29 608
Voorstel van wet van de leden Karimi, Dubbelboer en Van der Ham tot wijziging van het voorstel van wet van de leden Karimi, Dubbelboer en Van der Ham betreffende het houden van een raadplegend referendum over het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie (Wet raadplegend referendum Europese Grondwet) in verband met het tijdstip van het referendum

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 15 juli 2004

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de indieners de gestelde vragen tijdig zullen hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de novelle die de leden Karimi, Dubbelboer en Van der Ham hebben ingediend. De novelle bevat terecht enkele voorstellen die van belang zijn voor het vaststellen van het tijdstip waarop het referendum wordt gehouden, nu het niet mogelijk was om het referendum gelijktijdig te houden met de verkiezingen voor het Europees Parlement, zoals de oorspronkelijke bedoeling van de indieners was.

In de novelle stellen indieners voor de keuze van de dag van de stemming, binnen bepaalde in het wetsvoorstel omschreven marges, over te laten aan de referendumcommissie. Een motivering van deze keuze hebben deze leden gemist. Zij zijn vooralsnog niet overtuigd van de juistheid van deze keuze. Zoals de indieners zich ongetwijfeld zullen herinneren, hebben de leden van de CDA-fractie bij de behandeling van het initiatiefvoorstel, samen met de leden van de fracties van VVD en SGP een amendement ingediend dat tot strekking had de referendumcommissie uit het wetsvoorstel te halen.

In lijn met deze opvatting zouden de leden van de CDA-fractie de indieners in overweging willen geven het tijdstip waarop het referendum wordt gehouden door de regering te laten vaststellen. Zou misschien zelfs overwogen kunnen worden de datum vast te laten stellen door de Kamer, op voorstel van de regering?

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie de indieners te reageren op de brief die de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties aan de Kamer heeft gestuurd op 1 juli 2004. Hierin stelt de minister dat het kabinet het op prijs stelt indien de vaststelling van de datum van het referendum geschiedt in overeenstemming met de regering. Betekent dit materieel dat de regering het tijdstip vaststelt waarop het referendum wordt gehouden, zo vragen deze leden. Wat is de reactie van de indieners op deze brief?

De leden van de CDA-fractie hebben verder enkele vragen over de samenhang van dit initiatiefvoorstel met de Tijdelijke referendumwet, die op 1 januari 2005 afloopt. Hoewel deze leden zich ervan bewust zijn dat een initiatiefwetsvoorstel is ingediend dat beoogt de tijdelijkheid van de Tijdelijke referendumwet ongedaan te maken, gaan de leden van de CDA-fractie, gegeven de afspraken in het hoofdlijnenakkoord, ervan uit dat de Tijdelijke referendumwet vanaf 1 januari 2005 inderdaad niet meer van kracht is. Het is waarschijnlijk dat het referendum over het grondwettelijk verdrag in 2005 wordt gehouden. Is het mogelijk dat het referendum gehouden wordt op basis van een wet die op tal van punten verwijst naar de Tijdelijke referendumwet terwijl die wet op dat moment niet meer van kracht is? De leden van de CDA-fractie vragen de indieners nadrukkelijk op deze kwestie in te gaan en goed te beargumenteren of dit mogelijk is.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het nu aan de orde zijnde wetsvoorstel. Zij hebben reeds eerder gesteld positief tegenover het wetsvoorstel te staan. Deze leden hebben echter nog twee vragen.

De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers te verduidelijken waarom zij het wenselijk achten dat de referendumcommissie zelf de dag waarop het referendum wordt gehouden, mag bepalen. De aan het woord zijnde leden wijzen erop dat de regering afspraken heeft gemaakt met gemeenten over de dagen waarop verkiezingen worden gehouden. Zo zijn op de woensdag schoolgebouwen beter beschikbaar en zondagsrust wordt gerespecteerd. Deze leden vragen of het achteraf gezien niet wenselijker is dat de wetgever zelf bepaalt dat de stemming op een woensdag plaatsvindt. Voorts vragen deze leden te reageren op de opmerking van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties in zijn brief van 1 juli 2004. Zijn de indieners bereid op dit punt een nota van wijziging in te dienen?

De initiatiefnemers verwijzen in de memorie van toelichting naar de Tijdelijke referendumwet. Deze wet expireert van rechtswege op 1 januari 2005. Kunnen de initiatiefnemers zeggen welke gevolgen dit heeft voor de vele verwijzingen naar die wet, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Is het niet nodig daartoe bij nota van wijziging een voorziening te treffen?

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij merken op dat zij geen voorstander zijn van het houden van een raadplegend referendum over de «Europese Grondwet». Zij verwijzen daarvoor naar de parlementaire behandeling van de aan het onderhavige wetsvoorstel ten grondslag liggende initiatiefwetsvoorstel.

De aan het woord zijnde leden concluderen dat de voorliggende novelle enkele technische wijzigingen bevat met betrekking tot de datum van het beoogde referendum. Zij zijn van mening dat de beoogde datum van het referendum zo helder en duidelijk mogelijk in de wettekst moet worden vastgelegd. In dat verband vragen zij een nadere motivering voor de keuze van de indieners om het vaststellen van de datum voor het referendum over te laten aan de referendumcommissie. De aan het woord zijnde leden vragen hierbij ook de opmerking van de minister voor Bestuurlijke vernieuwing en Koninkrijksrelaties over de betrokkenheid van de regering bij het vaststellen van de datum voor het referendum te betrekken.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-Den Uyl

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Voorzitter, Vos (GL), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GL), Wolfsen (PvdA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD), Van Hijum (CDA) en Vacature (SP).

Plv. leden: De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GL), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (CU), Wilders (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GL), Van Nieuwenhoven (PvdA), Çörüz (CDA), Hermans (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Giskes (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Varela (LPF), Leerdam, MFA (PvdA), Griffith (VVD), Balemans (VVD), Eski (CDA) en Vergeer (SP).

Naar boven