29 631
Uitvoering van de verordening van de Raad van de Europese Unie betreffende Gemeenschapsmodellen houdende aanwijzing van de rechtbank voor het Gemeenschapsmodel (Uitvoeringswet EG-verordening betreffende Gemeenschapsmodellen)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Op 12 december 2001 is de verordening (EG) Nr. 6/2002 van de Raad van de Europese Unie van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (PbEG 2002, L3) vastgesteld. Deze Gemeenschapsmodellenverordening (hierna: GmodV) stelt een communautair modellensysteem in dat ondernemingen volgens een enkele procedure in staat stelt Gemeenschapsmodellen te verkrijgen die een eenvormige bescherming genieten en rechtsgevolgen hebben op het hele grondgebied van de Gemeenschap. Gemeenschapsmodellen kunnen worden ingeschreven bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (hierna: Bureau), dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 40/94 van 20 december 1009 inzake het Gemeenschapsmerk (PbEG 1994, L11).

Artikel 71, tweede lid, van de GmodV verplicht elke lidstaat van de Europese Unie tot aanwijzing van een nationale autoriteit voor het exequatur, dat wil zeggen tot het verlenen van het verlof tot tenuitvoerlegging van onherroepelijk geworden beslissingen van het Bureau tot vaststelling van de kosten. Het gaat dan om de kosten uit gevoerde procedures tot nietigverklaring van een ingeschreven Gemeenschapsmodel of uit beroepsprocedures (artikel 70, eerste lid, GmodV).

Ingevolge artikel 80, eerste lid, GmodV is elke lidstaat van de Europese Unie verplicht op zijn grondgebied een zo gering mogelijk aantal nationale rechterlijke instanties van eerste en tweede aanleg aan te wijzen, de «rechtbanken voor het Gemeenschapsmodel», die de hun bij de GmodV opgedragen taken vervullen. Die taken zijn het beslechten van geschillen betreffende inbreuken op en geldigheid van Gemeenschapsmodellen.

Ingevolge artikel 111 GmodV is de verordening op 6 maart 2002 in werking getreden. Nu de eerste Gemeenschapsmodellen sinds april 2003 kunnen worden ingeschreven, is het met het oog op mogelijke procedures nodig om uitvoering te geven aan de verordening. Het wetsvoorstel strekt tot aanwijzing van een nationale autoriteit voor het exequatur en tot aanwijzing van een rechtbank voor het Gemeenschapsmodel. Uiterlijk 6 maart 2005 dient aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen te worden medegedeeld welke rechtbanken voor het Gemeenschapsmodel zijn aangewezen (artikel 80, tweede lid, GmodV). Artikel 80, vijfde lid, van de GmodV bepaalt dat zolang een lidstaat de aanwijzing van een rechtbank voor het Gemeenschapsmodel niet aan de Commissie heeft medegedeeld, elke procedure naar aanleiding van een vordering op basis van artikel 81 GmodV wordt ingesteld bij de rechterlijke instantie van de lidstaat die absoluut en relatief bevoegd zou zijn indien het procedures inzake een nationaal modelrecht van die staat zou betreffen. Uit deze bepaling van overgangsrecht volgt dat reeds aanhangige procedures door het gerecht dat voor de inwerkingtreding van deze wet bevoegd was, verder worden behandeld. Het is de bedoeling om de mededeling aan de Commissie te laten samenvallen met het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, omdat dit laatste tijdstip voor de gerechten in Nederland eenvoudiger is vast te stellen dan het tijdstip van mededeling aan de Commissie.

Aangezien de implementatieverplichtingen volgend uit de GmodV dezelfde zijn als die volgend uit de Gemeenschapsmerkenverordening, wordt conform de Uitvoeringswet E.G.-verordening inzake het Gemeenschapsmerk (Wet van 26 maart 1998, Stb. 202) uitvoering gegeven aan de GmodV.

Het wetsvoorstel is ter advisering voorgelegd aan de Raad voor de rechtspraak. De Raad heeft positief over het wetsvoorstel geadviseerd1 en is van oordeel dat het wetsvoorstel geen of slechts verwaarloosbare gevolgen heeft voor de werklast bij de gerechten.

Artikelen

Artikel 2

Op grond van artikel 70, eerste lid, GmodV betaalt de verliezende partij de taksen en alle vereiste procedurekosten die de andere partij heeft gedragen in een procedure tot nietigverklaring van een ingeschreven Gemeenschapsmodel of in een beroepsprocedure. Ingevolge artikel 71, eerste lid, vormt een onherroepelijke beslissing van het Bureau tot vaststelling van de kosten een executoriale titel. Op grond van artikel 71, tweede lid, GmodV wordt verlof tot tenuitvoerlegging van die titel verleend door de nationale autoriteit die door de regering van elke lidstaat daartoe wordt aangewezen. Beslissingen van het Bureau zijn geen rechterlijke beslissingen, waardoor ze niet vallen onder de procedures van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PbEG L 12) (EG-executieverordening), noch onder de nationale procedures van de lidstaten.

