Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2018
Zoals verzocht in de regeling van werkzaamheden d.d. 24 april 2018 (Handelingen II
2017/18, nr. 77, Regeling van Werkzaamheden) geef ik een eerste reactie op de recente
berichtgeving1, vooruitlopend op de brede brief ten behoeve van het aangevraagde debat (samen met
de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Rechtsbescherming) over de
overzichten waarin aangegeven staat welke Nederlandse moskeeën buitenlandse financiering
hebben aangevraagd bij charitatieve instellingen in Saudi Arabië en Koeweit. In deze
brief staat de informatiedeling met gemeenten centraal.
Ik ga eerst in op wanneer het Ministerie van SZW de informatie is gaan delen met gemeenten.
De constatering dat de informatiedeling laat op gang is gekomen, is terecht. Het Ministerie
van SZW is in september 2017 gestart met het vertrouwelijk informeren van alle betrokken
gemeenten over de informatie van de twee overzichten uit Koeweit. Het Ministerie van
SZW heeft met gemeenten vertrouwelijk de vaak summiere informatie uit de overzichten
gedeeld. De gemeenten hebben – gezien het vertrouwelijke karakter – niet de integrale
overzichten ontvangen, maar alleen die informatie vanuit de overzichten die van toepassing
was voor hun gemeente. Het Ministerie van SZW is gestart met het delen van de meest
recente informatie uit Koeweit, vanuit de gedachte dat dit de meest relevante informatie
was voor gemeenten. Nadat bleek dat journalisten gemeenten hadden benaderd in november
2017, heeft het Ministerie van SZW besloten de resterende gemeenten versneld te informeren
op basis van de nog beschikbare (verouderde) informatie, om te voorkomen dat gemeenten
via de media worden geïnformeerd.
Ten tweede worden in de berichtgeving vijf gemeenten genoemd die geen informatie zouden
hebben ontvangen van het Ministerie van SZW. Dat beeld herken ik niet. Vijf gemeenten
zijn dan wel in september 2017 (informatie uit de Koeweit-lijsten), dan wel in november
2017 (informatie uit de oudere Saudi Arabië-lijst) geïnformeerd. Hierbij is benadrukt
dat het om vertrouwelijke informatie ging, die niet mocht worden gedeeld. Eén van
de vijf gemeenten zou conform destijds gemaakte afspraken niet direct, maar via een
andere gemeente worden geïnformeerd; dat lijkt niet te zijn gebeurd. In meerdere gevallen
was overigens los van deze officiële informatie-ronde al langer contact tussen mijn
ministerie en de gemeenten over specifieke casussen. Ik zal met alle genoemde gemeenten
contact opnemen, om uit te zoeken hoe het kan dat het beeld is ontstaan dat er geen
informatie is gedeeld.
Ten slotte hecht ik eraan te benadrukken dat als er via diplomatieke correspondentie
nieuwe overzichten of meldingen worden ontvangen over een aanvraag of toegekende financiering
vanuit de Golfstaten, het Ministerie van SZW – zodra zij de beschikking heeft over
deze overzichten – de betrokken gemeenten er over zullen informeren. Hier geldt dan
uiteraard wel dat het te herleiden moet zijn op welke religieuze organisatie en welke
gemeente deze informatie betrekking heeft. De verkregen informatie is niet in alle
gevallen volkomen duidelijk, waardoor het nodig kan zijn eerst verder onderzoek te
verrichten, voordat bepaald kan worden of en met wie bepaalde informatie kan worden
gedeeld.
Meer in het algemeen geldt dat de beschikbare informatie beperkt is en bij elk individueel
geval de vraag is of en hoe het ministerie en de gemeenten kunnen (en moeten) handelen
op basis van de beschikbare informatie. De focus ligt met name op de aanpak van problematisch
gedrag. Kennis over buitenlandse financiering kan daarbij een element zijn, maar dat
hoeft niet. Er is geen standaard relatie tussen buitenlandse financiering en problematisch
gedrag. Ik zal met de gemeenten in gesprek gaan om te onderzoeken hoe wij beter kunnen
samenwerken en ons gemeenschappelijk handelingsperspectief kunnen versterken.
De recente berichtgeving bevestigt het belang van betrouwbare en transparante informatie
over buitenlandse financiering van maatschappelijke en religieuze organisaties. Helaas
moet ik dus constateren dat we daar op dit moment niet altijd over kunnen beschikken.
In het regeerakkoord is daarom afgesproken in te zetten op het meer transparant maken
van deze geldstromen. Een bredere reactie vanuit het kabinet op de mediaberichtgeving,
ontvangt u voor het debat.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees