29 619
Wijziging van de Wet stedelijke vernieuwing (wijziging samenstelling budget, wijziging aanvraagprocedures, nadere regels met betrekking tot intergemeentelijke afstemming en enkele andere wijzigingen)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 6 september 2004

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid. Het verslag volgt de opbouw van de memorie van toelichting en behandelt alleen die onderdelen van de memorie waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.

ALGEMEEN

Hoofdstuk 1 Aanleiding en doel wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende Wijziging van de Wet stedelijke vernieuwing. Zij onderschrijven de voorgestelde wijzigingen op grond waarvan er eerder duidelijkheid kan worden gegeven aan gemeenten rond de verdeling en vaststelling van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV).

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de opmerkingen van de Raad van State en de wijzigingen als gevolg daarvan in het wetsvoorstel.

De leden van de fracties van CDA en PvdA vragen de regering om een toelichting op de vraag in hoeverre zij de conclusies van het rapport van de Algemene Rekenkamer van vorig jaar over de ISV heeft betrokken bij deze Wijziging van de Wet stedelijke vernieuwing. De leden van de fractie van de PvdA willen daarbij graag weten in welke wetsartikelen dit zijn beslag heeft gekregen.

De leden van de fractie van de PvdA willen daarnaast weten welke van de in dat tijdvak uitgebrachte adviezen de regering heeft overgenomen.

De leden van de PvdA-fractie hechten sterk aan goede en leefbare wijken en buurten. Het ISV is verbonden aan de Wet stedelijke vernieuwing. Het kabinet bezuinigt op dit ISV. Deze leden willen daar graag een aantal vragen over stellen. Hoeveel budget was er beschikbaar voor ISV II aan het einde van het tweede kabinet Kok (2002)? Hoeveel is daar nu van over? Welke consequenties heeft dit voor het ambitieniveau van het ISV? Welke concrete doelen zijn naar beneden toe bijgesteld? Hoe is dat te rijmen tegen de achtergrond van het regeerakkoord Balkenende II waarin extra aandacht gegeven wordt aan het verbeteren van de leefbaarheid in de steden? Indien de doelen niet naar beneden zijn bijgesteld, wat heeft de regering gedaan om op andere wijze de doelen wel te realiseren? Daarnaast heeft het kabinet gekozen voor de 56-wijkenaanpak. Welke consequenties heeft dit voor de verdeling van de ISV-middelen en de hoogte van de te realiseren outputdoelstellingen? Hoe komt de keuze van de 56 wijken en de bezuiniging tot uitdrukking in het onderhavig wetsvoorstel?

De leden van de VVD-fractie steunen het doel van de wetswijziging, namelijk optimalisering van het sturingsmodel voor het ISV. De lessen die op dit moment uit de eerste ISV periode te trekken zijn, moeten worden meegenomen in de tweede periode.

Deze leden in hoeverre het mogelijk is om de lessen uit de verantwoording over ISVI, in 2005, nog te verwerken in ISVII. Kan de regering aangeven wat de (on)mogelijkheden op dit terrein zijn?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij ondersteunen de insteek van de regering dat alleen waar strikt noodzakelijk voorstellen tot wijziging van de Wsv worden gedaan.

Hoofdstuk 2 De sturingsfilosofie

De leden van de VVD-fractie constateren dat aan het eind van het tijdvak ISVII het Rijk aan de hand van een door de gemeente ingediend verantwoordingsverslag beoordeelt in hoeverre de in het ontwikkelingsprogramma geformuleerde prestaties zijn gerealiseerd en of de gelden op een juiste wijze zijn besteed. Indien dat niet het geval is, en dit aan de gemeente toe te rekenen is, kan een financiële sanctie worden getroffen. De leden van de VVD-fractie zouden graag nader geïnformeerd worden over de mogelijkheden van de regering om financiële sancties te treffen. Is het bijvoorbeeld mogelijk om een gemeente een financiële sanctie op te leggen wanneer de prestatieafspraken uit het ontwikkelingsprogramma niet gerealiseerd zijn? Hoe bindend is het ontwikkelingsprogramma voor het verkrijgen van gelden uit het ISV?

Wie bepaalt of er een sanctie opgelegd wordt en hoe wordt de hoogte hiervan vastgesteld? Zijn er naast financiële sancties ook andere instrumenten waarmee de gemeenten bewogen kunnen worden om het ontwikkelingsprogramma te realiseren?

De leden van de VVD-fractie constateren voorts dat het wetsvoorstel regelt dat bij algemene maatregel van bestuur landelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing kunnen worden vastgesteld. Geldt hierbij een voorhangprocedure in de Kamer?

Hoofdstuk 3 Wijzigingsvoorstellen

3.1 Reikwijdte en definitie van stedelijke vernieuwing

De leden van de fracties van CDA en ChristenUnie vragen de regering om een toelichting op de toevoeging van een budget ten behoeve van culturele kwaliteiten. Wat wordt hieronder precies verstaan? Waarom vindt de regering dat dit beter op zijn plek is binnen het ISV-budget?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen voorts of er een samenhang moet worden gezien met het kabinetsbeleid ten aanzien van de integratie van ethnische minderheden in grote steden. Zo ja, welke?

3.2 Minister belast met de coördinatie van het GSB

De leden van de VVD-fractie achten de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de coördinerend minister van het Grote Stedenbeleid (GSB) en de minister van VROM op dit moment onvoldoende duidelijk geregeld in het wetsvoorstel. Wat houdt de budgettaire medeverantwoordelijkheid van deze coördinerend minister voor het GSB ten aanzien van het ISV precies in? Wat is het effect van deze medeverantwoordelijkheid op de verantwoordelijkheid van de minister van VROM? Wie is verantwoordelijk voor het ISV-budget en voor de voortgang en verantwoording van het ISV? Hoe is de besluitvorming over de integrale GSB-aanvraag vormgegeven? Wie beslist over het onderdeel in de GSB-aanvraag dat strekt tot vaststelling van het investeringsbudget stedelijke vernieuwing?

3.3 Het ISV en de derde GSB-periode

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat gesproken wordt over één integrale GSB-brede aanvraag, oftewel de GSB-aanvraag. In hoeverre is bij onderdeel g van het onderhavig wetsvoorstel, inderdaad sprake van een integrale aanvraag, waarbij de criteria, zoals het format van de aanvraag, de verantwoordingseisen en de termijnen, van de verschillende onderdelen gelijkgeschakeld zijn? Of is er slechts sprake van het samenvoegen van de voorheen gescheiden ingediende aanvragen, met ieder hun eigen vormeisen en regels? In dat laatste geval zien de leden van de PvdA-fractie de meerwaarde van integrale GSB-aanvraag niet in.

3.4 Voorwaarden om voor investeringsbudget in aanmerking te komen

De leden van de CDA-fractie hebben vragen betreffende het punt van het opnemen van een bepaling op grond waarvan de minister van VROM de mogelijkheid krijgt de verlening van het ISV-budget geheel of gedeeltelijk te weigeren indien budgettaire omstandigheden daartoe aanleiding geven. Kan de regering toelichten wanneer er sprake is van dergelijke budgettaire omstandigheden dat zij het legitiem vindt om op deze verlening terug te komen? Welke criteria hanteert de regering hierbij?

Hoe wordt willekeur voorkomen? Wat betekent dit voor de risico's voor de gemeenten die ook met betrokken partners plannen hebben ontwikkeld en projecten zijn aangegaan?

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat de uitwerking van de motie Depla en Veenendaal (21 062, nr. 119), die de regering verzoekt als voorwaarde voor het besteden van ISV gelden aan gemeenten voor te schrijven dat deze middelen alleen aan uitvoering besteed mogen worden, ontbreekt in de wijziging van de Wet stedelijke vernieuwing. Deze leden verwachten dat in een nota van wijziging dit alsnog zal worden verwerkt.

De leden van de PvdA-fractie constateren voorts dat om voor een investeringsbudget in aanmerking te komen wordt voorgesteld om de voorwaarde te schrappen dat gemeenten moeten vermelden hoe ingezetenen en belanghebbenden zijn betrokken bij het totstandkomen van het ontwikkelingsprogramma. De Gemeentewet zou voldoende waarborg bieden voor «interactieve beleidsondersteuning». Kan de regering nader aangeven wat zij concreet verstaat onder het betrekken van bewoners (wanneer in het proces en met welke status) bij herstructurering, en waar de ISV-plannen in dit verband op gemonitord zullen worden? Hoe oordeelt de regering over het rapport van de Woonbond «Bewonersinvloed bij herstructurering»? Deelt zij de mening dat het niet acceptabel is dat één op de drie bewonersorganisaties niet wordt betrokken bij de planontwikkeling, of er alleen maar over wordt geïnformeerd? Kan de regering toelichten hoe voorkomen gaat worden dat plannen met ISV-gelden worden gehonoreerd terwijl de bewoners er onvoldoende bij betrokken zijn? Deelt de regering de conclusie van het rapport dat invloed van bewoners betere wijken oplevert? Zo ja, waarom is dit dan niet tot een van de belangrijkste doelstellingen van het ISV gemaakt, ook in termen van professionalisering van bewonersgroepen? Is de regering bereid de Wet stedelijke vernieuwing op dit punt te verbeteren?

De leden van de fractie van de PvdA lezen verder dat: «scherper dan in het eerste tijdvak zal het Rijk aangeven op welke (beperkte) groep van outputdoelstellingen afrekenbare prestaties van de gemeenten worden verwacht». Deze wijziging vloeit mede voort uit de behoefte van het Rijk aan scherpere sturing op resultaten en een landelijk beeld op de prioritaire doelstellingen. Deze leden steunen dit streven naar afrekenbare prestaties en scherpere sturing van harte, maar waar worden deze outputdoelstellingen vastgelegd? En wat zijn de concrete outputdoelstellingen op nationaal niveau op basis waarvan de regering de afzonderlijke prestaties vaststelt?

Kan de regering in dit verband aangeven welke output verwacht wordt ten aanzien van de bouw van sociale koopwoningen? Hoe groot moet het aandeel sociale koopwoningen zijn? Welke prijs wordt gehanteerd voor een sociale koopwoning? Aan welke eventuele andere vereisten moet een sociale koopwoning voldoen?

De leden van de VVD-fractie constateren dat het Besluit beleidskader stedelijke vernieuwing zal worden aangepast om scherper aan te geven op welke groep van outputdoelstellingen afrekenbare prestaties van de gemeenten worden verwacht. Wanneer kan deze wijziging verwacht worden en is hieraan een voorhangprocedure in de Kamer gekoppeld?

3.5 Intergemeentelijke afstemming

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het wetsvoorstel voorziet in een sterkere rol dan voorheen voor het dagelijkse bestuur van samenwerkingsgebieden op basis van de Kaderwet bestuur in verandering. De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen hierbij de vraag of voor het dagelijkse bestuur door zijn toetsende en adviserende rol niet een verkapte zeggenschap ontstaat over het investeringsbudget. Leidt dit niet tot uitholling van de gemeentelijke zelfstandigheid, zo vragen deze leden. Staat dit niet op gespannen voet met het uitgangspunt dat de planning van stedelijke vernieuwing eerst en vooral een verantwoordelijkheid is van gemeentebesturen?

3.6 Verlening en vaststelling van het investeringsbudget

De leden van de VVD-fractie constateren dat voorgesteld wordt om de indiening van de aanvraag voor het komende tijdvak in de tijd los te koppelen van de indiening van het verantwoordingsverlag over het voorafgaande tijdvak. Deze leden begrijpen de wenselijkheid van deze aanpassing met het oog op de voortgang van de uitvoering van ontwikkelingsprogramma's. Zij maken zich echter zorgen over de mate waarin in het voorgestelde systeem lessen uit het voorgaande tijdvak kunnen worden doorvertaald naar het volgende tijdvak. Ook vragen zij zich af wat de mogelijkheden zijn om consequenties te trekken uit de prestaties van gemeenten in het voorgaande tijdvak voor het volgende. Graag vernemen de leden van VVD-fractie de visie van de regering hierop.

3.7 Geheel of gedeeltelijke weigeren van de verlening van investeringsbudget

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat artikel 1 onderdeel E, lid 8 wordt gewijzigd. In 3.7 staat hierover onder andere: «Nadat het ontwikkelingsprogramma door het Rijk dan we de provincie is goedgekeurd, behoren de betreffende gemeenten te kunnen rekenen op de door het Rijk verleende financiële bijdrage uit de rijksmiddelen» en«Wel wordt voorgesteld in de Wsv een bepaling op te nemen die het de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu mogelijk maakt de verlening van investeringsbudget geheel of gedeeltelijk te weigeren indien budgettaire omstandigheden daartoe aanleiding geven». Hoe zijn deze twee uitspraken met elkaar te rijmen? Over welke budgettaire omstandigheden gaat het hier? Worden hier alvast de volgende bezuinigingen op het ISV aangekondigd? Onder welke voorwaarden en omstandigheden kunnen gemeenten hierdoor getroffen worden? Kunnen de gemeenten nog wel rekenen op de toezeggingen van het Rijk, zoals in het eerste citaat wordt toegezegd, of kunnen ze niet rekenen op die toezeggingen, zoals uit het tweede citaat blijkt?

Voor het geval dat het investeringsbudget gedurende de looptijd van ISV II wordt verminderd moet het Rijk volgens de leden van de fractie van de PvdA opdraaien voor de onomkeerbare kosten en verplichtingen die door derden (gemeenten, etc) op dat moment reeds zijn aangegaan.

De leden van de VVD-fractie hebben een aantal vragen met betrekking tot de bepaling die het de minister van VROM mogelijk maakt de verlening van investeringsbudget geheel of gedeeltelijke te weigeren indien budgettaire omstandigheden daartoe aanleiding geven. Allereerst de vraag wat de aanleiding voor deze wijziging is. Heeft er zich een situatie voorgedaan waarbij deze bevoegdheid nodig was geweest? Voorziet de regering op dit moment dat zij voor het tweede ISV tijdvak gebruik van deze bevoegdheid zal moeten maken? Is het de bedoeling dat deze bevoegdheid voor de dekking van allerlei typen budgettaire problemen ingezet kan worden of kunnen de omstandigheden waaronder van deze bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt nader gespecificeerd worden? Kan de bevoegdheid ook worden aangewend als dekking voor het verschuiven van beleidsprioriteiten? Kan de bevoegdheid om het investeringsbudget geheel of gedeeltelijk niet uit te keren alleen aan het begin van een ISV tijdvak ingezet worden of ook gedurende de looptijd van een ISV-tijdvak? Wanneer is een gemeente zeker van het toegezegde budget zodat op basis hiervan financiële verplichtingen kunnen worden aangegaan? Wat is de rol van de Kamer bij het nemen van de beslissing om het budget geheel of gedeeltelijk niet uit te keren?

3.9 Andere subsidies dan investeringsbudget

De leden van de fractie van de PvdA constateren het Innovatie Programma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) niet zal worden voortgezet. In de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu van 17 mei 2004 (21 062, nr. 118), waarin de schriftelijke antwoorden op een aantal vragen uit het algemeen overleg woningcorporaties en stedelijke vernieuwing van 21 april 2004 worden gegeven, schrijft zij dat medio 2005 een evaluatie van het IPSV verwacht wordt. Is het niet logischer om die evaluatie af te wachten, alvorens een besluit te nemen over het al dan niet voortzetten van het IPSV?

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat in de Tussenstand Grotestedenbeleid 1994–2002 (21 062, nr. 104) staat beschreven: «Meer dan totnogtoe, zullen Rijk en steden door interactieve beleidsontwikkeling samen met maatschappelijke partners nieuwe aanpakken en oplossingen moeten ontwikkelen». Hoe valt dit voornemen tot nieuwe aanpakken en oplossingen te rijmen met het afschaffen van het IPSV?

Is de regering werkelijk van mening dat het zo goed gaat met de stedelijke vernieuwing in Nederland dat het niet langer nodig is om innovatieve programma's te ondersteunen? Kan de regering dit nader onderbouwen? De leden van de fractie van de PvdA vinden dat er nog voldoende te leren valt en zijn dan ook voorstander van het instandhouden van het IPSV. Daar komt nog bij dat er veranderingen optreden in de reikwijdte van stedelijke vernieuwing, zoals in het huidige voorstel het toevoegen van een budget voor culturele kwaliteiten. Nieuwe velden in het stedelijke vernieuwingsbeleid zorgen er voor dat er in de praktijk nieuwe arrangementen ontwikkeld moeten worden. Juist daar zouden innovatieve experimenten door middel van het IPSV ondersteuning kunnen gebruiken.

Hoofdstuk 4 Effecten voor burgers, bedrijfsleven en overheid

De leden van de CDA-fractie hebben tot slot nog een vraag over het terugdringen van de administratieve lastendruk. Dit is een belangrijk aandachtspunt van het kabinet Balkende. Acht de regering het mogelijk te komen tot een verdere reductie van de regelgeving rond de Wet stedelijke vernieuwing en zo ja, op welke wijze? Als de regering dat niet mogelijk acht, kan zij dan motiveren waarom dat volgens haar niet kan?

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1, C en E

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat in artikel 1 onderdeel C en E van het wetsvoorstel artikel 6 wordt gewijzigd. Daarin wordt de procedure vastgelegd hoe de ontvangende gemeenten een afgestemd ontwikkelingsprogramma moeten maken met omliggende gemeenten. Deze artikelen lijken vooral de positie van randgemeenten te versterken. Bij herstructurering heeft echter de kerngemeente juist de hulp nodig van de randgemeenten, bijvoorbeeld door het bouwen van voldoende goedkopere woningen. In de wet is echter niets geregeld als omliggende gemeenten weigeren hun medewerking te verlenen. De gemeenten met de herstructureringsopgave krijgen dan geen geld, maar de randgemeenten, die niet meewerken, ondervinden hiervan geen consequenties. De leden van de fractie van de PvdA vinden dat de er een voorziening moet komen om randgemeenten, die hun poorten gesloten houden voor mensen met lagere inkomens door onvoldoende goedkopere woningen te bouwen, te dwingen alsnog hun verantwoordelijkheid te nemen. Is de regering voornemens dit te doen? Zo neen, hoe denkt zij dan onwillige randgemeenten zover te krijgen dat ze hun verantwoordelijkheid nemen? De leden van de fractie van de PvdA zijn van mening dat het instrument van een goed gesprek onvoldoende is.

Artikel 1, N

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat de voorhangtermijn van de algemene maatregel van bestuur voortvloeiende uit artikel 5 lid 2 van de Wet stedelijke vernieuwing korter is dan de gebruikelijke vier weken. Welke overweging ligt hieraan ten grondslag?

De voorzitter van de commissie,

Buijs

De griffier van de commissie,

Van der Leeden


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Geluk (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA) en Veenendaal (VVD).

Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GL), Luchtenveld (VVD), Boelhouwer (PvdA), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Algra (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GL), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), vacature (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Wolfsen (PvdA) en Oplaat (VVD).

Naar boven