt daarbij betrokken. In de voorbereiding daartoe zullen zowel nationale en internationale experts als natuurorganisaties en de visserijsector geconsulteerd worden. Deze nadere definiëring van habitattype H.1110A zal in de zomer gereed zijn, zodat de formulering als basis kan dienen voor het definitieve aanwijzingsbesluit van de Waddenzee als Natura 2000-gebied.

Intensivering en verbreding PRODUS-onderzoek (inclusief onafhankelijke review)

In mijn brief van 11 maart heb ik aangegeven dat ik streef naar een verbreding en intensivering van het PRODUS-onderzoek naar de effecten van de schelpdiervisserij. Op grond hiervan kan dan mogelijk reeds in februari 2009 een wetenschappelijke rapportage opgeleverd worden, die meer duidelijkheid geeft over de effecten van de mosselvisserij op habitattype H.1110A.

Door de geringe aanwezigheid van mosselbestanden is het niet mogelijk gebleken om het aantal onderzoeksvakken dit voorjaar fors uit te breiden. Het PRODUS-onderzoek is immers afhankelijk van de natuurlijke omstandigheden. In totaal bevinden zich nu twintig onderzoeksvakken in de Waddenzee.

Wel is met IMARES afgesproken dat zij het onderzoek naar de biodiversiteit (flora en fauna) van het habitattype H.1110A dit jaar intensiveert en uitbreidt. Tevens zal IMARES nagaan of er nog andere beschikbare data bestaan die betrekking hebben op het betreffende habitattype en die gebruikt kunnen worden voor het PRODUS-onderzoek.

Daarbij zullen ook buitenlandse onderzoekers betrokken worden. IMARES zal de beschikbare onderzoeksresultaten uit 2007 en 2008 versneld uitwerken, zodat hierover in februari 2009 een rapportage beschikbaar is.

In het overleg d.d. 20 maart met de natuurorganisaties en de sector heb ik afgesproken dat ik het PRODUS-onderzoek zal onderwerpen aan een onafhankelijke review. De Reviewcommissie is in april ingesteld en staat onder leiding van de heer dr. A.A. Dijkhuizen (voorzitter van Raad van Bestuur Universiteit Wageningen). Bezien wordt of het huidige PRODUS-onderzoek juist is opgezet en de gestelde vragen adequaat kan beantwoorden. Tevens zullen concrete aanbevelingen worden gegeven voor eventuele aanpassingen van de gekozen onderzoeksopzet en zal worden bezien of versnelling van het onderzoek mogelijk is. De Reviewcommissie zal binnenkort haar rapportage uitbrengen.

Overleg tussen de mosselsector en de natuurorganisaties

Op 11 april is – als vervolg op de bijeenkomst die ik zelf heb voorgezeten – een bijeenkomst geweest met de natuurorganisaties en de mosselsector onder leiding van de heer Heldoorn. Daarbij is gesproken over de verduurzaming van de mosselsector en de bescherming van de natuur in de Waddenzee. Voor de zomer is een vervolgbijeenkomst gepland. Ik streef ernaar dat in die vervolgbijeenkomst(en) concrete afspraken gemaakt kunnen worden over zowel de verdere stappen naar een verduurzaming van de mosselsector als natuurbehoud enherstel in de Waddenzee. Hiermee zal dan tevens tegemoet-gekomen worden aan de motie-Polderman (TK 21 501-32, nr. 266), die vraagt naar een tijdpad en einddoel voor de verduurzaming van de mosselvisserij.

Nulmeting sector

Ter uitvoering van de motie-Snijder-Hazelhoff/Koppejan (TK 29 675, nr. 36) heb ik het Landbouw Economisch Instituut opdracht gegeven een rapport te maken over de financieel-economische waarde van de mosselector. Indien nodig zal bij dit onderzoek ook gebruik gemaakt worden van informatie van accountants. De verwachting is dat het rapport in september kan worden opgeleverd.

Nederlandse interpretatie Vogel- en Habitatrichtlijn

In een brief van uw Kamer d.d. 23 april jl. vraagt u mij naar de Nederlandse interpretatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Mevrouw Corbey, lid van de Sociaal-democratische fractie van het Europees Parlement, en ook de heren Visser en Van Nistelrooij, leden van de Fractie van de Europese Volkspartij en Europese Democraten van het Europees Parlement, hebben aan de Europese Commissie vergelijkbare vragen gesteld over de toepassing van de Habitatrichtlijn in Nederland in relatie tot de uitspraak van de Raad van State over de voorjaarsmosselzaadvisserij. De vragen (met respectievelijk de nummers P-2562/08 en E-2580/08) worden naar verwachting een dezer dagen door de Europese Commissie beantwoord. Zodra ik de beschikking heb over alle antwoorden zal ik uw Kamer daarover informeren. Over een mogelijk te strikte interpretatie of implementatie van de Vogel- en Habitarichtlijn wil ik graag nog het volgende opmerken. De interpretatie van de Europese natuurwetgeving is de bevoegdheid van het Europese Hof van Justitie en – binnen de door dit Hof gestelde kaders – van de nationale rechter. Daarin kan ik niet treden.

In dit geval gaat het om interpretatie van de vereisten van artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn: de vereisten met betrekking tot projecten met potentieel significante gevolgen. Van belang zijn dan met name het zogenoemde Kokkelvisserijarrest van het Europese Hof van Justitie en de recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (TK 29 675, nrs. 30 en 31).

De Afdeling heeft in haar recente uitspraak direct getoetst aan de vereisten van de Habitatrichtlijn, onder toepassing van de criteria van het Kokkelvisserijarrest. Het afwegingskader van artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn heeft rechtstreekse werking en komt als zodanig ook terug in de artikelen 19f en 19g van de Natuurbeschermingswet 1998. De betrokken wetsartikelen zijn met ingang van 1 oktober 2005 in de Natuurbeschermingswet 1998 opgenomen1, om de in 2005 onder meer op dit punt door het Europese Hof van Justitie geconstateerde gebreken in de Nederlandse wetgeving2 op te heffen.

De in 2005 door het Europese Hof geconstateerde gebreken, de eind december 2006 door de Europese Commissie tegen Nederland gestarte nieuwe inbreukprocedure over de bescherming van Natura 2000-gebieden op de lijst van gebieden van communautair belang die door Nederland nog niet formeel op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn aangewezen én de adviezen van de Raad van State over de wetgeving met betrekking tot Natura 2000 (TK 28 171, B; TK 31 038, nr. 4; TK 30 654, nr. 47) maken dat moeilijk kan worden gezegd dat de omzetting van de Vogel- en Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving te strikt is. Dat neemt echter niet weg dat ik het ook nodig vind om te kijken naar de wijze waarop Nederland in de praktijk toepassing geeft aan het Europese en nationale wettelijke kader. In dat licht is onder meer de genoemde actie van verdere concretisering van de vereisten van habitattype H.1110A van belang. Daarbij zal ook worden gekeken naar de toepassing hiervan in andere landen.

Tot slot

Met deze brief heb ik u op de hoogte gebracht van de voortgang van de door mij ingezette acties om te komen tot een evenwichtige oplossing van de problemen rondom de mosselzaadvisserij. Het gezamenlijke resultaat van deze acties moet ertoe leiden dat er in 2009 perspectief is op een juridisch houdbare vergunning voor de mosselvisserij in de Waddenzee. Deze visserij zal in balans moeten zijn met de natuur in de Waddenzee.

Ook ten aanzien van een duurzaam beheer van de natuur in de Waddenzee zijn we immers verplichtingen aangegaan die ik gestand wil doen. De opgave voor de komende tijd is daarom om een mosselvisserij na te streven die recht doet aan zowel het belang van de mosselvissers als aan het natuurbelang.

De aanpak die ik daarvoor kies, heb ik hiervoor uiteengezet. Ik zal de komende tijd met volle inzet en ambitie hieraan verder werken, maar doe ook een oproep aan betrokkenen zich daarbij aan te sluiten.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Wet van 20 januari 2005; Stb. 195.

XNoot
2

HvJ 14 april 2005, zaak nr. C-441/03 (Commissie tegen Nederland).

Naar boven