29 612
Wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en van enige andere wetten (meer doelmatige uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken)

nr. 15
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 november 2004

Op woensdag 27 oktober 2004 heeft de plenaire behandeling in de Tweede Kamer plaatsgevonden van het bovenvermelde wetsvoorstel. Naar aanleiding van de daarbij gevoerde gedachtewisseling is door Kamerlid T. O. Fierens een amendement ingediend (Kamerstukken II 2004/05, 29 612, nr. 14; oorspronkelijk amendement nr. 12).

Met deze brief doe ik mijn toezegging gestand om schriftelijk op dit gewijzigde amendement te reageren.

Het amendement strekt er toe een beperkte marge in te voeren bij de waardevaststelling. Daardoor wordt een waarde, vastgesteld in een WOZ-beschikking gegeven op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken, geacht juist te zijn, indien de waarde bedoeld in hoofdstuk III niet meer dan vijf procent en niet meer dan € 11 345 afwijkt van de bij die beschikking vastgestelde waarde.

Het amendement is ingediend vanuit de notie dat de behandeling van bezwaar- en beroepschriften substantiële kosten en een substantiële werkbelasting meebrengen, zowel van gemeentelijke belastingdiensten als van de rechterlijke macht.

Veel rechtsgedingen over kleine geschillen, kunnen leiden tot forse werkdruk voor de rechterlijke macht. Dat kan weer leiden tot lange behandeltijden, wat niet goed is voor de ervaren effectiviteit van de rechtsbescherming, waarbij snelheid van belang is. Daarbij kan worden overwogen dat bij een waardevaststelling in het kader van de Wet WOZ een kleine afwijkingsmarge aanvaardbaar kan worden geacht.

In overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen zoek ik vanuit dezelfde gedachte naar wegen om de Wet waardering onroerende zaken minder conflictgevoelig te maken. Met het voorliggende wetsvoorstel worden daartoe stappen gezet. Daarnaast wordt een stelsel van waardeklassen uitgewerkt, dat in een volgend wetsvoorstel kan worden opgenomen. Zie hierover mijn brief van 30 maart 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 29 200 B, nr. 14). Voor de nu lopende waarderingsronde en de beschikkingen die begin 2005 zullen worden gegeven, kunnen de waardeklassen echter nog geen rol spelen.

Vanuit die gedachte begrijp ik dat met het amendement wordt beoogd om voor de nu lopende waarderingsronde een voorziening te treffen om bezwaar- en beroepschriften voor kleine afwijkingen bij de waardevaststelling te voorkomen.

Vooropgesteld moet worden dat de essentie van het recht op toegang tot de rechter gewaarborgd moet blijven. Relatieve beperkingen van het recht op toegang tot de rechter zijn echter aanvaardbaar, indien die beperkingen een legitiem doel dienen en de beperking evenredig is aan dat doel.

Het gewijzigde amendement sluit aan bij bestaande grenzen, zoals die zijn opgenomen in artikel 19 van de Wet waardering onroerende zaken.

Deze grenzen acht ik niet zodanig dat daarmee de essentie van het recht op toegang tot de rechter wordt geschaad.

Gezien het bovenstaande, en gelet op de gedachtewisseling die we hierover tijdens de behandeling van het wetsvoorstel hebben gevoerd, laat ik het oordeel over het amendement graag aan uw Kamer.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Naar boven