Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29588 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29588 nr. 3 |
Vastgesteld 7 juni 2004
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen.
De daarop door de regering gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.
Waarom worden niet-technische mutaties onder een vast bedrag niet nader toegelicht, ongeacht de hoogte van het begrotingsartikel? Is de regering bereid voortaan te werken met een grens uitgedrukt in een percentage van het bedrag van het begrotingsartikel? (pag. 1)
De meest recente voorschriften van het ministerie van Financiën schrijven voor dat in de slotwet geen verdiepingsbijlage opgenomen wordt. Zou dit wel het geval zijn, dan zouden alle mutaties zijn toegelicht. Nu is de afspraak dat alleen belangrijke beleidsmatig relevante mutaties moeten worden toegelicht. Omdat dit om een subjectieve grens gaat, is door OCW naar een hanteerbare norm gezocht. In deze slotwet is € 2,2 miljoen aangehouden. Indien gewenst door de Kamer is OCW bereid deze norm aan te passen.
Is de tegenvaller op artikel 1 die samenhangt met de meeruitgaven voor de gedeclareerde formatie te verklaren door een groter beroep op de verzilveringsregeling? Hoeveel is er feitelijk niet tot aanwending gekomen? (pag. 2)
De in 2003 gerealiseerde hoeveelheid verzilverde formatie in het primair onderwijs was iets lager dan het in de begroting geraamde aantal. Er is dus niet sprake van een groter beroep op de verzilveringsregeling dan geraamd.
Scholen krijgen hun formatie per schooljaar toegewezen. De niet tot aanwending gekomen formatie dient dan ook op schooljaarbasis bezien te worden. In het kader van de aanvraag vaststelling rijksvergoeding 2003 is per school de omvang van de totale aangewende formatie 2002/2003 opgevraagd. Daarmee kan nauwkeurig worden vastgesteld welk deel van de toegekende formatie voor dat schooljaar niet is aangewend voor declaratie en verzilvering. De aanvraag vaststelling rijksvergoeding moet uiterlijk 1 juli zijn ingediend, en wordt daarna behandeld. Zodra de informatie over de niet tot aanwending gekomen formatie beschikbaar is, zal ik deze aan u toezenden.
Waarom was de verlaging van de opslag die voor het Participatiefonds aan de scholen wordt toegekend niet eerder bekend en in de begroting verwerkt? Wanneer is het desbetreffende besluit genomen? (pag. 3)
Het besluit om de opslag te verlagen was al eerder genomen en is gepubliceerd in Uitleg Gele Katern nummer 18 van 30 juli 2003. Omdat er op andere componenten van de personele uitgaven een stijging werd verwacht, is de met de opslagverlaging samenhangende verlaging van de begroting aangehouden.
Is het resterende bedrag voor de versnelde implementatie van taal in de programma's voor voor- en vroegschoolse educatie (vve) aan de begroting 2004 toegevoegd? Waarom is door de regering niet eerder aan de Kamer gemeld dat het grootste bedrag in 2003 niet tot aanwending zou komen? (pag. 3)
Ja, het resterende bedrag (€ 6 miljoen) is aan de begroting van 2004 toegevoegd.
Bij Najaarsnota is aan uw Kamer gemeld dat het doel van het amendement in 2004 bereikt wordt door de implementatie van de leerlijn door middel van deskundigheidsbevordering van personeel. Ten behoeve van deskundigheidsbevordering van personeel is in 2003 één taallijn voor de voorschoolse periode ontwikkeld, deze is eind 2003 gereed gekomen. Omdat de cursussen pas in 2004 kunnen worden gestart, moeten de uitgaven voor de cursussen ook in 2004 plaatsvinden. Het moment om kasschuiven aan uw Kamer te melden is bij Voorjaarsnota. Met de melding van deze kasschuif bij Slotwet is uw Kamer vooruitlopend op de Voorjaarsnota geïnformeerd over de benodigde kasschuif voor de implementatie van de leerlijn.
Is de reserve voor flankerend beleid onderwijs in allochtone levende talen (oalt) doorgeschoven naar 2004? Welk bedrag is hiervoor meerjarig beschikbaar en wat is het beroep dat daarop tot op heden is gedaan? (pag. 3)
De reserve voor flankerend beleid (€ 2,4 miljoen) heeft betrekking op scholing en outplacement en loonsuppletiekosten bij de aanscherping van bevoegdheidseisen van oalt-leerkrachten per augustus 2002. Deze is inderdaad doorgeschoven naar 2004, omdat het in 2003 nog niet volledig tot uitputting is gekomen. Het flankerend beleid bestaat meerjarig uit € 1,1 miljoen per jaar voor extra loonsuppletiekosten voor oalt-leerkrachten die een andere betrekking aanvaarden omdat zij niet voldoen aan de strengere bevoegdheidseisen. Tot op heden zijn er als gevolg van de aanscherping van de bevoegdheidseisen geen loonsuppletiekosten geweest en is er ook geen werkloosheid gemeld. Aan scholing en outplacement in het kader van de aanscherping van de bevoegdheidseisen is in 2003/2004 tot op heden ongeveer € 0,9 miljoen uitgegeven.
Welke gevolgen heeft het feit dat er laat overeenstemming is bereikt met de organisaties voor degenen die op grond van de oalt-regeling waren aangesteld als werknemer? (pag. 3)
In mei 2003 was al in een brief via de gemeenten aan alle schoolbesturen die bij onderwijs in allochtone levende talen (oalt) betrokken zijn gemeld, dat het kabinet voornemens was per 1 augustus 2004 de bekostiging van oalt te beëindigen. Op basis van deze brief konden schoolbesturen tijdig maatregelen treffen (waaronder plaatsing van oalt-leraren in het risicodragend deel van de formatie), die erop gericht moesten zijn de oalt-leraren in het schooljaar 2003–2004 voor te bereiden op de nieuwe situatie als gevolg van het beëindigen van de bekostiging. Van het bereikte akkoord over het Sociaal Plan was het beschikbaar stellen van een bedrag van € 5 000 per oalt-leraar voor scholings- en bemiddelingskosten van belang voor het schooljaar 2003–2004; de overige afspraken uit het Sociaal Plan (loonsuppletie en mogelijkheid tot afkoop van het bovenwettelijk deel van de uitkering) zijn pas aan de orde na 1 augustus 2004.
Wat is de toelichting op de niet technische verlaging van de uitgaven op artikel 3? (pag. 3)
Het betreft een qua omvang gering aantal uitvoeringsmeevallers op diverse onderdelen op artikel 3, waarvan de belangrijkste zijn: een onderuitputting op de verrekeningen met het Europees Sociaal Fonds, een meevaller op afrekeningen/correctiebetalingen over oude jaren, een onderuitputting op het budget aanvullend formatiebeleid, een meevaller op de gedeclareerde personeelslast praktijkonderwijs en een exogene onderuitputting op de regeling 1e opvang asielzoekers.
Hoe verklaart de regering de onderuitputting op het Europees sociaal fonds (ESF) op artikel 4? Acht de regering dit gewenst? Is de ontwikkeling in 2004 vergelijkbaar? Leidt dit tot actief beleid van de regering? (pag. 4)
In de slotwet is sprake van een uitgavenmeevaller op ESF van € 17,9 miljoen op het ESF dossier. Deze meevaller heeft betrekking op ESF/voortijdig schoolverlaten. De verklaring voor deze meevaller hangt samen met enerzijds de gewijzigde systematiek van de aanvullende vergoeding en anderzijds de vertraagde start van ESF in de nieuwe periode 2000–2006.
In 2003 is de oude periode voor ESF volledig afgewikkeld. Hierdoor wordt niet langer meer gewerkt met een systematiek van voorfinanciering en vorderingen op ESF. Tegelijkertijd is ESF in de nieuwe periode (2000–2006) vertraagd opgestart. Mede hierdoor is er € 45 miljoen in 2002 doorgeschoven naar 2003. Dit had zowel betrekking op ESF oud als op ESF nieuw. Uit de afwikkeling van ESF oud en de veranderde systematiek voor ESF nieuw, er worden niet langer vorderingen in de begroting opgenomen maar er wordt betaald op het moment dat er ontvangsten zijn uit Brussel, blijkt nu dat er afgelopen jaren door de niet synchrone kasstromen teveel is doorgeschoven. Met de slotwet wordt dit hersteld. Deze situatie kan zich door de gewijzigde systematiek thans niet meer voordoen. Er wordt niet meer gewerkt met ramingen.
De ontwikkeling in 2004 is niet vergelijkbaar. Er is na een aanvankelijke terughoudendheid in 2004 sprake van een fikse toename van de aanvragen voor ESF/voortijdig schoolverlaten. Naar verwachting zal er komende jaren geen sprake zijn van onderuitputting.
Wanneer is of wordt het bedrag van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) op artikel 5 ontvangen? (pag. 4)
Het bedrag van het FES wordt in 2004 ontvangen.
Passen de tegenvallers op artikel 11 in een trend en zet die trend zich in 2004 door? (pag. 5)
De tegenvallers in de slotwet 2003 hebben betrekking op de volgende onderdelen:
• hogere omzettingen prestatiebeursbeurs in een gift;
• meeruitgaven achterstallig recht;
• extra uitgaven EU-studerenden;
• extra tempobeursuitgaven.
De hogere omzettingen prestatiebeursbeurs in een gift hebben betrekking op de omzettingen gedurende het jaar 2003 die niet op het reguliere omzettingsmoment verwerkt zijn. Het resultaat van het grootste deel van de omzettingen die in januari plaatsvinden is al in de 1e en 2e suppletore wet 2003 verwerkt. De effecten daarvan op de meerjarenraming zijn ook al in de begroting 2004 verwerkt. Bij de nu opgenomen resterende afwijking lijkt geen sprake van een trendmatige ontwikkeling.
Of de meeruitgaven voor achterstallig recht in een trend passen, valt nog niet te zeggen. Hiervoor is nadere bestudering van de achterliggende cijfers nodig. Een eventuele trend zal in de begroting van 2005 worden meegenomen.
De extra uitgaven voor meer EU-studerenden passen wel in een trend, er zijn de afgelopen jaren meer toekenningen en het gemiddeld uitgekeerde bedrag is gestegen. De verwachting is dat deze stijging zich in 2004 verder zal voortzetten.
De extra tempobeursuitgaven passen niet in een trend. Dit omdat het tempobeursregime vervangen is door het prestatiebeursregime en het aantal studenten binnen het tempobeursregime steeds verder afneemt.
Hoe is het te verklaren dat een geringer deel van de deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg (bol) recht heeft op een aanvullende beurs? (pag. 5)
Het aantal aanvullende beursgerechtigden kan worden uitgedrukt in een percentage van het aantal basisbeursgerechtigden. Voor de deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg (bol) is een percentage aanvullende beurs gerealiseerd van 52, terwijl een percentage van 56 begroot was.
Het percentage aanvullende beursgerechtigden wordt vooral bepaald door de hoogte van het inkomen van de ouders. Waar het totale aantal basisbeursgerechtigden in de bol met ruim 6300 is toegenomen, is het aantal aanvullende beursgerechtigden in de bol in 2003 met bijna 4700 gedaald in vergelijking met de raming.
De raming voor 2003 is gebaseerd op de realisatiecijfers 2001. Uit de daling kan worden geconstateerd dat blijkbaar het ouderlijke inkomen (bepalend voor de hoogte van de aanvullende beurs) relatief gezien gestegen is. Een exacte verklaring hiervoor is niet beschikbaar. Er lijkt vooral sprake te zijn van conjuncturele ontwikkelingen.
Beoordeelt de regering de tegenvaller als gevolg van het grote aantal toekenningen tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) als positief? Ziet de regeringen een positieve correlatie tussen de regeling en het aantal deelnemers? Wat betekent dit voor de toekomst? (pag. 5)
Ondanks de bijbehorende kosten beoordeel ik het grote aantal tlo-toekenningen als positief. In totaal moeten tot 2008 52 000 vacatures worden vervuld in het funderend onderwijs. Het aantal afgestudeerden van de lerarenopleidingen zal maar in beperkte mate kunnen voldoen aan deze vraag: de lerarenopleiding basisonderwijs kan hiervan slechts ruim de helft voor zijn rekening nemen, de lerarenopleiding voortgezet en beroepsonderwijs slechts 20%. Het doel van de tegemoetkoming lerarenopleiding is om een specifieke doelgroep te stimuleren tot het volgen van een lerarenopleiding. Het gaat hier om mensen die geen recht (meer) hebben op studiefinanciering en die, om welke reden dan ook, geen zij-instromer in het beroep kunnen worden. Voor hen is de route via inschrijving aan de lerarenopleiding de geëigende weg. Gezien de arbeidsmarktramingen is het essentieel om ook deze doelgroep voldoende te bereiken.
Uit een evaluatie van de tlo-regeling, uitgevoerd in 2003, blijkt dat de doelgroep de regeling waardeert. Voor 29% van de studenten is de regeling van (zeer) grote invloed geweest op de studiekeuze. 11% geeft aan dat ze hadden afgezien van de studie als ze niet in aanmerking waren gekomen voor een tegemoetkoming. Voor een grote groep wordt het volgen van een lerarenopleiding niet zo zeer gehinderd door financiële drempels als wel door de moeizame combinatie van werk, opleiding en privé. Voor deze studenten werkt de tegemoetkoming als een soort bonus om zich, ondanks de persoonlijke offers, te laten opleiden tot leraar.
Zoals aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van dit evaluatieonderzoek (SFB/2003/56817), zal ik vóór het jaar 2008, in het kader van het lerarentekort, opnieuw bekijken hoe de tlo-regeling er in de toekomst uit zal zien.
Waaruit valt dit verschil in raming van de tlo-regeling en de realisatie van de tlo-toekenningen te verklaring? (pag. 5)
De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS), waar ook de tlo-regeling onder valt (hoofdstuk 5), is met ingang van 1 augustus 2001 in werking getreden. Sinds 1996 bestond al een regeling voor de tegemoetkoming van studiekosten voor een beperkt aantal tekortvakken van de lerarenopleidingen. Gezien de krapte op de onderwijsarbeidsmarkt is de regeling bij de invoering van de WTOS verbreed naar alle lerarenopleidingen. Ook zijn de inkomensgrens en de tegemoetkoming verhoogd. Daartegenover staat dat het gebruik van de regeling vanaf 2001 is gemaximeerd tot 24 maanden. Gezien de geringe geschiedenis van de tlo-regeling is het niet mogelijk geweest om de raming voor het jaar 2003 te baseren op de bestendige realisatiegegevens. Het verschil in de raming van de tlo-regeling en de realisatie van de tlo-toekenningen kan daarom worden verklaard door een te laag geschat aantal gerechtigden in combinatie met een groter dan verwacht succes van de regeling. Ik ga ervan uit dat, gezien de langere ervaring met de regeling, de raming en de realisatie in het komende jaar een stuk dichter bij elkaar ligt.
Kan de regering de niet-technische mutaties op artikel 14 groter dan 100 000 euro nader toelichten?
Het gaat om de volgende mutaties:
• Er is € 2,9 miljoen meer uitgegeven dan geraamd op het fondsenartikel. Dit is te verklaren uit een bijdrage in de aankoop van twee schilderijen van Rubens door het Mauritshuis (€ 2 miljoen) en het uitkeren van loonbijstelling (€ 0,9 miljoen).
• Een bedrag van € 2,1 miljoen voor reguliere uitgaven monumentenzorg is overgeheveld van 2003 naar 2004, omdat de uitgaven in dat jaar zullen plaatsvinden.
• Ook een deel van de in 2003 voor ID-banen cultuur bestemde middelen (€ 1,5 miljoen) zal in 2004 tot besteding komen en is daarom overgeheveld.
• Op het terrein van cultureel erfgoed is € 1,1 miljoen meer uitgegeven dan geraamd, onder andere voor het Nederlands Openlucht Museum en het Scheepvaartmuseum.
• Aan overige uitgaven is een bedrag van € 591 000 minder uitgegeven ten opzichte van de raming. Het budget voor letteren en bibliotheken is met een bedrag van € 153 000 verlaagd. Bij kunsten is € 106 000 minder uitgegeven.
• Op het terrein van de kunsten is sprake van meer ontvangsten dan geraamd ter hoogte van € 475 000.
Drukt de lease van pc's in de Hoftoren niet op de exploitatie en dus ook op artikel 18? (pag. 6)
De lease van pc's drukt op artikel 18. Bij de verhuizing naar de Hoftoren is een definitieve keuze gemaakt tussen het leasen en kopen van ict-componenten. Alvorens tot een keuze te komen is er een financiële en inhoudelijke afweging gemaakt tussen leasen en kopen. Uiteindelijk is voor leasen gekozen omdat de beheerslast voor OCW (contractbeheer en administratie) daardoor lager uit zou vallen en de kosten over een aantal jaren gespreid kunnen worden. Eveneens heeft leasen als voordeel dat de beschikbaarheid van ict-componenten voldoende gewaarborgd is en leasen biedt meer variabiliteit, ook in het geval van een daling van het aantal af te nemen werkplekken.
Wat is in de toelichting op de mutaties in de uitgaven op artikel 21 groter dan 250 000 euro? (pag. 7)
Het betreft een vijftal mutaties die een bedrag van 250 000 euro te boven gaan. Deze hebben betrekking op gelden die door beleidsdirecties aan het agentschap Centrale Financiën Instellingen zijn overgemaakt in het kader van uitvoeringskosten ESF, invoering lumpsum basisonderwijs, IPTO 2002/2003, vangnet ziektekosten basisonderwijs, en invoering leerlinggebonden financiering.
Kunnen de mutaties groter dan 100 000 euro op artikel 22 nader worden toegelicht? (pag. 7)
Het gaat hier om de volgende mutaties:
• Een ophoging in 2003 van € 533 000 als gevolg van een correctie met betrekking tot de taakstellingen Balkenende I en II voor het onderdeel inhuur externen. Deze correctie betreft het Instituut Collectie Nederland, de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek.
• Een ophoging in 2003 van in totaal € 229 000 als gevolg van een correctie met betrekking tot de taakstellingen Balkenende I en II voor het onderdeel inhuur externen. Deze correctie betreft het Nationaal Archief.
• Een ophoging van € 3 472 000 als gevolg van ontvangsten in 2003 bij de uitvoeringsorganisaties cultuur. Het Instituut Collectie Nederland voor € 1 364 000, de Rijksdienst voor de Monumentenzorg voor € 294 000 en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek voor € 1 814 000.
• Een overboeking van artikel 14.04 Cultureel Erfgoed ad € 2 691 000 ten behoeve van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg voor de personeelskosten die gemaakt zijn bij de begeleiding van de restauratie van grootschalige monumenten en de uitvoering van het project Actualisering Monumentenregister.
• Een kasschuif van € 1 100 000 van 2003 naar 2004 voor het Nationaal Archief naar aanleiding van de besluiten taak-middelendiscussie bij deze dienst.
• Een ophoging van € 186 000 als gevolg van meer uitgaven dan begroot bij de uitvoeringsorganisaties cultuur (art. 22.01) door hogere personele uitgaven.
• Een verlaging van € 273 000 als gevolg van een nog te verrekenen bedrag in 2004 ten behoeve van personele uitgaven minder dan begroot op artikel 22.02 Nationaal Archief.
Samenstelling:
Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), ondervoorzitter, Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD) en Azough (GL).
Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Van der Laan (D66), Boelhouwer (PvdA), vacature (algemeen), Tonkens (GL), Van Oerle-van der Horst (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA), Aptroot (VVD) en Halsema (GL).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29588-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.