29 669
Wijziging van de Wet pleziervaartuigen in verband met de invoering van uitlaat- en geluidsemissienormen voor pleziervaartuigen en uitbreiding van de werkingssfeer van die wet tot voortstuwingsmotoren van pleziervaartuigen en waterscooters

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 28 mei 2004 en het nader rapport d.d. 24 juni 2004, aangeboden aan de Koningin door de minister van Verkeer en Waterstaat. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 18 maart 2004, no. 04.001104, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet pleziervaartuigen in verband met de invoering van uitlaat- en geluidsemissienormen voor pleziervaartuigen en uitbreiding van de werkingssfeer van die wet tot voortstuwingsmotoren van pleziervaartuigen en waterscooters, met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt tot aanpassing van de Wet pleziervaartuigen aan richtlijn 2003/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 juni 2003 tot wijziging van richtlijn 94/25/EG inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot pleziervaartuigen (hierna: de richtlijn).

De Raad van State maakt een opmerking over de implementatie van onderdeel 1, vierde lid, van de richtlijn. In verband hiermee is enige aanpassing van het voorstel wenselijk.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 18 maart 2004, nr. 04.001104, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 28 mei 2004, nr. W09.04 0114/V, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State geeft u in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met zijn opmerkingen rekening zal zijn gehouden. Deze opmerkingen komen hieronder aan de orde.

1. Artikel I, onder L, voegt aan de Wet pleziervaartuigen een nieuw artikel 15 toe. Het nieuwe artikel 15 bevat regels ten aanzien van, onder meer, het in de handel brengen en in bedrijf stellen van onderdelen van pleziervaartuigen. Hiermee wordt beoogd uitvoering te geven aan artikel 4, derde lid, van richtlijn 94/25/EG zoals dit gewijzigd is door artikel 1, tweede lid, van richtlijn 2003/44/EG. De omzettingsbepaling stemt niet overeen met de betrokken bepaling van de EG-richtlijn.

Het nieuwe artikel 15 van de Wet pleziervaartuigen bepaalt dat, in afwijking van artikel 3 van deze wet, onderdelen van pleziervaartuigen die niet voorzien zijn van een zogeheten CE-markering in het verkeer mogen worden gebracht indien zij vergezeld gaan van een verklaring van de fabrikant dat deze onderdelen voldoen aan de essentiële eisen als bedoeld in de richtlijn en van een verklaring van overeenstemming met de bepalingen van de richtlijn.

Artikel 4, derde lid, van richtlijn 94/25/EG zoals gewijzigd door artikel 1, tweede lid, van richtlijn 2003/44/EG, luidt echter, voorzover hier van belang, dat lidstaten «... onderdelen, voorzien van de in bijlage IV bedoelde CE-markering, waarmee wordt aangegeven dat zij voldoen aan de desbetreffende essentiële eisen...» kort gezegd, niet mogen belemmeren mits deze onderdelen vergezeld zijn van een schriftelijke verklaring van overeenstemming als bedoeld in bijlage XV van richtlijn 94/25/EG en een verklaring van de fabrikant als bedoeld in bijlage III van richtlijn 94/25/EG.

Bij de formulering van de aangehaalde bepaling heeft de Gemeenschapswetgever hoogstwaarschijnlijk verzuimd de woorden «die niet [voorzien] zijn» op te nemen. Het is namelijk niet logisch om naast de in de bepaling genoemde tweetal verklaringen ook nog de CE-markering verplicht te stellen. Het is immers de bedoeling dat de twee verklaringen als vervanging dienen voor de CE-markering.

Uit de toelichting blijkt niet waarom implementatie van dit onderdeel niet nodig zou zijn of dat dit onderdeel in een andere bepaling is opgenomen. De Raad wijst erop dat lidstaten gehouden zijn een richtlijn volledig te implementeren en niet zelf dienen te beoordelen of een richtlijn inhoudelijk juist is. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is de bevoegde instantie die, mocht het nodig zijn, uitspraak zal doen over de geldigheid van communautaire regelingen en dus ook over een eventuele innerlijke tegenstrijdigheid van een richtlijn.1 Ook kan Nederland zich wenden tot de Europese wetgever teneinde ervoor te zorgen dat de richtlijn gewijzigd wordt. Het ligt het meest voor de hand contact op te nemen met de Europese Commissie en de mogelijkheid van een rectificatie aan de orde te stellen. Uit de toelichting blijkt niet of Nederland hiertoe stappen heeft gezet of van plan is deze te ondernemen.

1. Naar aanleiding van de constatering van de Raad van State dat in artikel 4, derde lid, van richtlijn nr. 94/25/EG vermoedelijk een verschrijving staat, omdat het meer voor de hand ligt dat het daarin genoemde tweetal verklaringen ter vervanging dient van de vereiste zogeheten CE-markering dan dat dit daar bovenop nog eens een extra vereiste is, is op ambtelijk niveau nadere informatie bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen ingewonnen over de strekking van deze bepaling. Naar de mening van de deskundige van de Commissie heeft artikel 4, derde lid, van de richtlijn nr. 94/25/EG betrekking op onderdelen van pleziervaartuigen, als bedoeld in bijlage II van die richtlijn. Deze onderdelen moeten zowel zijn voorzien van de voornoemde CE-markering als vergezeld gaan van een schriftelijke verklaring van overeenstemming als bedoeld in bijlage XV en een verklaring van de fabrikant als bedoeld in bijlage III, punt b, van richtlijn nr. 94/25/EG. Ofschoon dit a prima vista strijdig lijkt met het eerste lid van artikel 4 van die richtlijn was hier geen sprake van een verschrijving. Voorts bleek onder auspiciën van de Commissie een werkgroep te zijn ingesteld om na te gaan of beide verklaringen niet vervangen kunnen worden door één enkel document of dat zelfs beide verklaringen zouden kunnen vervallen. Naar aanleiding van de ingewonnen informatie is voorshands aan artikel 3 van het wetsvoorstel een vierde lid toegevoegd, overeenstemmend met artikel 4, derde lid, van richtlijn nr. 94/25/EG. Vooruitlopend op de eventuele samenvoeging, dan wel het schrappen van verklaringen in die richtlijn worden in het nieuwe vierde lid de beide verklaringen niet meer expliciet genoemd, maar wordt hierin algemener verwezen naar artikel 4, derde lid, van de richtlijn.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

2. Aan de redactionele kanttekeningen is, met uitzondering van de eerste en de derde kanttekening, gevolg gegeven.

Deze eerste kanttekening beoogt de verplichting van de fabrikant om in elk geval alvorens een product in de handel te brengen daarvoor de toepasselijke procedure van overeenstemmingsbeoordeling te volgen. Dit is een bestaande bepaling en staat nu in artikel 5, derde lid, van de Wet pleziervaartuigen. De achtergrond hiervan is dat het niet altijd mogelijk is om bepaalde onderdelen van een toepasselijke beoordelingsprocedure uit te voeren voordat het product daadwerkelijk is geproduceerd. Daarom is nu in artikel 5, derde lid, van de Wet pleziervaartuigen opgenomen dat de desbetreffende procedure «voor zover mogelijk» wordt gevolgd voordat het pleziervaartuig in productie wordt genomen en altijd dient te worden gevolgd voor het in de handel brengen van het product. Aangezien aan deze omstandigheden niets is veranderd, heeft de eerste redactionele kanttekening niet tot een aanpassing van het wetsvoorstel geleid.

De derde kanttekening betreft een vermeende omissie. De met deze kanttekening gewenste aanvulling is derhalve niet nodig.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 28 mei 2004, no. W09.04.0114/V, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel I, onderdeel F, de tweede zin van artikel 5, tweede lid, laten vervallen aangezien deze voorkeur in de richtlijn niet terug te vinden is (Ar 337).

– In artikel I, onder Q, tussen de woorden «toepassing» en «deze» het woord «van» invoegen.

– In de implementatietabel tevens artikel 1, zestiende lid, opnemen.

– In de toelichting bij artikel I, onderdeel L, in de tweede alinea, «bijlage II» vervangen door: bijlage III


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Zie Kamerstukken II, 2003/04, 29 298, nr. 5 (Wet rol werknemers bij de Europese vennootschap).

Naar boven