29 614 Grondrechten in een pluriforme samenleving

Nr. 103 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 juni 2018

In deze brief ga ik in op de vragen die mij tijdens het debat buitenlandse financiering van moskeeën op 30 mei jl. zijn gesteld over financiering van Nederlandse instellingen vanuit Saoedi-Arabië en Koeweit (Handelingen II 2017/18, nr. 87, debat over Buitenlandse financiering van moskeeën).

Openbaar maken informatie

Zoals ik heb toegelicht tijdens het plenair debat over financiering van moskeeën op 30 mei jl. heb ik, naar aanleiding van het vragenuurtje op 24 april jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 77, item 4), persoonlijk contact gezocht met mijn collega’s uit Saoedi-Arabië en Koeweit.

Ik heb op 20 mei jl. gesproken met de Saoedische Minister van Buitenlandse Zaken Adel Al-Jubeir, en op 29 mei jl. telefonisch met de Minister van Buitenlandse Zaken van Koeweit, Sabah Al-Khalid Al-Sabah. Met beiden heb ik de wens van uw Kamer besproken om informatie die mijn Ministerie van deze landen krijgt niet slechts vertrouwelijk te ontvangen, maar openbaar. Beide Ministers hebben mij laten weten geen bezwaar te hebben tegen het openbaar maken van de door hen verstrekte informatie.

Tijdens het debat op 30 mei jl. heb ik uw Kamer over deze contacten geïnformeerd en toegezegd de op mijn ministerie beschikbare informatie openbaar te delen met uw Kamer, waarbij ik ook zal verduidelijken wanneer voor het eerst informatie van Koeweit is ontvangen. Met deze brief geef ik invulling aan deze toezegging.

Informatie over financiering vanuit Saoedi-Arabië en Koeweit

Mijn ministerie heeft in respectievelijk 2013 en 2016 een overzicht opgesteld, op basis van diplomatieke nota’s (Notes Verbales), ontvangen van zowel Saoedi-Arabië als Koeweit in de periode 2010–2016 over Nederlandse Islamitische instellingen die om financiering hadden verzocht. Gedurende deze periode was de inzet van het ministerie dergelijke informatie, op vrijwillige basis verkregen van andere landen, vertrouwelijk te behandelen om de informatiestroom niet in gevaar te brengen.

De lijst 2010–2013 (bijlage 1)1

Het eerste overzicht is op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eenmalig door mijn ministerie opgesteld en in september 2013 met het Ministerie van Sociale Zaken gedeeld.

Het overzicht diende als achtergrond voor het beantwoorden van Kamervragen over de Blauwe Moskee (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nrs. 2601 en 2728) en de voorbereiding van een 30-leden debat over de buitenlandse financiering van moskeeën op 12 september 2013 (Handelingen II 2012/13, nr. 110, item 9). Dit overzicht bevat informatie ontvangen van louter Saoedi-Arabië in de vorm van Notes Verbales (NV’s) over de periode 2010 – 2013. Van Koeweit was toen nog geen informatie ontvangen via NV’s. Ditzelfde overzicht is door een ambtenaar van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in december 2013 gedeeld met het WODC in het kader van het onderzoek naar buitenlandse financiering van moskeeën. Dit overzicht bevatte de enige informatie over financieringsaanvragen waarover mijn ministerie beschikte toen er najaar 2014 contact was met RAND over het onderzoek dat door RAND werd uitgevoerd in opdracht van WODC.

Mijn ministerie had op 13 juni jl. een constructief gesprek met WODC en RAND over de gang van zaken tijdens het RAND-onderzoek. Daarbij werden de feiten zoals genoemd in de verklaring2 van RAND van 29 mei jl. onderschreven. In dit gesprek is WODC en RAND ook inzicht gegeven in de informatie die zowel tijdens als na het RAND-onderzoek beschikbaar was bij BZ. Op basis daarvan is in het gesprek gezamenlijk geconstateerd dat van Koeweit ontvangen informatie over financiering pas na afronding van het onderzoek beschikbaar was. Daarmee kon deze informatie niet worden betrokken bij het onderzoek.

In juli 2016 heeft het kabinet toegezegd bovengenoemd overzicht «via daarvoor geëigende kanalen» met de Kamer te delen. Uiteindelijk is deze informatie op 7 november 2016 ter vertrouwelijke inzage naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 614, nr. 52).

De lijst 2010–2016 (bijlage 2)3

Op 7 november 2016 is gelijktijdig met de lijst 2010–2013 een aanvulling op deze lijst ter vertrouwelijke inzage met de Kamer gedeeld. Deze aanvulling betrof informatie die het ministerie tussen 2013 en juli 2016 in de vorm van Notes Verbales had ontvangen van Saoedi-Arabië en ditmaal ook van Koeweit.

Eerste informatiedeling door Koeweit

Tijdens het debat op 30 mei werd mij gevraagd wanneer Koeweit voor het eerst informatie over financieringsaanvragen deelde met mijn ministerie. Ik betreur het dat er in brieven van mijn ministerie aan de Kamer geen eenduidige informatie is verstrekt over deze datum.

Voor zover ik heb kunnen achterhalen, is de eerste informatie van Koeweit in de vorm van «Notes Verbales» op 3 februari 2015 door mijn ministerie ontvangen. De datum 3 maart 2015 die in de lijst 2010–2016 was opgenomen, klopt dus niet. De ambassade van Koeweit verstrekte deze informatie indertijd op vrijwillige en vertrouwelijke basis.

Onjuiste data in eerdere brieven

In een brief van 7 februari 2017 heeft voormalig Minister Koenders, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in antwoord op vragen van de leden Sjoerdsma, Azmani, Knops en Karabulut geschreven dat Koeweit sinds 2012 via Notes Verbales informatie verstrekte aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken over financieringsverzoeken (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1320).

Verder heeft voormalig Minister Koenders in een brief van 5 december 2016, mede namens de Minister van SZW, in antwoord op Kamervragen van de leden Sjoerdsma, Azmani, Knops en Karabulut geschreven dat Saoedi-Arabië en Koeweit respectievelijk sinds 2010 en 2013 Nederland informeren over financieringsaanvragen (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 702).

De in deze brieven genoemde jaartallen 2012 en 2013 betreffende Koeweit zijn onjuist en ten onrechte gepresenteerd als data waarop Koeweit voor het eerst met NV’s informatie is gaan delen met mijn ministerie. Er is hierbij geen sprake geweest van doelbewuste verkeerde weergave.

Hoe dan te verklaren dat deze data 2012 en 2013 wel zijn genoemd? Mijn ministerie heeft in september 2016 in een gesprek met de Koeweiti ambassade in Den Haag informatie verkregen over financiering van de Blauwe Moskee in 2012. Deze informatie is opgenomen in een interne chronologie. Hierdoor is het jaartal 2012 vervolgens in een brief aan de Kamer gepresenteerd alsof deze informatie al in 2012 middels een NV beschikbaar was. In het geval van het noemen van 2013 is sprake geweest van een misverstand waarvoor ik geen aanwijsbare reden heb kunnen achterhalen. Ik betreur het dat hierdoor verwarring is ontstaan in uw Kamer over het eerste moment waarop door Koeweit via NV’s informatie werd gedeeld met mijn ministerie.

De Koeweitlijsten (bijlage 3 en 4)

In het kader van de dialoog die het Ministerie van Buitenlandse Zaken vanaf 2016 met Koeweit is gestart over de wenselijkheid van transparantie rondom financieringsstromen, alsmede de zorgen die er in Nederland bestaan ten aanzien van buitenlandse financiering die bijdraagt aan problematisch gedrag, heeft Koeweit op twee momenten aanvullende schriftelijke informatie gedeeld over financiering. In beide gevallen werd deze informatie verstrekt aan de Nederlandse ambassade in Koeweit en niet, zoals voorheen gebruikelijk, met NV’s aan mijn ministerie in Den Haag.

De eerste keer gebeurde dit in het kader van het bezoek van een door mijn voorganger aangestelde Speciaal Gezant aan Koeweit eind september 2016 (bijlage 3)4. In maart 2017 overhandigde het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Koeweit aanvullende informatie aan de Nederlandse ambassade in Koeweit (bijlage 4)5. Ik verwijs u voor een nadere duiding van deze informatie naar de Kamerbrief van 6 juli 2017 (Kamerstuk 29 614, nr. 60) waarmee deze ter vertrouwelijke inzage aan de Kamer is aangeboden. Als aanvulling daarop nog het volgende. In de oplegnota van Koeweit van 25 september 2016 wordt de indruk gewekt dat Nederland verzocht heeft om organisaties niet te financieren. Het ligt echter niet op de weg voor Nederland om toestemming te verlenen aan Koeweit of andere landen voor het al dan niet verstrekken van financiering. Wel spreekt Nederland waar nodig zorgen uit als financiering leidt tot problematisch gedrag.

De in september 2016 van Koeweit ontvangen informatie is in juni 2017 gedeeld met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid terwijl de in maart 2017 ontvangen informatie nog diezelfde maand met SZW is gedeeld.

Nieuwe informatie Koeweit (bijlage 5)

Zoals u eerder via de beantwoording van de 41 schriftelijke vragen (Kamerstuk 29 614, nr. 73, Inzage van RAND in vertrouwelijke informatie over financiering uit de Golf) heeft kunnen lezen is er één uitzondering waar uw Kamer nog niet over geïnformeerd is. Deze uitzondering betreft één Note Verbale die op 13 oktober 2017 van Koeweit is ontvangen. Door middel van deze brief ontvangt u tevens deze Note Verbale 6. Mijn voorganger Koenders heeft de Kamer eerder toegezegd de Kamer periodiek (twee keer per jaar) vertrouwelijk te informeren. De periodieke rapportage over de tweede helft van 2017 zou bestaan uit dit enkele geval. De informatie uit deze Note Verbale van 13 oktober 2017 is door mijn ministerie direct gedeeld met andere departementen en het Financieel Expertise Centrum. De betrokken gemeente is vertrouwelijk geïnformeerd door het Ministerie van SZW.

Zoals geconstateerd tijdens het plenaire debat over ongewenste Buitenlandse Financiering van 30 mei jongstleden moet en kan de informatiedeling beter. Mede in het licht van de na het debat aangenomen moties wordt nu een verbeterslag daartoe gemaakt. Het informatiedelingsproces dat voor het eerst is getest op basis van deze laatste Note Verbale van Koeweit wordt hierbij gebruikt om te kijken op welke wijze een integraal advies richting gemeenten het beste vorm kan krijgen, mede in het licht van de invoering van de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

Uitvoering motie van de leden Karabulut en Segers

Ik zal zoals toegezegd alle informatie die ik in de toekomst nog zal ontvangen van Golfstaten zo snel mogelijk beschikbaar stellen aan SZW, die de informatie aan gemeenten zal doen toekomen, en tevens openbaar met uw Kamer delen. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie van de leden Karabulut en Segers van 30 mei jl. (Kamerstuk 29 614, nr. 99). Daarbij teken ik wel aan dat sinds 2016 de hoeveelheid informatie over nieuwe financieringsaanvragen van Nederlandse organisaties, die mijn ministerie langs diplomatieke weg heeft ontvangen, sterk is afgenomen.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
5

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
6

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven