29 608
Voorstel van wet van de leden Karimi, Dubbelboer en Van der Ham tot wijziging van het voorstel van wet van de leden Karimi, Dubbelboer en Van der Ham betreffende het houden van een raadplegend referendum over het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie (Wet raadplegend referendum Europese Grondwet) in verband met het tijdstip van het referendum

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Ten tijde van de behandeling in de Tweede Kamer der Staten-Generaal van het wetsvoorstel betreffende het houden van een raadplegend referendum over het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie (Wet raadplegend referendum Europese Grondwet; Kamerstukken I 2003/04, 28 885, A; hierna: het wetsvoorstel) bestond de verwachting dat de onderhandelingen in de Intergouvernementele Conferentie (IGC) over het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie (hierna: het verdrag) op een zodanig tijdstip zouden worden afgerond, dat een referendum over het verdrag zou kunnen worden gecombineerd met de verkiezing van de leden van het Europese Parlement op 10 juni a.s.

Met het oog hierop bevat het wetsvoorstel enkele bepalingen die een dergelijke combinatie mogelijk maken, ook als het verdrag niet tijdig voor de verkiezing van de leden van het Europese Parlement zou zijn ondertekend voor het Koninkrijk. Overigens bepaalt het wetsvoorstel ook wat er gebeurt als de IGC over het verdrag niet tijdig wordt afgerond; in dat geval vindt het referendum op een latere datum plaats over het verdrag, zoals dat is ondertekend voor het Koninkrijk (artikelen 2 en 8).

Inmiddels is duidelijk dat het referendum niet meer kan worden gecombineerd met de verkiezing van de leden van het Europese Parlement. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer der Staten-Generaal is gebleken dat de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat het in verband hiermee wenselijk acht het wetsvoorstel anders te redigeren, omdat dit de duidelijkheid voor geïnteresseerde burgers ten goede zou komen (Kamerstukken I 2003/04, 28 885, B, blz. 1). De indieners komen met deze novelle aan de wens van de vaste commissie tegemoet.

2. Artikel I

Onderdelen A, B en E tot en met G

Aangezien de in artikel 2 van het wetsvoorstel genoemde datum (22 april 2004) inmiddels is verstreken, is een combinatie van het referendum met de verkiezing van de leden van het Europese Parlement op 10 juni a.s. niet meer mogelijk. Het referendum zal dan ook niet worden gehouden over de verdragstekst waarover in de IGC overeenstemming wordt bereikt (artikel 2, derde lid, van het wetsvoorstel), maar over het verdrag, zoals dat is ondertekend voor het Koninkrijk (artikel 2, tweede lid, van het wetsvoorstel). De referendumcommissie hoeft dan ook niet meer vast te stellen of zich de situatie voordoet dat voor 22 april 2004 overeenstemming is bereikt in de IGC (artikel 2, vierde lid, van het wetsvoorstel). Voorgesteld wordt om in artikel 2 – conform de aanvankelijke bedoeling – te bepalen dat het referendum wordt gehouden over het verdrag, zoals dat is ondertekend voor het Koninkrijk. Met het oog hierop moeten ook de bepalingen worden gewijzigd waarin wordt verwezen naar de leden van artikel 2 die komen te vervallen.

Onderdelen C en D

In artikel 6, eerste lid, van het oorspronkelijke wetsvoorstel is bepaald dat de registratie van de kiesgerechtigdheid voor de verkiezing van het Europese Parlement op 10 juni 2004 van personen die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben, tevens geldt als registratie van de kiesgerechtigdheid voor het referendum. Daarnaast voorziet het derde lid van artikel 6 in een aparte mogelijkheid voor personen die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben om te worden geregistreerd voor het referendum. Deze mogelijkheid is (onder meer) bedoeld voor personen die na het verstrijken van de termijn voor registratie voor de verkiezing van het Europese Parlement emigreren.

Naarmate de periode tussen deze verkiezing en het referendum langer duurt, wordt het voor burgemeester en wethouders van Den Haag – die met de registratie van de kiesgerechtigdheid zijn belast – moeilijker om te bezien of kiesgerechtigden die op grond van het eerste lid zijn geregistreerd, op enig moment uit het register moeten worden verwijderd omdat zij inmiddels weer in Nederland woonachtig zijn. In overleg met de gemeente Den Haag wordt daarom voorgesteld de kiesgerechtigdheid voor het referendum van personen die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben alsnog afzonderlijk te registreren. Hiervoor is een registratietermijn van minimaal zes weken wenselijk. Aangezien de registratietermijn start op de dag waarop het wetsvoorstel, na tot wet te zijn verheven, in werking treedt en eindigt zes weken voor de dag van de stemming (artikel 6, onderdeel b, juncto artikel 34, derde lid, van de Tijdelijke referendumwet), dient tussen de inwerkingtreding van de wet en de dag van de stemming een periode van minimaal 12 weken te verstrijken. Het voorgestelde artikel 8, tweede lid, (onderdeel D) voorziet hierin.

De indieners maken van de gelegenheid gebruik om de bepaling van de dag van de stemming aan te passen. Bij nader inzien achten zij het wenselijk in de wet een termijn vast te leggen waarbinnen het referendum moet worden gehouden en de keuze van de dag van de stemming over te laten aan de referendumcommissie. Een dergelijke regeling sluit in ieder geval nauwer aan bij de regeling in de Tijdelijke referendumwet (artikelen 110 en 111).

Op deze manier kan bovendien worden voorkomen dat het referendum plaatsvindt in of korte tijd na een vakantieperiode. Aldus wordt ook tegemoet gekomen aan de wens van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten om, met het oog op de uitvoeringswerkzaamheden, geen referendum te houden in de maand september (brief van 11 november 2003, BJZ/200 300 4516). Het is aan de referendumcommissie om bij het vaststellen van de datum van het referendum ook rekening te houden met andere (kortere) vakanties dan de zomervakantie.

Onderdeel H

Bij de verkiezing van het Europese Parlement zal op grond van de Experimentenwet Kiezen op Afstand onder meer in een aantal gemeenten worden geëxperimenteerd met het stemmen in een stemlokaal van eigen keuze (Kamerstukken II 2003/04, 29 200 VII, nr. 51). Artikel 29 van het wetsvoorstel maakt het mogelijk deze experimenten te verbreden naar het referendum. Aangezien het referendum niet kan worden gecombineerd met de verkiezing van het Europese Parlement, kan artikel 29 vervallen.

Karimi

Dubbelboer

Van der Ham

Naar boven