29 664 Binnenvisserij

Nr. 110 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juli 2013

In het AO van 20 juni jl. heb ik u toegezegd u te informeren over de ontwikkelingen met betrekking tot de zogenaamde Visstandbeheerscommissies (VBC's) en visplannen sinds mijn voorganger u daarover bij brief van 21 juni 2011 (Kamerstuk 29 664, nr. 103) informeerde. Tevens geef ik in deze brief, na consultatie van de belangrijkste stakeholders, aan op welke wijze ik de in die brief weergegeven beleidsvoornemens verder zal uitwerken.

Huidige situatie

In aanvulling op bestaande visserijregelgeving, is voor gebiedsgerichte sturing gewerkt met VBC’s. Zoals u bekend, is het doel van VBC's dat de visrechthebbenden (beroeps- en sportvissers) in een gebied gezamenlijk afspraken maken in een visplan over de doelmatige bevissing in dat gebied. Daarbij dienen als uitgangspunt de effecten van de visserij op de visstanddoelen die worden gehanteerd in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Tevens wordt beoordeeld of de visserij het effect van de genomen KRW maatregelen teniet zou doen. Destijds is voor deze aansluiting bij de KRW gekozen omdat dat in zijn algemeenheid voldoende is voor een verantwoorde visserij en Nederland reeds gehouden is deze doelen te behalen. Door geen aanvullende doelen (bijv. voor specifieke vissoorten) te stellen, werd de lastendruk voor zowel de sector als de overheid zo laag mogelijk gehouden. Deze afwegingen zijn nog steeds valide en vormen daarmee ook voor mijn toekomstig beleid een belangrijk uitgangspunt.

In de huidige situatie beoordeelt de waterbeheerder op basis van deze KRW-doelstellingen vervolgens de visplannen en adviseert mij omtrent de goedkeuring daarvan. Deze verplichting geldt op dit moment echter uitsluitend voor de Rijkswateren via de individuele huurovereenkomsten die het rijk hiervoor uitgeeft. Op de overige binnenwateren komen soms wel visplannen tot stand op vrijwillige basis en soms op verzoek van de regionale waterbeheerder. Er is hiermee echter geen eenheid van beleid voor alle binnenwateren. Kern van de eerdergenoemde brief uit 2011 is te komen tot één uniforme aanpak, met een wettelijk verankerd visplanstelsel voor alle binnenwateren.

Ervaringen tot nu toe met visplannen

In 2010 zijn voor de Rijkswateren de eerste generatie visplannen ingediend door de visrechthebbenden. Dit bleek een moeizaam proces waarbij oplopende spanningen tussen beroeps- en sportvissers in veel gevallen een gezamenlijk visplan in de weg stonden. Gezien de ervaringen met de toetsing van deze eerste generatie visplannen voor de Rijkswateren, is destijds besloten een geactualiseerd toetsingskader voor de visplannen op te stellen. Dit om voor alle partijen helder af te bakenen langs welke criteria de waterbeheerder (voor de Rijkswateren is dat Rijkswaterstaat) het visplan precies toetst. Dit geactualiseerde toetsingskader is gezamenlijk met Rijkswaterstaat, vertegenwoordigers van sport- en beroepsvisserij en regionale waterbeheerders opgesteld en is per mei 2012 vastgesteld en vervolgens aan de VBC’s toegezonden.

Op basis van het nieuwe toetsingskader is de VBC's voor de Rijkswateren gevraagd een tweede generatie visplan op te stellen en dat, na toetsing door Rijkswaterstaat, bij mij in te dienen vóór 1 januari jl. Ook ditmaal blijkt het in de praktijk niet eenvoudig voor de VBC's om tot een visplan te komen dat wordt ondersteund door alle deelnemers aan de VBC. In 9 van de 16 VBC's voldoet het visplan niet aan de gestelde eisen: soms ontbreekt een visplan, of zijn er aparte visplannen ingediend door de beroeps- en sportvisserij voor eenzelfde gebied, of blijken niet alle vissers deel te nemen aan de VBC of het visplan te hebben ondertekend. Positief punt is dat er in het algemeen wel voldoende informatie wordt verstrekt over de visserij (onttrekking en uitzet) om te kunnen beoordelen of deze voldoet aan het toetsingskader. Ik zal de VBC's op korte termijn laten weten hoe ik hun visplannen beoordeel in het licht van mijn voorgenomen VBC-beleid.

Voorgenomen wettelijke visplanstelsel

Tegelijkertijd heeft in de afgelopen periode consultatie plaatsgehad over de wijze waarop het voorgenomen wettelijke visplanstelsel zou kunnen worden ingevuld. Daarbij is bovengenoemde brief als vertrekpunt genomen maar is tevens het kabinetsbeleid rond administratieve lastendruk meegewogen. Hiertoe is overleg gevoerd met vertegenwoordigers van zowel de beroeps- als sportvisserij, het departement van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat en de Unie van Waterschappen als vertegenwoordiger van de waterschappen (de regionale waterbeheerders). De gesprekken waren constructief.

Uit de consultatie kwam naar voren dat het cruciaal is informatie te hebben over de uitoefening van de visserij in een gebied: onttrekking en uitzet van vis door beroeps- en sportvisserij. Alleen met die informatie kan de waterbeheerder beoordelen of binnen het toetsingskader wordt gewerkt en het opstellen van een visplan noodzakelijk is. Breed werd dan ook gedeeld dat het nodig is dat deze informatie periodiek door de vissers (sport- en beroep) aan de overheid wordt verstrekt. Daarom ben ik voornemens het periodiek verstrekken van informatie over het onttrekken en uitzetten van vis wèl wettelijk te verplichten, maar dit los te koppelen van de verplichting die informatie via een gezamenlijk visplan te leveren. Dit met het oog op de proportionaliteit van het stelsel en een beperking van de uitvoeringslasten voor de vissers in een gebied. In aanvulling hierop wordt onderzocht of algemene regels kunnen worden opgenomen bijvoorbeeld over vissen nabij vispassages, waarvan eventueel afgeweken kan worden via een visplan. Idee hiervan is dat daarmee het opstellen van onnodige visplannen wordt voorkomen en dat administratieve lasten zoveel mogelijk worden beperkt.

Een visplan is wel noodzakelijk wanneer uit de gegevensaanlevering en de toetsing hiervan door de waterbeheerder blijkt dat visserij en visstanddoelstellingen in een gebied niet met elkaar in de pas lopen. De waterbeheerder stelt dit vast door te toetsen aan het voor dat gebied geldende toetsingskader. Dat toetsingskader is opgesteld door de waterbeheerder van dat gebied ter uitvoering van KRW-visstandverplichtingen en eventuele andere Europese verplichtingen voor zover deze zijn belegd bij de waterbeheerder. In dat geval zijn immers maatregelen noodzakelijk om te zorgen dat het evenwicht tussen visserij en die verplichtingen weer wordt hersteld. Hiermee wordt een visplan in de toekomst teruggebracht tot de essentie daarvan: een visplan bevat de maatregelen die nodig zijn om de visserij in overeenstemming met de visstandverplichtingen te brengen of te houden. Voorgesteld zal worden de systematiek algemeen te laten gelden voor alle binnenwateren, in de zin dat de waterbeheerder aangeeft of de visserij een risico oplevert voor de doelen in dat gebied. Als een waterbeheerder aangeeft dat er geen probleem is, hoeft ook geen visplan te worden opgesteld. Hiermee worden de afwegingen transparant gemaakt en wordt tegelijk onnodige regeldruk en lastenverzwaring voorkomen. Het aspect rechtsbescherming tegen besluiten in het kader van dit stelsel zal nader worden uitgewerkt.

In de situatie dat maatregelen nodig zijn om visserij en visstanddoelstellingen met elkaar in overeenstemming te brengen, krijgen de vissers in dat gebied de mogelijkheid hiervoor een visplan bij de waterbeheerder ter beoordeling in te dienen. Met dit door de waterbeheerder beoordeelde visplan als uitgangspunt zal ik dan op basis van de Visserijwet de maatregelen nemen die nodig zijn, en die voor alle vissers in het gebied zullen gaan gelden.

Met deze hoofdlijnen meen ik een goede balans te hebben gevonden tussen de kaderstellende rol van de rijksoverheid waar het gaat om het met elkaar in de pas brengen van visserij en visstanddoelstellingen én de ambities van dit kabinet waar het gaat om het verminderen van de lasten- en regeldruk. Ik zal deze hoofdlijnen uitwerken in een concept-wetsvoorstel en de stakeholders opnieuw consulteren over de daarbij te maken keuzes.

Daarbij zal tevens aan de orde zijn of en zo ja, welke rol de Kamer van de Binnenvisserij kan spelen in het nieuwe stelsel. Van belang hierbij is dat met de nu voorgestane uitwerking, waarbij het visplan niet noodzakelijkerwijs door alle vissers gezamenlijk moet worden opgesteld, er geen noodzaak meer is voor een formeel belegde bemiddelende rol over het gezamenlijke visplan bij de Kamer. Ik zal dit element betrekken in de verdere uitwerking van het stelsel en mijn overleg hierover met de stakeholders. Op basis hiervan is mijn inzet voor het einde van het jaar een wetsvoorstel in procedure te brengen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven