29 664
Binnenvisserij

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juni 2004

Sinds 1999 is het beleid voor de binnenvisserij vormgegeven en uitgevoerd op basis van het Beleidsbesluit Binnenvisserij. Jaarlijks heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang met betrekking tot de uitvoering van de beleidsdoelstellingen uit dit Beleidsbesluit. In de laatste voortgangsrapportage (Kamerstuk 2003–2004, 29 200 XIV, nr. 50) van 4 november 2003 heb ik aangegeven dat inmiddels het merendeel van de beleidspunten is afgerond, of (in geval van projecten met een langere doorlooptijd) is opgestart.

Om deze reden heb ik aangekondigd een evaluatie van het Beleidsbesluit te laten uitvoeren, met als doel vast te stellen in hoeverre doelstellingen zijn verwezenlijkt en waar nog eventuele knelpunten resteren. Met dit schrijven wil ik u over de resultaten van de uitgevoerde evaluatie informeren en toelichting verschaffen op de belangrijkste conclusies. Naast het evaluatierapport1 zend ik u tevens een tweetal onderzoeksrapporten1 die betrekking hebben op de economische omvang en potentie van respectievelijk de sportvisserij en de beroepsbinnenvisserij in Nederland. Ik ben voornemens om in de komende periode de beleidsconsequenties, voortkomend uit het evaluatierapport en de beide onderzoeksrapporten, in overleg met de betrokken partijen nader uit te werken. Over de resultaten hiervan zult u worden geïnformeerd.

De hoofdconclusie van de evaluatie van het Beleidsbesluit Binnenvisserij is tweeledig. Enerzijds wordt vastgesteld dat in procesmatige zin goede voortgang is bereikt in het traject om een grotere verantwoordelijkheid voor het visstandbeheer neer te leggen bij de partijen die (regionaal) verantwoordelijk zijn voor de uitoefening van het visrecht (i.c. de beroeps- de sportvisserij). Anderzijds is de conclusie dat dit proces veel tijd en energie heeft gevraagd waardoor nog niet altijd voldoende voortgang is geboekt in het daadwerkelijk tot stand brengen van afspraken tussen partijen over het te voeren visstandbeheer en de wijze van benutting van de visbestanden.

Het gewenste proces van samenwerking heeft in de praktijk een langere aanloopperiode nodig gehad dan was voorzien.

Gevolg is dat op een aantal onderdelen concrete acties weliswaar in gang zijn gezet maar nog niet volledig zijn afgerond. Dit geldt bijvoorbeeld voor het functioneren van de visstandbeheercommissies (VBC's). Er zijn op vele plaatsen VBC's ingesteld maar de daadwerkelijke afspraken over het te voeren visstandbeheer en de benutting van de visstand zijn nog niet altijd gemaakt. Regionaal is de bestrijding van de visstroperij succesvol opgepakt, maar landelijk gezien blijft visstroperij een ongewenst fenomeen.

Ik onderschrijf de conclusie uit het evaluatierapport dat de implementatie van deze beleidspunten zich deels nog in de aanloopfase bevindt en dat een voortgaande inspanning op deze terreinen noodzakelijk is. Ik zal hieraan aandacht blijven geven.

Concreet wordt, zowel in het evaluatierapport als in het onderzoek naar de toekomst van de beroepsbinnenvisserij, de aanbeveling gedaan om de ingezette lijn voort te zetten om het visstandbeheer vorm te laten geven door partijen in VBC-verband. Dit past binnen de doelstelling om waar mogelijk verantwoordelijkheden neer te leggen bij de direct betrokken maatschappelijke actoren.

Wel valt hierbij aan te tekenen dat het wenselijk is om de VBC's een steviger fundament te geven door doelstelling en werkwijze van de VBC's nadrukkelijker te verankeren. Daarnaast wordt aangedrongen op een grotere betrokkenheid van water- en natuurbeheerders bij de VBC-aanpak. Ik heb goede nota genomen van deze aanbevelingen en zal onderzoeken of het mogelijk is mijn beleid hierop aan te passen.

Een tweede belangrijke hoofdconclusie uit de beide onderzoeksrapporten en het evaluatierapport is de constatering dat de tot dusver gehanteerde scheiding tussen het IJsselmeerbeleid enerzijds en het visserijbeleid in de overige binnenwateren anderzijds, niet noodzakelijk is en onduidelijkheid oproept. Voorgesteld wordt om deze scheiding op te heffen. In dit verband heb ik u, naar aanleiding van het advies van de heer Bulte, reeds laten weten dat ik voornemens ben de beheersstructuur zoals die op de overige binnenwateren van toepassing is ook voor het IJsselmeer in te voeren (Viss. 2004/1997).

Als belangrijk aandachtspunt voor de toekomst wordt in de verschillende rapporten gesignaleerd dat een nadrukkelijker relatie zal moeten ontstaan tussen het visstandbeheer zoals dat wordt vormgegeven door de VBC's en het waterkwaliteitsbeheer. Met name de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zal aanzienlijke consequenties hebben voor het regionale visstandbeheer. In de KRW worden ecologische doelen geformuleerd voor alle wateren in Nederland. Het te voeren visstandbeheer en de visserij zullen hier op aan moeten sluiten. Dit maakt het noodzakelijk dat een directe relatie gaat ontstaan tussen de door de VBC's op te stellen visstandbeheerplannen en de waterkwaliteitsdoelstellingen zoals die door de waterbeheerder worden nagestreefd.

Met betrekking tot de economische positie van de binnenvisserijsector blijkt uit beide onderzoeksrapporten een groeiende onbalans tussen de sportvisserijsector enerzijds en de beroepsbinnenvisserijsector anderzijds. De sportvisserij is een belangrijke en in omvang groeiende recreatieve bezigheid, die een aanzienlijke economische impact heeft en een solide organisatiestructuur kent.

Daarentegen is in de beroepsvisserij sprake van een gestage afname van vangsten en bedrijfsresultaten. Het aantal actieve visserijbedrijven neemt hierdoor af. Tegelijkertijd is de conclusie dat in de toekomst ruimte is voor een levensvatbare beroepsbinnenvisserij. Voorwaarde hiervoor is wel dat de huidige ontwikkeling naar een kleiner aantal, maar grotere en meer professionele bedrijven, zich voortzet.

Het is noodzakelijk dat de beleidsontwikkeling ten aanzien van de binnenvisserij wordt afgestemd op de in bovenstaande geschetste ontwikkelingen. Enerzijds betekent dit dat rekening wordt gehouden met het toenemend belang van de sportvisserijsector. Anderzijds brengt de groeiende onevenwichtigheid tussen de sporten de beroepsvisserij ook risico's met zich mee. Dit geldt met name voor de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid die de sport- en beroepsvisserij hebben om samen het visstandbeheer vorm te geven in de VBC's. Om hieraan ook in de toekomst invulling te kunnen geven is het noodzakelijk dat de geschetste ontwikkeling naar een kleinere, maar professionelere beroepsbinnenvisserijsector wordt doorgezet.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven