Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 29624 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 29624 nr. 8 |
Vastgesteld 15 april 2008
De algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie1 heeft op 12 maart 2008 overleg gevoerd met minister Vogelaar voor Wonen, Wijken en Integratie over:
– de brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie d.d. 26 november 2007 inzake de kaders van de herziening van de Huisvestingswet (29 624, nr. 3);
– de brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie d.d. 12 februari 2008 inzake de beantwoording van commissievragen over de kaders van de herziening van de Huisvestingswet (29 624, nr. 4).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Jansen (SP) vindt het een goede zaak dat kaders worden gesteld voor de vernieuwde Huisvestingswet. In veel regio is er namelijk een tekort aan betaalbare woningen in de huur- en koopsector. De uitvoering van de woonruimteverdeling hoort thuis bij de gemeenten, afgestemd op de lokale omstandigheden, maar wel binnen een landelijk wettelijk kader. Hij vindt de visie van de minister op dit punt nogal minimalistisch. De continuïteit met haar voorganger vindt hij frappant. De vrijheid van vestiging is een mooi uitgangspunt, maar bij lokale schaarste, in combinatie met nulgroei, moet er ook oog zijn voor de belangen van de bewoners die een binding met een gemeente of kern hebben. Voor de koopsector mag de gemeente de vestiging reguleren voor het goedkoopste deel van de voorraad, dus onder de € 159 000, een grens die sommigen terecht wel erg laag vinden. Ook is de indexering gebonden aan de bouwkosten, in plaats van aan de stijging van de gemiddelde verkoopsom. Is de minister bereid de grens te verruimen? Zou de indexering niet moeten plaatsvinden op basis van de gemiddelde verkoopsom? Hij vindt dat met deze wijziging niet per se tot 2010 moet worden gewacht. De heer Jansen stelt voor de huursector voor dat voor restrictief-beleidgebieden de mogelijkheid wordt geboden woningzoekenden in eigen dorp beperkte voorrang te geven. Maar dan moeten gemeenten hun bouwcapaciteit wel voor een flink deel in de betaalbare sector realiseren. Hij vindt het onverantwoord dat veel gemeenten nog geen Huisvestingsverordening hebben.
Gemeenten zouden daartoe moeten worden verplicht bij een bepaalde schaarste. De Huisvestingswet zou daarvoor kaders moeten stellen – gemeenten moeten overigens wel een redelijke mate van vrijheid daarin houden – waarvoor de Woonbond een aantal voorwaarden heeft geformuleerd. De slaagkansen van doelgroepen moeten niet uiteen gaan lopen, lokaal maatwerk mag niet leiden tot discriminatie en onrechtvaardigheid, gemeenten moeten duidelijk maken welk specifiek probleem wordt aangepakt met de maatregel en bewonersorganisaties moeten worden betrokken bij de afspraken over lokaal maatwerk. Bij een tekort aan grote woningen of het voorkomen van overbewoning in de bestaande voorraad moeten grote gezinnen voorrang krijgen. Ten slotte vindt hij het een goede zaak dat de minister wil sturen op leefbaarheid.
(De heer Jansen overhandigt de minister vervolgens een exemplaar van de SP-notitie «Schrap de wachtlijstbelasting»).
Mevrouw Van der Burg (VVD) mist visie op de Huisvestingswet. Het vergroten van de consumentensoevereiniteit en dynamiek op de woningmarkt blijven buiten beschouwing, evenals deregulering. Het recht op vrije vestiging en consumentensoevereiniteit zijn voor haar uitgangspunt. Dynamiek op de woningmarkt en deregulering kunnen dit mogelijk maken. Is de grote regeldruk op basis van lokale huisvestingsverordeningen er niet de oorzaak van dat veel huishoudens weinig te kiezen hebben en dat leefbaarheidsproblemen in de wijk ontstaan? Hinkt de minister bovendien niet op twee gedachten? Het recht op vrije vestiging is volgens de minister het uitgangspunt voor deze nieuwe wet, waaraan zij invulling geeft door de mogelijkheid tot het stellen van bindingseisen te beperken. Tegelijkertijd verruimt de minister echter de mogelijkheden voor gemeenten en beperkt zij het recht op vrije vestiging door het volledig vrij geven van huur- en koopprijzen en de uitgifte van kavels onder de wet te brengen. Valt daarmee niet een steeds groter segment van de woningvoorraad onder de Huisvestingswet? Zo ja, dan vindt mevrouw Van der Burg dat een zeer onwenselijke situatie. Zij pleit dan ook voor het blijven hanteren van maximale huur- en koopgrenzen. Hoe verhoudt het volledig vrijgeven van de prijsgrenzen van woningen zich tot het uitgangspunt van vrijheid van vestiging en contract? En hoe verhoudt zich dit tot het oorspronkelijke uitgangspunt van de Huisvestigingswet dat overheidsbemoeienis met de woonruimteverdeling slechts gerechtvaardigd is als de huisvesting van bepaalde groepen in gevaar komt? In hoeverre vallen woningen in het middenen het hogere segment onder de werking van de Huisvestingswet? Is dit alles een vrijbrief voor gemeenten om alles en iedereen te reguleren? Zij is geen voorstander van uitbreiding van de Huisvestingswet met de kaveluitgifte. Moet in de Huisvestingswet het leefbaarheidscriterium worden opgenomen? Dat gebeurt toch al in de praktijk? Is in het BBSH niet vastgelegd dat corporaties met voorrang aan aandachtsgroepen woningen toewijzen, zodat verdere regulering in de wet niet nodig is? Heeft de minister een mening over de stelling van diverse betrokken instanties dat verdere regulering niet meer mogelijk is? Zijn in het regeerakkoord geen afspraken gemaakt over vermindering van de administratieve lasten? In de brief van 17 juli staat dat de onderzoekers concluderen dat een groot aantal eisen kan worden geschrapt. Zij vraagt om een toelichting van de minister hierop. Er moet nog veel worden uitgewerkt.
De heer Depla (PvdA) vindt dat mensen vrij moeten kunnen kiezen waar ze willen wonen. Beperking van die vrije vestiging is alleen acceptabel als daarmee segregatie wordt bestreden, leefbaarheid van buurten te vergroten of dorpen bereikbaar te houden voor alle inkomensgroepen. Dat moet regionaal en lokaal worden ingevuld. Wel moeten via de Huisvestingswet kaders worden gesteld.
De heer Depla benadrukt dat het tegengaan van segregatie en het vergroten van de keuzevrijheid hand in hand moeten gaan. De gemeenten moeten het daarbij samen eens worden. Free riders moeten daartoe wettelijk kunnen worden verplicht. Verder moet het platteland niet alleen voor de rijken zijn bestemd. In dat kader steunt hij het voorstel tot het stellen van bindingseisen, en tot het beperken van de inzet daarvan. Hij vindt het erg goed dat de Huisvestingswet ook kan worden gebruikt voor het aanpakken van leefbaarheidsproblemen, zij het dat dat wel een tijdelijk karakter moet hebben, en dat een en ander goed moet worden onderbouwd. De slagingskansen van betrokkenen op een andere plek in de regio moeten dan wel worden vergroot. Verder is het een goede zaak dat mensen van tevoren te horen krijgen wat de leefregels in een bepaald complex zijn. Als dat in de wet komt te staan, zijn forse ingrepen democratisch gelegitimeerd. De Huisvestingswet biedt de mogelijkheid voor de aanpak van leegstand, zij het dat in de praktijk blijkt dat de instrumenten daarvoor onvoldoende zijn. Hij roept de initiatiefnemers van de in zijn ogen overbodige antikraakwet op om daarvan een wet te maken die de leegstand tegengaat.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie) vindt maatschappelijke bindingseisen subjectief. Betekent de door de minister toegezegde verdere uitwerking dat er kaders voor de bindingseisen komen? Het huisvestingsprobleem kan niet los worden gezien van de woningbouwproductie en de regionale afstemming. Hierbij lijken de belangen van de steden en randgemeenten te botsen. Steden willen voldoende sociale huisvesting in de randgemeenten, randgemeenten willen voldoende huisvesting voor de eigen bevolking. Voorkomen moet worden dat beide belangen tegen elkaar komen te staan. Dit vraagt om een integrale regionale afstemming van woningbouwproductie en huisvesting. Hoe wil de minister dit gaan bereiken? Moet de provincie hierin geen rol krijgen? Is artikel 80 Woningwet ook van toepassing op dit niveau? Wat is precies de woningmarkt?
Helaas zijn de huisvestingsverordeningen niet altijd afgestemd op de huidige praktijk. Een huisvestingsverordening kan regelen dat sprake is van één loket voor mensen op zoek naar een woning in de sociale sector. Maar wat als er geen schaarste is, en dus ook geen huisvestingsverordening? Kan een gemeente in dat geval geen eisen stellen aan de manier, waarop woningen worden aangeboden? Er zou moeten worden gedacht aan landelijke kaders voor de basisinformatie over beschikbare sociale huurwoningen. Het door de minister voorgestelde sturen op leefbaarheid vindt mevrouw Ortega erg vaag; het mag niet discriminerend werken. Sturen op leefbaarheid houdt ook in het sturen op het aanbod van woningen in andere complexen, buurten en wijken, om te voorkomen dat mensen tussen wal en schip raken. Is het mogelijk een hardheidsclausule in te voeren? Belangrijk is wel dat er gegevens komen over de mate van het gebruik van het instrument van vorderen van leegstaande woningen. Is de minister bereid hiernaar onderzoek te doen? Zijn er nog lichtere alternatieven denkbaar?
De heer Van der Staaij (SGP) deelt de inzet van de minister om te komen tot een herziening van de Huisvestingswet. Hij is blij dat de sturing in die wet zal worden uitgebreid met leefbaarheid op wijk- en complexniveau, wat tegemoet komt aan een motie van zijn kant. Heeft de minister er oog voor dat voorkomen moet worden dat bepaalde groepen tussen wal en schip vallen? Kleine kernen moeten de vrijheid krijgen voor de eigen bevolking te bouwen, waarbij hij vooral denkt aan starters en senioren. Ook in dit geval verwijst de heer Van der Staaij naar een motie van zijn hand. Hij heeft sympathie voor de kaveluitgiftemaatregel, maar als het daarbij blijft is het de vraag of de starter en de senior daar voldoende baat bij hebben. Wat zou er nog meer kunnen gebeuren? Hij verwijst naar Keijenborg, waar is gestart met een pilot waarbij gebouwd wordt aan de hand van de volgende richtlijn: én uitgifte van enkele dure kavels,én uitgifte van meerdere goedkope kavels, wat mogelijk is door de uitgifte van de duurdere kavels. Op de goedkopere kavels werden starters- en seniorenwoningen gerealiseerd. Wat vindt de minister van dit idee? Dit sluit ook aan bij het advies Tijd voor keuzes, van de VROM-raad. Wat vindt de minister van dit idee? Hij vindt het idee om bindingseisen te koppelen aan de verplichting tot vaststelling van een woonvisie en tot de bouw van een aantal betaalbare woningen zinvol. Kan de inventarisatie van leegstaande woningen worden gestimuleerd? De huisvestingsverordeningen worden vaak als te statisch ervaren, waardoor de behoefte bestaat om andere instrumenten te gebruiken. Als die andere wegen worden afgesneden, moeten de huisvestingsverordeningen voldoende flexibel zijn. De heer Van der Staaij vraagt aandacht voor de spoedzoekers. Hij vindt het van groot belang dat de definiëring van het begrip «schaarste» geen struikelblok wordt voor het oplossen van bepaalde problemen.
De heer Madlener (PVV) vindt de Huisvestingswet een lapmiddel om schaarste te verdelen. Schaarste kan het best worden aangepakt door meer woningen te bouwen. Gaat de minister de doelstelling voor 2008 halen? De beste en meest eerlijke regulering op de woningmarkt is het prijsmechanisme. Woningen uitdelen aan de generaal-pardonners komt als zeer onrechtvaardig over. Wil de minister hierop maatregelen nemen? Deregulering komt volgens hem nog steeds niet van de grond. Welke kavels worden onder het regime van de Huisvestingswet gebracht? Dat staat los van het principe dat er veel meer kavels zouden moeten worden uitgegeven, zij het dat dat niet onder de waarde mag gebeuren. Hij stelt voor, de gemeenten geheel vrij te laten in wat zij willen bouwen. Veel oudere mensen kunnen geen passende woning vinden in hun dorp of woonkern, waardoor zij moeten verhuizen naar plekken waar zij niet willen wonen. Daarvoor bestaat volgens de heer Madlener veel te weinig aandacht. Met het verdelen van woningen naar levensstijlen wordt volgens hem gewoon bedoeld: naar allochtonen. Hij vraagt of de immigratie van niet-westerse allochtonen kan worden beperkt, en de emigratie te bevorderen. In bepaalde wijken dreigt een allochtone meerderheid te ontstaan, wat de leefbaarheid ernstig kan aantasten. Een wijk mag nooit meer dan 50% allochtonen hebben.
De heer Madlener vindt dat de verplichting van de huurder om een goed huisvader te zijn, beter moet worden gehandhaafd. De corporaties laten het op dit punt totaal afweten. Er zullen opvangplekken voor asociale huurders moeten komen, en vooral niet te mooi en luxueus. De corporaties moeten onder staatstoezicht komen en zich strekt aan hun taak houden: het huisvesten van mensen met een laag inkomen. Iedere gemeente moet een meldpunt woonoverlast krijgen. Als corporaties niet effectief optreden, moeten bestuurlijke boetes kunnen worden uitgedeeld. De bruteringsoperatie moet worden teruggedraaid. Bestuurlijke boetes wegens overbewoning moeten iedere maand kunnen worden opgelegd.
De heer Van Bochove (CDA) stelt met teleurstelling vast dat eerdere invoering van de herziene wet niet mogelijk blijkt te zijn. Ziet de minister het door haar aangegeven tijdpad als een prestatieverplichting? Verder uitstel is namelijk onacceptabel. Met instemming stelt hij vast dat uit de reactie van de minister blijkt dat de suggesties en vragen van zijn kant leiden tot de nodige aandacht bij de uitwerking van het wetsvoorstel. Hij zal het komende wetsvoorstel beoordelen op de vraag of starters, senioren en mantelzorgers waar nodig voldoende bescherming krijgen. Daarbij is een woonvisie onontbeerlijk. Kan de minister dat in de memorie van toelichting helder toelichten? Hij stelt met waardering vast dat de minister de visie van zijn fractie onderschrijft dat geen sprake is van één woningmarkt. Is het komende wetsvoorstel hier volledig op toegesneden? Over het toezicht is hij nog niet helemaal gerustgesteld. Kan hij ervan uitgaan dat hierover bij de indiening van het wetsvoorstel duidelijkheid bestaat? Wil de minister de intentie dat WGR-plusregio’s de plaats van de gemeenten kunnen overnemen bij de woonruimteverdeling nog eens bezien? Waarom wordt bij de herziening van de wet artikel 2, lid 3 niet tegen het licht gehouden? De heer Van Bochove vraagt om een onderbouwing van nut en noodzaak, versus de bevoegdheid van de regio’s. Bij het op regionaal niveau regelen van huisvesting van verblijfsgerechtigden is de rol van de provincie onmisbaar. De grenzen voor de koopsector en voor vrije kavels zijn in de gebieden waar ze echt nodig zijn niet realistisch. Kan de minister daar nog eens kritisch naar kijken?
De minister benadrukt dat de Huisvestingswet er primair op is gericht om te zorgen voor een rechtvaardige woonruimteverdeling. Hoewel mensen vrij zouden moeten zijn om te gaan wonen waar zij willen, heerst in sommige regio’s schaarste van woningen, zodat er moet worden gestuurd. Dit wordt versterkt door het stellen van bindingseisen. In het nieuwe wetsvoorstel zal worden geprobeerd, de onduidelijkheid op dit punt weg te nemen. Als geen sprake is van schaarste, hoeft niet te worden gestuurd. Maatschappelijke binding houdt in het huidige wetsvoorstel in dat mensen ten minste zes jaar van de laatste tien jaar in de betreffende gemeente moeten hebben gewoond. Zij zegt toe in de verdere uitwerking van het wetsvoorstel nog eens te kijken naar het begrip «maatschappelijke binding», waarbij zij eventueel een uitzondering wil maken voor mantelzorgers. Verder is de vraag aan de orde of woonruimteverdeling een rol kan spelen in de bestrijding van segregatie. Het primaire instrument in de bestrijding van segregatie is gedifferentieerd bouwen. Daarnaast moet worden geprobeerd via de huisvestingsverordening en woningtoewijzing te sturen. Dit gebeurt in ieder geval in de acht WGR-plusregio’s. De minister zegt toe te zullen bekijken of ook in andere regio’s meer moet worden gestuurd; daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de samenhang. Verder wordt voorgesteld het leefbaarheidscriterium toe te voegen aan de Huisvestingswet. Ten slotte is er de «Rotterdamwet», waarvan in principe ook andere gemeentes gebruik kunnen maken. De minister voelt niet veel voor een verplichte huisvestingsverordening; een dergelijke verordening is alleen nodig bij schaarste. Het is een lokale verantwoordelijkheid om dat verder in te vullen. Het leefbaarheidscriterium moet vooral worden ingezet op lokaal niveau. De minister stelt zich voor dat daarbij vooral via procesafspraken zal worden gewerkt. Het zal volgens haar nog een behoorlijke uitdaging zijn om deze niet-eenvoudige materie te regelen. Duidelijkheid staat daarbij voorop. Wat het aanpakken van freeriders betreft, verwijst zij naar artikel 80 van de Woningwet, welk artikel ook kan worden aangewend in het kader van de woonruimteverdeling. In het bestuurlijk overleg zal zij ook aandacht besteden aan «wonen in het groen».
De minister onderstreept dat leegstand haar een doorn in het oog is. Haar informatie is dat dit punt niet op grote schaal aan de orde is. Woningcorporaties proberen langdurige leegstand zoveel mogelijk tegen te gaan. Wel ziet zij een groot probleem bij leegstand van utiliteitsgebouwen. Zelf zal zij een onderzoek laten uitvoeren naar de omvang van de leegstand en de oorzaken daarvan. Daarbij zal ook het de definitie van het begrip «leegstand» aan de orde komen, evenals het feit dat weinig gebruik wordt gemaakt van het instrument van het vorderen van leegstaande woningen. Verder komt zij met een aantal voorstellen om van de transformatie van kantoorpanden naar woningen serieus werk te maken. Een bepaalde hoeveelheid leegstand – frictieleegstand – is overigens wel aan te bevelen.
Ook de minister vindt dat de hele procedure rond het wetsvoorstel erg lang duurt. De minister zegt toe dat 2010 haalbaar is als het gaat om de zaken die haar regarderen. Waar zij kan sturen, zal zij dat doen. Een hardheidsclausule is mogelijk, maar daar kan de minister niet op sturen. Wat de prijsgrens voor woningen betreft, vindt zij dat daarbij de prijsontwikkeling op de regionale woningmarkten moet kunnen worden betrokken. De minister stelt voor, hantering van een prijsindex «for the time being» als optie. Zij zal daar in de memorie van toelichting duidelijk op ingaan. In reactie op de brief van de Woonbond merkt de minister op dat de daarin genoemde punten bevestigingen zijn van de voorstellen die zij heeft gedaan. Zij gaat het betrekken van huurdersorganisaties bij de vaststelling van de huisvestingsverordening niet voorschrijven, er daarbij vanuit gaande dat iedere gemeente overlegt met belanghebbenden. Zo niet, dan kan bij de lokale democratie aan de bel worden getrokken. Verder vindt de Woonbond het onwenselijk om aan onderverhuurders een bestuurlijke boete op te leggen. De minister is erg verbaasd over dit voorstel. Inschrijfgeld is mede bedoeld voor het opwerpen van een drempel tegen allerlei mensen die zich inschrijven, zonder actief naar een woning op zoek te zijn. Zij zal dit punt, en ook de andere in de SP-brochure genoemde punten nog eens bekijken, en komt daarop terug ruim voor de behandeling van het wetsvoorstel, na zo’n twee maanden. De minister geeft aan dat de uitgifte van kavels in wezen een extra sturingsinstrument is. Per 1 juli komen er in de nieuwe WRO nog meer mogelijkheden als het gaat om de grondexploitatie. Het advies van de commissie-Oosting zal beschikbaar zijn voordat de minister met haar voorstellen voor de aanpassing van de Huisvestingswet komt.
De heer Jansen (SP) vindt het nuttig dat van gemeenten in gebieden met woningschaarste kan worden afgedwongen dat er een huisvestingsverordening komt.
De heer Depla (PvdA) vindt dat de woonruimteverdeling vaker moet worden gebruikt voor het bereiken van een evenwichtige bevolkingsopbouw. Hij vraagt om een nadere toelichting op de bindingseisen.
De heer Van der Staaij (SGP) vindt het van belang dat de Kamer zo spoedig mogelijk over het wetsvoorstel kan beschikken. Verder is de samenhang in het beleid erg belangrijk.
De heer Madlener (PVV) kondigt enkele moties aan.
De heer Van Bochove (CDA) heeft de minister zo begrepen dat in het komende wetsvoorstel zal worden gekeken naar de gedifferentieerde woningmarkt.
De minister ziet het bereiken van een gedifferentieerde woningvoorraad als de koninklijke weg richting het bestrijden van segregatie. Eerst moet worden bepaald wat nodig is, pas dan kan worden bepaald of er schaarste is en zo ja waar, waarna er bindingseisen kunnen worden geformuleerd. Zij vindt transparantie op de woningmarkt een belangrijk punt, dat goed moet zijn geregeld. De Kamer kan daarover een voorstel tegemoet zien. De minister voelt er niets voor, met een landelijke norm van 50% allochtonen per wijk te gaan werken. Dat laat onverlet dat een eenzijdige samenstelling van woonwijken ongewenst is. Zij heeft geen enkel signaal dat de aanwezigheid van generaal-pardonners tot grote problemen leidt. Zij vindt het geen goede zaak als gemeentes op grote schaal bestuurlijke boetes aan gemeentes uitdelen; dat moet productiever kunnen. Als moet worden opgetreden tegen corporaties, moet de minister dat doen. Er zijn op dat terrein geen nieuwe instrumenten nodig. De nadere onderbouwing inzake de WGR-plusregio’s, waar de heer Van Bochove om vroeg, zal worden meegenomen in het wetsvoorstel.
– het begrip «maatschappelijke binding» zal verder worden geconcretiseerd in het wetsvoorstel, inclusief de operationalisering voor bepaalde groepen, zoals mantelzorgers;
– bij de totstandkoming van het wetsvoorstel wordt aandacht gegeven aan regionale sturing van de woonruimteverdeling, waarbij worden meegenomen: de WGR-plusregio’s, de aanwijzingsbevoegdheid en de aanpak van freeriders;
– er zal worden ingegaan op de mogelijkheid om met betrekking tot het leefbaarheidscriterium procesafspraken op te nemen in de huisvestingsverordening;
– de Kamer zal binnenkort worden geïnformeerd over de resultaten van onderzoek naar leegstand, met daarbij de definitie van het leegstandsbegrip, toename leegstand sociale huurwoningen, instrumentarium voor gemeenten, oorzaken leegstand, en transformatie kantoorpanden naar woningen;
– de indiening van het wetsvoorstel bij de Raad van State vindt plaats voor de Kerst van 2008;
– in de memorie van toelichting komt een uitgebreidere uiteenzetting van de prijsgrenzen voor de koop- en huursector, en van mogelijkheden voor prijsindexering;
– de globale reactie op de notitie van de SP over inschrijfkosten voor woningzoekenden wordt binnen twee maanden naar de Kamer gestuurd;
– de samenhang tussen woningproductie, bindingseisen, woonvisies en dergelijk wordt meegenomen in de totstandkoming van het wetsvoorstel;
– de transparantie op de woningmarkt op regionaal niveau en de wijze waarop dit wordt ingevuld, wordt meegenomen in het wetsvoorstel;
– op de rol van de provincie als het gaat om de huisvesting van verblijfsgerechtigden wordt nog nader ingegaan.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), Van Gent (GroenLinks), voorzitter, Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), Poppe (SP), Weekers (VVD), ondervoorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Van der Ham (D66), Vietsch (CDA), Verdonk (Verdonk), Abel (SP), Jansen (SP), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Wolbert (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Bouchibti (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Fritsma (PVV), Van Toorenburg (CDA) en Uitslag (CDA).
Plv. leden: Bilder (CDA), Dibi (GroenLinks), Nicolaï (VVD), Timmer (PvdA), Kant (SP), Blok (VVD), Bouwmeester (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Pechtold (D66), Blanksma-van der Heuvel (CDA), Neppérus (VVD), Karabulut (SP), De Wit (SP), Voordewind (ChristenUnie), Heijnen (PvdA), Zijlstra (VVD), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), Ulenbelt (SP) en Madlener (PVV).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29624-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.