29 659
Evaluatie Staatsbosbeheer

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juni 2004

In mijn brief van 30 januari jongstleden (nr. Lnv0400051) heb ik u toegezegd mijn reactie te sturen op de rapportage van de Commissie Evaluatie Staatsbosbeheer. Deze Commissie heeft uitvoering gegeven aan mijn opdracht verslag uit te brengen over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van Staatsbosbeheer. Met het toezenden van het verslag aan de Staten-Generaal heb ik voldaan aan hetgeen is bepaald in artikel 32 van de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer. Het is de eerste rapportage na inwerkingtreding van de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer. Volgende rapportages ontvangt u telkens na vier jaar.

In deze reactie geef ik eerst mijn algemene reactie op het rapport zelf en het algemeen oordeel van de Commissie. Daarna ga ik achtereenvolgens in op een aantal hoofdthema's, waarbij ik mij vooral heb laten leiden door de opzet die de Commissie in haar rapportage heeft gekozen. Deze reactie heb ik afgestemd met mijn collega van Economische Zaken in verband met de regels omtrent marktactiviteiten van overheidsorganisaties en omtrent ondernemingen die van overheidswege over een bijzondere positie beschikken. U bent bij brief van 12 februari 2004 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 050, nr. 7) over het omgaan met deze regels geïnformeerd.

Eveneens heb ik deze beleidsreactie besproken met de Raad van Toezicht van Staatsbosbeheer. Met de door Staatsbosbeheer uit te voeren activiteiten die in deze brief zijn genoemd, heeft de Raad van Toezicht ingestemd.

Algemeen

Allereerst wil ik u laten weten dat ik de Commissie gecomplimenteerd heb met haar gedegen aanpak en heldere rapportage. De conclusies en aanbevelingen zijn helder en geven onomwonden en concreet aan wat er naar de mening van de Commissie moet gebeuren. Ook de aanpak die de Commissie gekozen heeft, namelijk het interviewen van vele betrokken interne en externe actoren, spreekt mij erg aan. Immers, mede daardoor is een beter beeld te verkrijgen van de vermaatschappelijking van Staatsbosbeheer.

De Commissie heeft haar rapport de titel «Vooruit op eigen benen» meegegeven. Deze titel geeft goed weer wat ook mijn beeld is van Staatsbosbeheer na lezing van het rapport. Er is waardering voor hetgeen Staatsbosbeheer sedert de verzelfstandiging heeft bereikt en het gaat de goede kant op, maar er dient met nadruk nog het één en ander te gebeuren. Het begrip «vooruit» heeft geen vrijblijvend karakter.

De Commissie is daarom in haar algemeen oordeel van mening dat, willen de oorspronkelijke doelstellingen van de verzelfstandiging bereikt worden, er enkele wezenlijke veranderingen moeten worden aangebracht. Zij noemt daarbij twee veranderingen die betrekking hebben op de relatie tussen Staatsbosbeheer en mijn departement:

1. Staatsbosbeheer dient zelfstandiger en op meer afstand van het ministerie te staan teneinde de doelstellingen van de wet te realiseren, waarbij de rol, taken en verantwoordelijkheden van de Raad van Toezicht ook wettelijk verankerd moeten worden en verbreed tot het toezicht houden op de integrale bedrijfsvoering;

2. Staatsbosbeheer dient als een zelfstandige onderneming in de markt te opereren en bedrijfsmatig te werken.

Alhoewel ik met de Commissie van mening ben dat er nog een aantal wezenlijke veranderingen moet plaatsvinden teneinde de doelstellingen van de Wet te realiseren, verschil ik van mening met de Commissie over het eerste punt, namelijk dat Staatsbosbeheer zelfstandiger en meer op afstand van het ministerie dient te staan. Staatsbosbeheer zit momenteel niet in een streng keurslijf waarvoor via een «substantiële stroom» van documenten, zoals de Commissie in haar rapport schrijft, verantwoording moet worden afgelegd. In de aansturingsrelatie is sprake van een zeer beperkt aantal documenten, namelijk een jaarverslag en een beheersverslag, dat dient voor de aansturing en de verantwoording van de te verrichten prestaties die Staatsbosbeheer is overeengekomen met mijn departement. De huidige wet biedt voldoende ruimte voor een zelfstandig en meer op afstand opereren door Staatsbosbeheer. Het verder op afstand zetten van Staatsbosbeheer kan op gespannen voet komen te staan met de ministeriële verantwoordelijkheid. Op de rol van de Raad van Toezicht daarbij ga ik later in.

Met betrekking tot het tweede punt deel ik de conclusie van de Commissie dat de gewenste doelmatigheids- en efficiencyverbetering momenteel niet aantoonbaar is. Door meer als een zelfstandige onderneming in de markt te opereren, binnen de huidige wettelijke kaders en op basis van duidelijke transparante productafspraken, kan de efficiency en doelmatigheid van Staatsbosbeheer worden verhoogd. Ik kom daar later in deze brief uitvoeriger op terug.

Na deze algemene reactie wil ik ingaan op de volgende thema's:

• Positie en rol van Staatsbosbeheer, in het bijzonder ten opzichte van andere terreinbeherende organisaties;

• Ministeriële verantwoordelijkheid en ministeriële sturing en toezicht;

• Terreinbeheerproducten;

• Vermaatschappelijking;

• Financiering en bedrijfsvoering.

Positie en rol van Staatsbosbeheer

De Commissie doet een aantal aanbevelingen die betrekking hebben op de positie van Staatsbosbeheer in het algemeen en zijn positie ten opzichte van andere beheerders in het bijzonder. Het gaat daarbij om de volgende aanbevelingen:

• «Het is gewenst dat duidelijk wordt wat de specifieke en unieke rol en taak is voor Staatsbosbeheer bij de realisatie van het overheidsbeleid, als uitwerking van de taken in de Memorie van Toelichting van de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer»;

• «Staatsbosbeheer dient als een zelfstandige onderneming in de markt te opereren en bedrijfsmatig te werken, door voor de beheerstaken van Staatsbosbeheer dezelfde grondslag voor de vergoeding voor het beheer van de verschillende natuurdoeltypen te hanteren als die voor andere beheerders geldt.»

Ik ben van mening dat de specifieke en unieke rol van Staatsbosbeheer bij de realisatie van het overheidsbeleid voldoende duidelijk is aangegeven in de Memorie van Toelichting van de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer. De legitimatie om Staatsbosbeheer zijn huidige positie te geven, is nog immer valide. Het gaat daarbij om het volgende: «Staatsbosbeheer beheert de bossen en natuurterreinen die met het oog op definitieve veiligstelling zijn aangekocht door de rijksoverheid. Staatsbosbeheer beheert daarmee het nationale groene erfgoed». «Gegarandeerd dient te blijven dat de objecten die Staatsbosbeheer in beheer heeft, ten algemene nutte worden aangewend. Dit betekent dat een dergelijke voorziening voor een ieder beschikbaar moet zijn.» Eveneens volgens de Memorie van Toelichting neemt Staatsbosbeheer die werkzaamheden ter hand die voor andere beheerders minder aantrekkelijk zijn, zoals het beheer van de relatief kostbare, verspreid liggende landschapselementen uit landinrichtingsprojecten alsmede van recreatiebossen in de Randstadgroenstructuur.

Andere overwegingen zijn:

• Staatsbosbeheer dient overeenkomstig artikel 3 van de Wet ook in de toekomst te handelen in overeenstemming met het geformuleerde overheidsbeleid. Een dergelijke onvoorwaardelijke toezegging kan niet verlangd worden van particuliere terreinbeherende organisaties;

• Staatsbosbeheer heeft een veel bredere doelstelling; het gaat daarbij om het leveren van een bijdrage aan de zorg voor de leefomgeving van ons allemaal. Natuurbeschermingsorganisaties hebben natuurbehoud als hoofddoelstelling, waarbij andere doelstellingen, zoals recreatie, daaraan ondergeschikt zijn.

Mijns inziens zijn deze overwegingen nog steeds actueel om de bijzondere positie van Staatsbosbeheer te rechtvaardigen. Een verdere verzelfstandiging in de vorm van een NV of andere rechtsvorm levert mijns inziens nauwelijks meerwaarde. Dat laat onverlet dat Staatsbosbeheer meer als een zelfstandige onderneming in de markt dient te opereren en bedrijfsmatig dient te werken op terreinen waar het zich in een vergelijkbare positie bevindt als andere terreinbeheerders. Om deze redenen ben ik van plan na te gaan op welke facetten van het terreinbeheer Staatsbosbeheer zich in een zelfde positie bevindt, of dient te bevinden, als andere terreinbeheerders. De grondslag van de vergoeding voor het beheer van de verschillende natuurdoeltypen vind ik daarbij een zeer belangrijke, maar dat geldt ook voor de monitoring en het sanctiebeleid ten aanzien van het niet nakomen van de beheersverplichting.

Deze benadering staat niet op gespannen voet met de bijzondere positie van SBB en stimuleert het verzelfstandigingsproces en het bedrijfsmatig werken. Eveneens wordt zo voorkomen dat andere beheerders van natuur zich eventueel ongelijk behandeld voelen, en omgekeerd.

Vergoedingen beheer

De Commissie heeft zich niet alleen uitgesproken over een meer gelijkwaardige behandeling van Staatsbosbeheer ten opzichte van andere beheerders, maar ook over de wenselijkheid van meer transparantie van de bedrijfsvoering en de vergoedingen.

Ik deel deze mening van de Commissie: meer transparantie biedt meer zicht op de besteding van de middelen maar bevordert ook het bedrijfsmatig werken binnen en tussen terreinbeherende organisaties. Ik wil daarom nagaan wat de mogelijkheden zijn om te komen tot een regelmatig te publiceren overzicht van kosten en opbrengsten van het beheer van verschillende natuurdoeltypen, gebaseerd op ervaringscijfers van de verschillende categorieën terreinbeheerders en niet alleen die van Staatsbosbeheer. Aangezien een daadwerkelijk goed functionerende markt voor beheer van natuur ontbreekt, kan transparantie in de kosten daarvan het doelmatig werken stimuleren.

Ik wil daarbij alle categorieën terreinbeheerders betrekken om enerzijds de transparantie van kostengegevens te waarborgen en anderzijds om betrouwbare gegevens over de kosten van beheer te verkrijgen.

Samenwerking

De Commissie geeft aan dat veel natuurgebieden die een ecologische eenheid vormen vaak door meer dan één beheerder worden beheerd. Daarbij heeft zij geconstateerd dat de wijze van beheer en de inrichting voor recreatie tussen beheerders onderling vaak afwijken, terwijl daarvoor geen logische verklaring bestaat. De Commissie is van mening dat uit kwaliteits- en efficiencyoverwegingen eenduidige en eigendomoverschrijdende inrichting en beheer op gebiedsen regioniveau verwacht mogen worden.

Ik deel deze mening, want de gebiedskwaliteit dient centraal te staan zowel uit ecologisch als recreatief oogpunt. Ik heb met grote instemming kennis genomen van de initiatieven die Staatsbosbeheer ontwikkelt om met verschillende beheerders in één natuurgebied na te gaan waar zij hun samenwerking kunnen verbreden en verdiepen.

Staatsbosbeheer en groene gebiedsontwikkeling

De Commissie heeft geconstateerd dat ten aanzien van het duurzaam beheer van de terreinen een verschuiving aan het optreden is van het zogenaamd terreingericht denken (naar binnen toe) naar gebiedsgericht denken (naar buiten toe). Deze verschuiving van denken is zichtbaar geworden in het Ondernemingsplan van Staatsbosbeheer 2003–2006 en komt tot uitdrukking in het concept van de groene gebiedsontwikkelaar. SBB wil daarbij een bijdrage leveren aan de ruimtelijke ontwikkeling van het groene buitengebied.

De Commissie acht deze verschuiving een gewenste, zeker in deze tijd met grote veranderingen in de ruimtelijke ordening en het integrale milieu- en waterbeleid. Het is daarbij van belang tijdig in te spelen op kansen en bedreigingen. Zij acht deze activiteiten van Staatsbosbeheer legitiem, dat wil zeggen passend binnen de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer, mits het uiteindelijk gaat om het primaire belang van het veiligstellen van de eigen terreinen.

Ik deel de analyse en de mening van de Commissie. Ik wil daarbij opmerken dat ik de activiteiten van Staatsbosbeheer, die gericht zijn op het veiligstellen van terreinen die zij in de toekomst in beheer krijgt, ook tot de taken van Staatsbosbeheer reken. De Commissie heeft echter in haar conclusies en aanbevelingen een aantal kanttekeningen gemaakt bij de rol van Staatsbosbeheer als groene gebiedsontwikkelaar. Zo wijst de Commissie op het feit dat het concept van groene gebiedsontwikkelaar erg breed is en dat nadere afbakening noodzakelijk is. In het bijzonder geldt deze afbakening ten aanzien van de rol, waar deze verschuift van het behartigen van private belangen (als eigenaar) naar die van het behartigen van publieke belangen die de eigen terreinen overstijgen.

De Commissie heeft in haar aanbevelingen aangegeven dat zowel Staatsbosbeheer als mijn departement duidelijkheid moeten verschaffen over de precieze betekenis van groene gebiedsontwikkelaar. In beginsel sta ik positief ten opzichte van de rol van Staatsbosbeheer als groene gebiedsontwikkelaar, maar met de Commissie ben ik van mening dat nog verduidelijkt dient worden hoe die rol moet worden ingevuld. Daarom heb ik ingestemd met het starten van een aantal pilotprojecten in rijksprioritaire gebieden (EHS, GIOS en Nationale Landschappen), waarbij nadrukkelijk de rol van Staatsbosbeheer ten opzichte van de verschillende andere publiekrechtelijke partijen (gemeente, provincie, waterschap) alsmede private partijen (onder andere investeerders en ingenieursbureaus) in beeld moet worden gebracht. Deze pilotprojecten worden uiterlijk in 2007 geëvalueerd. Op basis van de uitkomsten van deze pilotprojecten zal ik duidelijkheid geven.

Ministeriële verantwoordelijkheid en ministeriële sturing en toezicht

Ten aanzien van de aanbevelingen van de commissie met betrekking tot het onderwerp interne sturing en toezicht onderschrijf ik de wens om te komen tot een verdere verbreding van de expertise in de Raad van Toezicht. Dit geldt eveneens voor de voorstellen ten aanzien van de uitbreiding van de expertise voor de Raad van Advies. Ten aanzien van de expertise in de Raad van Toezicht kan ik u meedelen dat op het terrein van financieel-economische aangelegenheden recent een nieuw lid is benoemd.

Een verdere verbreding van de taakopvatting van de Raad van Toezicht (ten aanzien van de integrale bedrijfsvoering en te onderzoeken of deze in de wet verankerd kan worden) vind ik prematuur. Ik wil bovendien de resultaten afwachten van het Integraal Beleidsonderzoek (IBO) naar Verzelfstandigde Organisaties op Rijksniveau dat momenteel plaatsvindt. Momenteel biedt de Wet naar mijn mening voldoende ruimte om de brede taakopvatting van de Raad van Toezicht mogelijk te maken. Wel wil ik bezien wat de mogelijkheden zijn om de rol van de Raad op twee voor mij belangrijke punten te versterken, namelijk:

• controle achteraf op het gebied van bedrijfsmatigheid en efficiency, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van één van de hoofddoelstellingen van de Wet, namelijk het leveren van een beter product tegen lagere kosten voor de rijksoverheid;

• de integriteit van het toezicht houden. Met het oog op dit laatste vind ik het gewenst dat de leden van de Raad van Toezicht worden geacht zich aan de gedragscode Tabaksblat te houden.

De voorgestelde samenwerking tussen de Raad van Advies en de Raad van Toezicht heeft in de praktijk reeds gestalte gekregen. Tussen beide organen zijn praktische werkafspraken gemaakt die grotendeels overeenkomen met de voorstellen van de Commissie.

Met betrekking tot de andere aanbevelingen op het gebied van ministeriële verantwoordelijkheid, sturing en toezicht wordt opgemerkt dat er tussen LNV en SBB momenteel gewerkt wordt aan een herziening van de documenten, waarin de aansturingsafspraken worden vastgelegd. In dit traject zullen de door de Commissie gedane aanbevelingen en de vormgeving en invulling van het verticaal toezicht worden meegenomen. Nog voor het eind van het jaar zullen deze documenten worden vastgesteld.

Terreinbeheerproducten

De Commissie heeft aangeven dat op het gebied van terreinbeheer en recreatie het gewenst is dat wordt aangeven wat – in het bijzonder op het gebied van niet-terreingebonden recreatie – moet worden gedaan voor de middelen die beschikbaar zijn.

Op dit moment ben ik in samenspraak met Staatsbosbeheer bezig te komen tot een nieuwe doeltypenbeschrijving ten aanzien van het onderdeel recreatie. Niet alleen is het de bedoeling te komen tot een vereenvoudiging van de doeltypen waarbinnen Staatsbosbeheer ruimte heeft voor maatwerk, ook is het de bedoeling meer sturend te zijn ten aanzien van de allocatie van de verschillende doeltypen. Voorgaande betekent dat daar waar mogelijk de meer intensief ingerichte terreinen zich in de toekomst voornamelijk zullen bevinden nabij de stedelijke omgeving, teneinde op deze manier zoveel mogelijk de huidige tekorten op te vangen.

De Commissie geeft nog aan dat het voor de hand ligt dat ook gemeenten en provincies bijdragen aan de inrichting en het beheer van deze terreinen. Los van hetgeen hiervoor reeds is gezegd over het aanboren van andere financiële middelen dan van het Rijk, is de afspraak gemaakt dat het rijk in het kader van het GIOS-beleid 50% van het beheer van deze terreinen voor haar rekening neemt. Het rijksdeel wordt geleverd via het beheer van die terreinen door Staatsbosbeheer. In dat kader past het niet voor de terreinen die het Rijk in beheer heeft, een deel van de vergoeding voor het beheer te laten financieren door provincies of gemeenten. Het voorgaande laat overigens onverlet dat wanneer provincies en/of gemeenten veel belang hechten aan een inrichting die verder gaat dan het niveau waarvoor ik het beheer vergoed, zij in samenspraak met Staatsbosbeheer voor eigen rekening kunnen kiezen voor een meer intensieve inrichting van het terrein.

Vermaatschappelijking

De Commissie is van mening dat momenteel niet is na te gaan of de middelen beschikbaar voor vermaatschappelijking op een efficiënte en doelmatige wijze worden besteed. Het is zelfs moeilijk na te gaan welk deel van de kosten van Staatsbosbeheer aan vermaatschappelijking moet worden toegerekend. De Commissie beveelt aan dat vermaatschappelijking in meer afrekenbare termen moet worden beschreven; ook moet LNV duidelijk aangeven wat zij onder vermaatschappelijking verstaat. Het is anders een te gemakkelijke prooi voor bezuinigingen.

Ik deel de constatering van de Commissie dat vermaatschappelijking een nader aangeduid beleidskader behoeft en dat activiteiten meer toetsbaar moeten worden geformuleerd, zowel door LNV als door Staatsbosbeheer. Ik wil daarbij wel opmerken dat vermaatschappelijking een relatief nieuw element in het natuurbeheer en het natuurbeleid is dat nog enige tijd nodig heeft om tot de gewenste aanscherping te komen. Ook zal het altijd moeilijk blijven om afspraken op het gebied van vermaatschappelijking in net zo eenduidige termen te definiëren als op het gebied van natuurdoelen. Ik wil benadrukken dat vermaatschappelijking nog steeds een belangrijk doel is. De vermaatschappelijking sluit aan op een ontwikkeling waarbij (groepen betrokken) burgers meer directe invloed willen en krijgen op hun leefomgeving. Juist voor het verder operationeel maken van de vermaatschappelijkingsdoelstellingen op het gebied van natuur is het van belang dat LNV een helder beleidskader formuleert aan de hand waarvan meer toetsbare afspraken met beheerders kunnen worden gemaakt. Vermaatschappelijking is nu nog te veel een containerbegrip.

Eveneens geldt voor Staatsbosbeheer dat zij haar inspanningen duidelijker en meer toetsbaar formuleert. Staatsbosbeheer is daarbij enerzijds uitvoerder van het Rijksbeleid en anderzijds de organisator die directe zeggenschap van burgers op hun eigen leefomgeving faciliteert.

