A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 mei 2004
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 19 mei 2004.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 18 juni 2004.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 8 november 2001 te Straatsburg totstandgekomen Aanvullend Protocol
bij het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde
verwerking van persoonsgegevens, betreffende toezichthoudende autoriteiten
en grensoverschrijdend verkeer van gegevens; Straatsburg, 8 november
2001 (Trb. 2003, 122 en 165)1.
Een toelichtende nota bij het Protocol treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot
TOELICHTENDE NOTA
1. Algemeen
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder
b, van de Wet op de Raad van State).
De tekst van het onderhavige aanvullende protocol is op 23 mei 2001
door het Comité van Ministers van de Raad van Europa aanvaard. Het
protocol strekt tot aanvulling van het op 28 januari 1981 te Straatsburg
tot stand gekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot
de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7) (hierna:
verdrag nr. 108).
Eerdere wijzigingen van verdrag nr. 108 zijn op 15 juni 1999 door
het Comité van Ministers aangenomen (Trb. 2000, 69). Deze wijzigingen,
die door de Staten-Generaal zijn goedgekeurd (Kamerstukken I/II 1999–2000,
27 280, nrs. 339 en 1), zijn nog niet in werking getreden. De wijzigingen
hebben als doel de toetreding van de Europese Gemeenschappen tot verdrag nr.
108 mogelijk te maken.
Het doel van het aanvullende protocol is verbetering van de toepassing
van de beginselen van verdrag nr. 108 door de toevoeging van twee nieuwe bepalingen.
Artikel 1 van het protocol ziet op het oprichten van toezichthoudende autoriteiten.
Artikel 2 ziet op het grensoverschrijdend verkeer van persoonsgegevens naar
landen of organisaties die geen partij zijn bij verdrag nr. 108.
Het aanvullende protocol is van belang voor Nederland omdat het bewerkstelligt
dat meerdere landen een behoorlijk niveau van bescherming zullen waarborgen,
als gevolg waarvan de doorgifte van persoonsgegevens naar die landen minder
snel op bezwaren stuit.
De onderwerpen, waar de artikelen 1 en 2 betrekking op hebben, worden
reeds op een vergelijkbare manier geregeld in richtlijn nr. 95/46/EG van het
Europees Parlement en de Raad de Europese Unie van 24 oktober 1995 betreffende
de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens
en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281). Deze richtlijn
is door Nederland omgezet in de Wet bescherming persoonsgegevens. Het onderhavige
protocol noopt daarom niet tot een aanpassing van Nederlandse regelgeving.
2. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Dit artikel verplicht de partijen tot de oprichting van een of meerdere
onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten. Deze autoriteiten dienen toezicht
te houden op de naleving van de beginselen neergelegd in de hoofdstukken II
en III van verdrag nr. 108 en in dit protocol. Daartoe moeten aan de toezichthoudende
autoriteiten in het bijzonder onderzoeksbevoegdheden en bevoegdheden om in
te kunnen grijpen worden toegekend, alsook de bevoegdheid om in rechte op
te treden of om inbreuken onder de aandacht van een rechter te brengen.
Iedere natuurlijke persoon moet bij de toezichthoudende autoriteit kunnen
klagen over een inbreuk op zijn rechten. Tegen beslissingen van de toezichthoudende
autoriteiten dient de mogelijkheid van beroep bij een rechter op te staan.
In Nederland wordt de rol van toezichthoudende autoriteit thans vervuld
door het College bescherming persoonsgegevens.
Artikel 2
Ingevolge dit artikel is de doorgifte van persoonsgegevens naar een ontvanger
die onder de rechtsmacht valt van een staat of organisatie die geen partij
is bij verdrag nr. 108 uitsluitend toegestaan wanneer die staat of organisatie
een passend niveau van bescherming waarborgt voor deze gegevens. Deze regel
is reeds neergelegd in artikel 76 van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Het tweede lid voorziet in uitzonderingen zoals neergelegd in artikel
77 van de Wet bescherming persoonsgegevens.
3. Koninkrijkspositie
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft zal het aanvullend protocol,
evenals het verdrag nr. 108, alleen voor Nederland gelden.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot