29 614
Grondrechten in een pluriforme samenleving

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BESTUURLIJKE VERNIEUWING EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 mei 2004

Bijgaand ontvangt u de nota Grondrechten in een pluriforme samenleving.

In deze nota staat centraal of er in onze pluriforme samenleving een voldoende evenwicht bestaat in de onderlinge verhouding van een aantal klassieke grondrechten. In het bijzonder wordt ingegaan op het discriminatieverbod enerzijds en vrijheidsrechten (meningsuiting, godsdienst, onderwijs) anderzijds. Speciale aandacht gaat uit naar (discriminatoire) uitlatingen die (mede) zijn gebaseerd op religieuze of levensbeschouwelijke opvattingen. De achtergrond daarvan is de volgende.

De afgelopen jaren hebben zich verschillende commotie veroorzakende gebeurtenissen en ontwikkelingen voorgedaan die verband houden met de toegenomen pluriformiteit van de samenleving. Gebeurtenissen die ook rechtstreeks raken aan de betekenis van grondrechten en hun onderlinge verhouding. Uit de publieke debatten daarover blijkt onzekerheid te bestaan over de grenzen van de door grondrechten gegarandeerde vrijheden en de wijze waarop verschillende grondrechten zich tot elkaar verhouden. Dit blijkt ook een motie-Dittrich c.s, waarin deze nota mede zijn oorsprong vindt. In deze motie is gesignaleerd dat er een groeiende spanning is ontstaan in de samenleving tussen sommige moslims en homoseksuelen, welke spanning leidt tot strafrechtelijke aangiftes over en weer. In deze motie wordt de regering verzocht een notitie aan de Kamer te sturen waarin zij ingaat op het spanningsveld tussen het discriminatieverbod, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst en waarin zij aangeeft op welke wijze de grondwettelijke vrijheden van meningsuiting en godsdienst beleefd kunnen worden zonder mensen vanwege hun homoseksuele geaardheid te discrimineren, waarbij de relevante jurisprudentie wordt betrokken.

Onder het vorige kabinet is de voorbereiding van deze nota ter hand genomen. Na het aantreden van het huidige kabinet in 2003 heb ik de voorbereiding van de nota op mij genomen. Vervolgens is aan de Tweede Kamer de toezegging gedaan dat het kabinet middels de nota ook een standpunt zal innemen over het dragen van kledingstukken en sieraden die uitdrukking kunnen geven aan godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen.1

Tegen deze achtergrond is de opzet van de nota verbreed tot andere vraagstukken en grondrechten dan die in de motie Dittrich e.a. aan de orde zijn gesteld, terwijl de juridische dimensie en het in de motie aangekaarte vraagstuk centraal zijn blijven staan. Uit deze benadering blijkt dat de soms hevige maatschappelijke debatten die de laatste jaren hebben plaatsgevonden naar aanleiding van gebeurtenissen die rechtstreeks raken aan grondrechten zeer begrijpelijk zijn, maar dat voor de beslechting van de daaraan ten grondslag liggende conflictueuze situaties geen aanpassing van het Grondwettelijk kader nodig is. Veeleer dient een heroriëntatie plaats te vinden op de waarden van de democratische rechtsstaat, de grondrechten daaronder begrepen, en verdient eigentijds burgerschap aandacht. Het debat daarover wordt onder andere gevoerd in het kader van het debat over waarden en normen, het rapport van de Commissie Blok en de Brief Integratie en Burgerschap. Bijgaande nota Grondrechten in een pluriforme samenleving biedt enkele kaders die aan dat debat dienstig kunnen zijn.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Th. C. de Graaf


XNoot
1

Kamerstukken II 2003/04, Aanhangsel Handelingen nr. 1073, p. 2267–2268 en Handelingen nr. 59, p. 3880–3896.

Naar boven