29 619
Wijziging van de Wet stedelijke vernieuwing (wijziging samenstelling budget, wijziging aanvraagprocedures, nadere regels met betrekking tot intergemeentelijke afstemming en enkele andere wijzigingen)

nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 februari 2005

Tijdens de regeling van de werkzaamheden van uw Kamer op 10 februari 2005 heeft de heer Depla een aantal vragen gesteld over de toekenning van het nieuwe ISV-budget (aan de G30-gemeenten) (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2004–2005, nr. 49, blz. 3146) met het verzoek aan mij om die schriftelijk te beantwoorden. In het navolgende beantwoord ik die vragen.

Op de vraag wanneer de toezegging aan gemeenten over het ISV definitief wordt, kan ik het volgende antwoorden. Volgens de thans vigerende Wet stedelijke vernieuwing beslist het Rijk binnen 8 weken na indiening van de gemeentelijke subsidieaanvraag. Deze termijn kan met maximaal vier weken worden verlengd. De thans in uw Kamer ter behandeling voorliggende wetswijziging verandert deze termijnen niet. Wat met de wetswijziging wel verandert, is het indieningstijdstip van de subsidieaanvraag. Dat tijdstip wordt vervroegd naar uiterlijk 15 november van (in het geval van de huidige meerjarenperiode) het jaar 2004. De gemeenten hebben zich aan die nieuwe termijn gehouden. De definitieve subsidietoezegging ter uitvoering van de nieuwe meerjarenontwikkelingsprogramma's (MOP's) zou dus volgens de voorgestelde wetswijziging op 15 februari 2005 moeten hebben plaatsgevonden. De wetswijziging moet uiteraard nog in werking treden. Over de inwerkingtreding is in het wetsvoorstel de bepaling opgenomen dat die plaatsvindt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Het is de bedoeling dat in dat koninklijk besluit ook wordt geregeld dat het wetsvoorstel, wellicht op enkele bepalingen na, zal terugwerken tot en met 1 januari 2005. Het tijdstip van circa 15 februari 2005 komt daarmee definitief vast te liggen.

Mijn streven is erop gericht de ISV-budgetten zo snel mogelijk definitief toe te zeggen, maar een – zo beperkt mogelijke – termijnoverschrijding is echter onafwendbaar. Dat hangt samen met de invulling van de VROM-begrotingstaakstelling van € 250 miljoen per jaar vanaf 2006. Het is de bedoeling deze te realiseren via een aan verhuurders op te leggen betaalbaarheidsheffing, die in de verschillende brieven aan uw Kamer over de voornemens met betrekking tot het huurbeleid reeds is aangekondigd. De ISV-budgetten kunnen niet worden toegezegd voordat er voldoende zekerheid bestaat over het doorgaan van die heffing. Daarom kan de definitieve toekenning van de ISV-budgetten pas plaatsvinden als de Tweede Kamer (naar verwachting in maart 2005) heeft ingestemd met de voornemens over het huurbeleid.

Op de vraag of er voorwaarden zijn gesteld waardoor het bedrag dat de gemeenten uiteindelijk toegewezen zullen krijgen, lager uitvalt, kan ik antwoorden dat de ingediende nieuwe MOP's mij voor geen van de G30-gemeenten aanleiding geven tot het stellen van zodanige voorwaarden dat die tot een lager definitief budget kunnen leiden. Wel bevatten de MOP's van een aantal gemeenten herstelpunten die, als ze niet tijdig worden uitgevoerd, kunnen leiden tot de opschorting van de betaling van de eerste voorschotten. Daarnaast kan het zo zijn dat het definitieve budget voor de nieuwe MOP's lager wordt vastgesteld als uit de beoordeling (medio 2005) van de gemeentelijke verantwoording over de oude MOP's zou blijken dat er bij de uitvoering daarvan ernstige en niet te herstellen fouten zijn gemaakt die de gemeente zijn toe te rekenen. Deze verrekening vindt echter pas plaats bij de tussentijdse evaluatie (mid term review) die in 2007 gepland staat.

Uit het voorafgaande blijkt dat de situatie zich in beginsel niet zal voordoen dat er aan de nieuwe MOP's voorwaarden gesteld worden waardoor het bedrag dat de gemeenten uiteindelijk toegewezen krijgen, lager uitvalt. Daarom zijn de vraag of de gemeenten bereid zijn aan die voorwaarden te voldoen en de vraag wat dat dan betekent voor de uitvoering van de stedelijke vernieuwing als ze daar niet toe bereid zijn, niet aan de orde.

De heer Depla vraagt ten slotte wat het uitstel (van het tijdstip waarop de toezegging aan de gemeenten definitief wordt) betekent voor de verwachtingen die bij de bewoners zijn gewekt over het opknappen van hun wijk. Ik besef terdege dat bewoners teleurgesteld zijn wanneer er vertraging ontstaat in de uitvoering van de plannen om hun wijk op te knappen. Mede om die reden hoop ik dat uw Kamer snel tot besluitvorming over het huurbeleid komt, zodat er geen voor de bewoners merkbare vertraging hoeft te ontstaan.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

Naar boven