Inmiddels is al in nauwe samenwerking met Staatsbosbeheer een eerste stap gezet op het terrein van het nader definiëren van zogenaamde producten op het gebied van vermaatschappelijking. Deze nadere definiëring van producten zal al worden toegepast bij de voorbereidingen voor afspraken voor 2006 die dit najaar beginnen.

Financiering en bedrijfsvoering

Algemeen

De Commissie heeft een reeks van aanbevelingen gedaan die rechtstreeks betrekking hebben op de bedrijfsvoering van Staatsbosbeheer. Zo dient Staatsbosbeheer op basis van tijdschrijven en eenduidig geformuleerde producten/prestaties het feitelijk kostenniveau en de daarvoor geleverde producten zichtbaar te maken, om in de toekomst een uitspraak te kunnen doen over doelmatigheid en efficiency van het functioneren. Hoewel ik de bedrijfsvoering primair een Staatsbosbeheer-aangelegenheid vind, deel ik deze mening van de Commissie. Immers, voor een juiste rapportage aan de Staten-Generaal over de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het functioneren van Staatsbosbeheer overeenkomstig artikel 32 Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer is dit een vereiste. Ik heb daarom met Staatsbosbeheer afgesproken, ten behoeve van toekomstige evaluaties overeenkomstig de Wet en ten behoeve van de vijfjaarlijks op te stellen normkostensystematiek, de werkelijke kosten van de overeengekomen producten te registreren.

Voorts zal bij de eerstvolgende wettelijke rapportage aan de Staten-Generaal die over vier jaar plaatsvindt, verantwoording worden afgelegd over de nu doorgevoerde maatregelen.

Concurrentievervalsing

De Commissie heeft aanbevolen de commerciële activiteiten van SBB meer dan nu in aparte eenheden onder te brengen, in het bijzonder die activiteiten waar concurrentievervalsing aan de orde zou kunnen zijn. Daarnaast dient er een transparante kostentoedeling te komen voor de activiteiten in het algemeen en voor de inzet op het terrein van de vermaatschappelijking.

Ik heb met Staatsbosbeheer afgesproken dat men voor een nog transparantere kostentoedeling zal zorgdragen door de werkzaamheden die vallen onder artikel 3, lid 6 van de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer, boekhoudkundig af te splitsen van de overige werkzaamheden. Ook heb ik met Staatsbosbeheer afgesproken dat de marktactiviteiten in overeenstemming worden gebracht met de aangekondigde stappen en maatregelen in de brief aan de Tweede Kamer van de ministers van Economische Zaken, Justitie en Bestuurlijke vernieuwing over «Regels omtrent marktactiviteiten van overheidsorganisaties en omtrent ondernemingen die van overheidswege over een bijzondere positie beschikken» van 12 februari 2004.

Sponsoring

De Commissie beveelt Staatsbosbeheer aan serieus onderzoek te doen naar mogelijke additionele financieringsbronnen (loterijen). Het gaat daarbij ook om sponsoring door bedrijven en het mee laten financieren door provincies en gemeenten.

Een bredere financiële basis voor Staatsbosbeheer acht ik van belang; daarmee kan de maatschappelijke betrokkenheid bij Staatsbosbeheer worden vergroot. Ik steun Staatsbosbeheer bij initiatieven en acties voor sponsoring. Uiteraard blijft het Rijk voor de invulling van de overheidstaken van Staatsbosbeheer zijn verantwoordelijkheid houden. Het gaat dus om additionele prestaties. Deze additionele prestaties kunnen door met name andere overheden, als provincies en gemeenten of particulieren worden gefinancierd. Wel wil ik opmerken dat de bijdrage van sponsoring aan de totale financiële basis van Staatsbosbeheer niet overschat moet worden. De verrichte inspanningen en behaalde resultaten op het gebied van sponsoring zullen in het jaarverslag van Staatsbosbeheer worden vermeld.

Tenslotte

Om u van de voortgang van mijn aangekondigde maatregelen op de hoogte te houden en de afspraken die ik met Staatsbosbeheer heb gemaakt, informeer ik u in de verantwoording over mijn begroting 2004.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Naar boven