In artikel 2 wordt een beslissing van het Bureau tot vaststelling van de kosten gelijkgeschakeld met een beslissing van een rechter van een vreemde Staat als bedoeld in artikel 985 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: WRv). Door het gelijkschakelen van de beslissingen worden de rechtbanken in Nederland «aangewezen» als autoriteit voor het verlenen van verlof voor de tenuitvoerlegging van die beslissingen. Deze gelijkschakeling heeft tot gevolg dat – in afwijking van artikel 994 WRv – de Eerste afdeling van de Negende Titel van het Tweede Boek van het WRv, over de formaliteiten vereist voor de tenuitvoerlegging van uitspraken van nationale rechters van vreemde Staten, van toepassing wordt. Artikel 994 bepaalt dat de bepalingen van deze titel niet van toepassing zijn op uitspraken van internationale organen. Bij de totstandkoming van de Negende titel en het daarin opgenomen artikel 994 is destijds aangegeven, dat artikel 994 niet de mogelijkheid uitsluit om in afzonderlijke wettelijke regelingen over uitspraken van internationale organen deze titel van overeenkomstige toepassing te verklaren (kamerstukken II 1962/63, 7179, nr. 3, p. 4). Het artikel is veeleer bedoeld om te onderstrepen dat de tenuitvoerlegging van uitspraken van internationale organen bij voorkeur in een verdrag of afzonderlijke wet geschiedt. Aangezien artikel 71, tweede lid, GmodV de aanwijzing van een autoriteit voor het exequatur uitdrukkelijk aan de lidstaten voorschrijft, is de afwijking van artikel 994 WRv, ook in het licht van Aanwijzing 49 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, gerechtvaardigd.

De Raad voor de rechtspraak kan zich vinden in de aanwijzing van de rechtbanken als nationale autoriteit voor het exequatur. De Raad heeft aangegeven dat, omdat het slechts een aantal zaken per jaar betreft, deze aanwijzing verwaarloosbare gevolgen heeft voor de werklast van de gerechten.

Artikel 3

In dit artikel wordt de rechtbank te 's-Gravenhage aangewezen als de rechtbank voor het Gemeenschapsmodel in eerste aanleg. Uit artikel 60, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO) volgt dat in Nederland niet apart een rechtbank voor de tweede aanleg hoeft te worden aangewezen om te voldoen aan de eisen van de verordening. Ingevolge dat artikel is uitsluitend het gerechtshof te 's-Gravenhage bevoegd voor de beslechting van geschillen inzake het Gemeenschapsmodel in tweede aanleg.

Uit de aanwijzing van de rechtbank 's-Gravenhage tot rechtbank voor het Gemeenschapsmodel volgt dat de ingevolge artikel 50 van de Wet RO zitting hebbende voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage kortgedingzaken behandelt. Duidelijkheidshalve wordt de bevoegdheid van die voorzieningenrechter in dit artikel geregeld.

De rechtbank te 's-Gravenhage (en daarmee ook het gerechtshof te 's-Gravenhage) heeft al meerdere exclusieve bevoegdheden op het terrein van de intellectuele eigendom. Te noemen zijn onder meer de artikelen 6ter en 37A van de Eenvormige Beneluxwet op de merken, artikelen 15e en 16g van de Auteurswet 1912, artikelen 7e en 15c Wet op de naburige rechten, artikel 54 van de Rijksoctrooiwet, artikelen 79, 80 en 81 van de Rijksoctrooiwet 1995, artikel 60 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet en artikelen 19 en 20 van de Wet bescherming oorspronkelijke topografieën van halfgeleidersprodukten en artikel 3 van de Uitvoeringswet E.G.-verordening inzake het Gemeenschapsmerk. Bovendien hebben beide gerechten reeds kamers die gespecialiseerd zijn in het recht op de intellectuele eigendom en richten partijen die op basis van de regels voor relatieve competentie ook elders zouden kunnen procederen zich tot de rechtbank te 's-Gravenhage.

Artikel 92 GmodV schrijft voor dat van de beslissingen van de rechtbank voor het Gemeenschapsmodel in eerste aanleg beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank voor het Gemeenschapsmodel in tweede aanleg. Tegen beslissingen van de rechtbank voor het Gemeenschapsmodel in tweede aanleg dient beroep in cassatie open te staan. Nederland voldoet hieraan doordat van de beslissingen van de rechtbank te 's-Gravenhage in hoger beroep kan worden gegaan bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Van de beslissingen van het gerechtshof te 's-Gravenhage kan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad (artikel 78, eerste lid, Wet RO).

De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat met de concentratie van procedures bij de rechtbank 's-Gravenhage – en daarmee in tweede instantie bij het gerechtshof 's-Gravenhage – wordt aangesloten bij de bijzondere expertise van beide gerechten op het terrein van het intellectueel eigendomsrecht. Naar de mening van de Raad heeft deze concentratie van procedures geen gevolgen voor de totale hoeveelheid procedures over Gemeenschapsmodellen en zal derhalve geen invloed hebben op de totale werklast van de gerechten.

Ingevolge artikel 71, tweede lid, GmodV zullen het Bureau en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in kennis worden gesteld van de bevoegdheid van de rechtbanken om op grond van artikel 985 WRv rechterlijk verlof tot tenuitvoerlegging van onherroepelijke beslissingen tot vaststelling van de kosten van het Bureau te verlenen. Aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen zullen, in navolging van artikel 80, tweede lid, GmodV, de aanwijzing van de rechtbank te's-Gravenhage en het gerechtshof te 's-Gravenhage worden medegedeeld.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven