A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juni 2004
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 3 juni 2004. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring
van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één
van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel
dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 3 juli
2004.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 22 december 2003 te 's-Gravenhage totstandgekomen verdrag tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en de Tsjechische Republiek inzake de voorrechten
en immuniteiten te verlenen aan verbindingsofficieren die door de Tsjechische
Republiek bij Europol te 's-Gravenhage worden gedetacheerd (Trb. 2004, 45
en 2004, 137)1.
Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot
TOELICHTENDE NOTA
Inleiding
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid, jo vierde lid, onder
b, van de Wet op de Raad van State).
Op 5 maart 2002 is tussen de Europese Politiedienst (Europol) en
de Tsjechische Republiek een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Op grond
van die overeenkomst worden verbindingsofficieren door Tsjechië naar
Nederland (als vestigingsstaat van Europol) gezonden en bij Europol te 's-Gravenhage
gedetacheerd.
Door de Tsjechische autoriteiten is verzocht om aan deze verbindingsofficieren
en hun familieleden voorrechten en immuniteiten toe te kennen. Daartoe zijn
met Tsjechië nota's gewisseld houdende de totstandbrenging van een verdrag
inzake het verlenen van voorrechten en immuniteiten.
Aan de Tsjechische verbindingsofficieren worden dezelfde voorrechten en
immuniteiten toegekend die ter uitvoering van artikel 41, tweede lid, van
de op 26 juli 1995 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst tot oprichting
van een Europese Politiedienst (Trb. 1995, 282) worden verleend aan de verbindingsofficieren
van de veertien lidstaten bij het Europolverdrag. Deze voorrechten en immuniteiten
zijn geregeld in verdragen die het Koninkrijk der Nederlanden met elk van
de lidstaten heeft gesloten (zie laatstelijk Trb. 1999, 96 met betrekking
tot de Portugese verbindingsofficieren). Deze verdragen behoefden op grond
van artikel 7, onderdeel b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen
niet de goedkeuring van de Staten-Generaal.
Verdrag
De bepalingen met betrekking tot de voorrechten en immuniteiten voor de
Tsjechische verbindingsofficieren en hun familieleden zijn vastgelegd in de
bijlage bij de nota's.
Artikel 1 bevat definities van enkele veel gebruikte termen in het verdrag.
In artikel 2 wordt aangegeven dat aan de door Tsjechië gedetacheerde
verbindingsofficieren en hun familieleden dezelfde voorrechten en immuniteiten
worden verleend die op grond van het op 18 april 1961 te Wenen totstandgekomen
Verdrag inzake diplomatiek Verkeer, Trb. 1962, 101 (hierna te noemen: Verdrag
van Wenen) toekomen aan diplomatiek personeel, zij het dat de straf- en burgerrechtelijke
immuniteit uitdrukkelijk is beperkt tot handelingen binnen de functie, terwijl
immuniteit voor verkeersovertredingen is uitgesloten. Het derde lid van artikel
2 verzekert dat Tsjechië en de Tsjechische verbindingsofficieren niet
alleen rechten ontlenen aan het Verdrag van Wenen, doch dat voor hen ook de
verplichtingen in dat Verdrag gelden.
De artikelen 3 en 4 bevatten bepalingen die veel voorkomen in verdragen
waarmee voorrechten en immuniteiten worden verleend en waarin het Verdrag
van Wenen niet expliciet voorziet. Deze bepalingen hebben tot doel eventuele
visumverlening en binnenkomst van de desbetreffende personen te faciliteren
en tewerkstelling van familieleden van verbindingsofficieren mogelijk te maken.
De artikelen 5 tot en met 7 gaan in op de onschendbaarheid van de archieven
van de verbindingsofficieren, op hun persoonlijke bescherming, alsmede de
faciliteiten en immuniteiten betreffende communicatie. Deze onderwerpen zijn
in het verdrag opgenomen gelet op de speciale positie die verbindingsofficieren
bij Europol innemen.
Artikel 8 regelt de melding door Tsjechië aan de Nederlandse autoriteiten
van de aankomst en het vertrek van de verbindingsofficieren, alsmede de melding
indien een familielid van een verbindingsofficier niet langer deel uitmaakt
van de huishouding van deze verbindingsofficier. In het tweede lid wordt de
verstrekking van identiteitskaarten geregeld.
Artikel 9 bevat een geschillenbeslechtingsregeling, die in voorkomend geval kan leiden tot oprichting van een ad hoc tribunaal.
Het verdrag wordt vanaf 22 december 2003 voorlopig toegepast,
hetgeen noodzakelijk werd geacht in verband met een spoedige plaatsing van
een Tsjechische verbindingsofficier bij Europol in Den Haag. In dat kader
is van belang dat, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het verdrag, voor
die plaatsing reeds een juridische basis aanwezig is.
Koninkrijkspositie
Het verdrag geldt, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot