Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 februari 2023
Tijdens het Commissiedebat Discriminatie, Racisme en Mensenrechten van 26 januari
jl. heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegezegd dat
ik uw Kamer een brief zou sturen om meer duiding te geven aan het incident op 22 januari
jl. (Kamerstukken 30 950 en 33 826, nr. 327) waarbij een Koran is verscheurd en vertrapt voor het Tweede Kamergebouw. Zoals ook
door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven bij dit
debat, kan dit gezien worden als een verwerpelijke actie en daarbij sluit ik mij aan.
Met deze brief doe ik, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
bovengenoemde toezegging gestand.
In onze rechtsstaat zijn het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op demonstratie
vastgelegd in de Grondwet. Het kabinet staat voor een inclusieve samenleving waar
iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen (religieuze)
identiteit. Het kabinet hecht veel belang aan de waarborging van deze grondrechten
binnen de kaders van de rechtsstaat.
Voor het besluit van de burgemeester van Den Haag aangaande de demonstratie van zondag
22 januari jl., verwijs ik uw Kamer naar de vergadering van de Gemeenteraad in Den
Haag op 25 januari jl. waarin de burgemeester vragen van de fractie van DENK heeft
beantwoord.1
Het is namelijk aan de burgemeester – in afstemming met de lokale driehoek – om op
basis van een kennisgeving van een demonstratie te bepalen of beperkingen op grond
van de Wet openbare manifestaties (Wom) noodzakelijk zijn. Daarbij is het belangrijk
om te benadrukken dat de Wom in geen enkel geval een grond biedt om beperkingen te
stellen wegens de inhoud van een uiting. De demonstratievrijheid mag alleen worden
beperkt wanneer dit noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid, in het
belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of er voor, tijdens of na een demonstratie
sprake is van strafbare feiten waartegen moet worden opgetreden. Het Openbaar Ministerie
heeft laten weten dat er aangifte is gedaan naar aanleiding van dit incident. Deze
aangifte wordt beoordeeld bij het Openbaar Ministerie en zoals gebruikelijk kan ik
mij daarover niet uitlaten.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius